Aflevering 25

Gepubliceerd op 21 juni 2012

NTFR 2012/1473 - EU-staatssteunhervorming: focus op fiscale steun

Aflevering 25, gepubliceerd op 21-06-2012 geschreven door A.F. Gunn
Op 8 mei 2012 publiceerde de Europese Commissie een Mededeling getiteld: ‘De modernisering van het EU-staatssteunbeleid’.Mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio’s, De modernisering van het EU-staatssteunbeleid, COM(2012) 209 final. (Hierna aangehaald als: ‘de Mededeling’). Dit document gaat over de wijze waarop de Commissie voortaan wil omgaan met de handhaving van de Europese steunregels. De hervorming moet, als het aan de Commissie ligt, al voor het einde van 2013 in belangrijke mate voltooid zijn. De huidige plannen zijn op ten minste twee punten opvallend. Ten eerste wil de Commissie sterker gaan handhaven op (bepaalde vormen van) fiscale staatssteun; en ten tweede de steunregels moeten in het vervolg fungeren als middel om de ‘begrotingsdiscipline’ van de lidstaten te verbeteren. Het werpt de vraag op: is er reden tot zorg?

NTFR 2012/1474 - Inwonerschap, de KLM en het Verdrag Nederland-Duitsland (2012)

Aflevering 25, gepubliceerd op 21-06-2012 geschreven door mr. drs. H. Pijl
In het onderstaande artikel plaats ik twee kanttekeningen bij het nieuwe Verdrag Nederland-DuitslandVerdrag tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Bondsrepubliek Duitsland tot het vermijden van het ontgaan van belasting met betrekking tot belastingen naar het inkomen. (getekend op 12 april 2012)Voor een eerste artikel, zie A.J.A. Stevens, ‘Het nieuwe belastingverdrag met Duitsland’, NTFR-B 2012/5, p. 19-24. Commentaar werd verder gepubliceerd in V-N 2012/22.7 en NTFR 2012/939. (hierna: Verdrag Duitsland), beide gerelateerd aan het inwonerschap. De eerste kanttekening betreft de algemene verdragstoegang. De tweede betreft de positie van de KLM. De twee kanttekeningen staan overigens los van elkaar en hebben alleen in het inwonerschap hun raakpunt.

NTFR 2012/1475 - Btw-carrouselfraude

Aflevering 25, gepubliceerd op 21-06-2012 geschreven door drs. M.J.M.A. Toet FB
De omvang van btw-carrouselfraude in de EU wordt geschat op enkele miljarden euro’s per jaar.Reckon, ‘Study to quantify and analyse the VAT gap in the EU-25 Member States’, september 2009. De Algemene Rekenkamer schat de jaarlijkse schade op basis van gegevens van de FIOD-ECD voor de Nederlandse schatkist in op enkele honderden miljoenen euro’s.Kamerstukken II, 2008-2009, 31 880, nrs. 1-2. Hierbij past de kanttekening dat de werkelijke fraude waarschijnlijk veel groter is aangezien de FIOD-ECD niet alle fraude zaken daadwerkelijk ontdekt.

NTFR 2012/1477 - Nota naar aanleiding van het verslag Wet uitwerking fiscale maatregelen Begrotingsakkoord 2013 (Wet UFM)

Aflevering 25, gepubliceerd op 21-06-2012
De staatssecretaris van Financiën heeft de nota naar aanleiding van het verslag aangeboden aan de Tweede kamer over het wetsvoorstel ‘Wijziging van enkele belastingwetten en enige andere wetten’ (Wet uitwerking fiscale maatregelen Begrotingsakkoord 2013; zie eerder NTFR 2012/1420). Dit voorstel wordt ook wel aangeduid met Wet UFM. De nota gaat vergezeld van een nota van wijziging. Het betreft louter technische wijzigingen. De nota naar aanleiding van het verslag bevat weinig tot geen nieuws. Enkele punten vermelden we hierna.

NTFR 2012/1478 - Geen onttrekking van de bouwvergunning aan het ondernemingsvermogen

ECLI:NL:GHAMS:2012:BW4430, datum uitspraak 05-04-2012, publicatiedatum 02-05-2012
Aflevering 25, gepubliceerd op 21-06-2012 met annotatie van mr. J.A.G. van Es
Belanghebbende exploiteert een landbouwbedrijf. In 2000 koopt hij een perceel cultuurgrond van ongeveer tien hectare. In 2002 heeft belanghebbende voor twee hectare daarvan een bouwvergunning verkregen voor een woning met bedrijfsruimte en is begonnen met de bouw. In het boekjaar 2000/2001 heeft belanghebbende acht hectare van de grond geactiveerd. Vaststaat dat de resterende twee hectare grond vanaf de aankoop van het perceel als privévermogen mocht worden geëtiketteerd. Het hof is van oordeel dat belanghebbende de bouwvergunning niet tot het ondernemingsvermogen behoefde te rekenen. De omstandigheid dat belanghebbende bij de aanvraag van de bouwvergunning (steeds) de noodzaak van de bouw van een bedrijfswoning en nieuwe bedrijfsgebouwen voor de uitoefening van zijn agrarisch bedrijf heeft benadrukt, betekent niet dat belanghebbende de bouwvergunning verkreeg als agrarisch ondernemer. De bouwvergunning kan niet goed los worden gezien van het perceel grond waarop die bouwvergunning betrekking heeft, zodat de verkregen bouwvergunning samenhangt met de tot het privévermogen gerekende twee hectare grond. Belanghebbende hoefde de bouwvergunning bij verkrijging niet tot het ondernemingsvermogen te rekenen zodat geen onttrekking van de bouwvergunning aan het ondernemingsvermogen heeft plaats gevonden.

NTFR 2012/1479 - Verkoop van percelen door een bv aan haar dga tegen onzakelijke prijs I

ECLI:NL:GHAMS:2012:BW4388, datum uitspraak 19-04-2012, publicatiedatum 02-05-2012
Aflevering 25, gepubliceerd op 21-06-2012 met annotatie van dr. A. Rozendal
A bv heeft in 1993 het economisch eigendom van een perceel grond (perceel 1) gekocht voor € 1.274.895. De dga van A bv heeft in 1993 en 1997 naastgelegen stukken grond gekocht. Perceel 1 is sinds 1965 bebouwd met een supermarkt en bovenwoning die zich deels ook uitstrekt op het naastgelegen perceel. De supermarkt en een daarbij behorend parkeerterrein worden verhuurd aan C bv. Het economisch eigendom van de bovenwoning behoort sinds 1993 toe aan de dga. Het deel van de supermarkt dat is gelegen op de grond van de dga, huurt C bv van de dga. In 2001 wordt de supermarkt grondig verbouwd. In 2002 verkoopt A bv haar deel van de grond onder de supermarkt aan de dga. A bv heeft het verschil tussen de verkoopopbrengst van € 440.167 en de boekwaarde van het perceel ad € 793.579 (zijnde € 353.412) als boekverlies in aanmerking genomen bij de aangifte VPB over het onderhavige jaar. De inspecteur is van opvatting dat uitgegaan dient te worden van een waarde van het perceel op het moment van de overdracht aan de dga van € 1.270.000 zodat na verkoop geen boekverlies resteert maar een boekwinst van € 476.421. Het hof is van oordeel dat de bij de verkoop in 2002 voor het perceel in aanmerking genomen waarde aanmerkelijk te laag is, en dat belanghebbende in zoverre onzakelijk, dat wil zeggen ter bevoordeling van haar aandeelhouder, heeft gehandeld. Het door belanghebbende bij haar aangifte gepresenteerde boekverlies moet dan ook worden aangepast. Het hof acht echter de door de inspecteur voorgestelde waarde te hoog en stelt de waarde dan ook in goede justitie vast op € 800.000. Belanghebbende heeft aldus geen boekverlies geleden maar een boekwinst gemaakt van € 6.421.

NTFR 2012/1480 - Vrijstelling voor lichamen met een algemeen maatschappelijk belang niet van toepassing

ECLI:NL:RBSGR:2012:BV9643, datum uitspraak 27-02-2012, publicatiedatum 22-03-2012
Aflevering 25, gepubliceerd op 21-06-2012 met annotatie van mr. J.S. van Daal
Belanghebbende is een stichting met als statutaire doelstelling het behoud van de oude circuscultuur in Nederland. Zij organiseert jaarlijks een circus en ontvangt daarvoor subsidie. Bij de beoordeling van de boekhouding is gebleken dat de (theoretische) kassaldi bij belanghebbende enorm opliepen. In geschil is of belanghebbende een subjectieve vrijstelling van vennootschapsbelasting heeft omdat bij haar het maatschappelijk belang op de voorgrond staat. Rechtbank Den Haag oordeelt dat voor de vrijstelling niet voldoende is dat het lichaam geen winststreven heeft, maar dat ook moet worden voldaan aan de voorwaarde dat een eventuele winst uitsluitend kan worden aangewend ten bate van een algemeen maatschappelijk belang of ten bate van een lichaam dat om die reden vrijstelling geniet. Naar het oordeel van de rechtbank voldoet belanghebbende niet aan die voorwaarde, omdat 1. haar statuten geen bepalingen bevatten over winststreven en winstbestemming, 2. gesteld noch gebleken is dat binnen belanghebbende door een daartoe bevoegd orgaan daarover een besluit is genomen en 3. belanghebbende ook geen structuur, dan wel een bestuurlijke en administratieve organisatie heeft die het op andere wijze bestemmen van winst onmogelijk maken. Belanghebbende kan dus geen aanspraak maken op de vrijstelling voor de vennootschapsbelasting.

NTFR 2012/1484 - Over uitkering krachtens ‘55+regeling’ is eindheffing verschuldigd

ECLI:NL:HR:2012:BU8935, datum uitspraak 15-06-2012, publicatiedatum 15-06-2012
Aflevering 25, gepubliceerd op 21-06-2012 met annotatie van G.J. van Mulbregt
Belanghebbende, de gemeente Assen, heeft een FPU-regeling (regeling voor Flexibel Pensioen en Uittreden) met een aanvullend FPU-arrangement: de ‘55+regeling’. Deze 55+regeling houdt kort gezegd in dat een medewerker van 55 jaar of ouder onder voorwaarden met FPU kan. Hiervan is door een 58-jarige medewerker gebruikgemaakt. Over de uitkering aan deze medewerker heeft belanghebbende een eindheffing verantwoord. Rechtbank Leeuwarden (12 april 2011, nr. 07/01956, NTFR 2011/1540) achtte dit correct. A-G Van Ballegooijen heeft cassatie in het belang der wet ingesteld (Conclusie A-G Van Ballegooijen 5 december 2011, nr. 11/04002, NTFR 2012/14). De Hoge Raad verklaart dit cassatieberoep ongegrond. De Hoge Raad zet onder meer uiteen dat:

NTFR 2012/1485 - Toename vordering van bv op directeur kwalificeert als loon

ECLI:NL:GHAMS:2012:BW4381, datum uitspraak 05-04-2012, publicatiedatum 02-05-2012
Aflevering 25, gepubliceerd op 21-06-2012 met annotatie van dr. F.M. Werger
Belanghebbende was directeur van A bv. De aandelen in A bv werden gehouden door de dochter van belanghebbende, maar volgens belanghebbende was hij feitelijk de aandeelhouder. Vanwege een toename van € 80.000 van een vordering van de bv op de aandeelhouder in 2005, is aan belanghebbende een navorderingsaanslag opgelegd. De vordering van € 100.000 is opgebouwd uit maandelijkse kasopnamen van 177 € 3.000 en van de betalingen van een tweetal belastingschulden van belanghebbende. In 2008 is A bv failliet verklaard. Tegen betaling van ruim € 5.000 heeft de boedel finale kwijting verleend voor de vordering van A bv op belanghebbende. Naar het oordeel van het hof dient het gehele bedrag waarmee de vordering was toegenomen als loon in aanmerking te worden genomen. De inspecteur heeft dan ook in redelijkheid de navorderingsaanslag IB/PVV over het jaar 2005 kunnen opleggen naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 80.000.

NTFR 2012/1486 - Dagbladverspreider is werkzaam in fictieve dienstbetrekking

ECLI:NL:GHARN:2012:BW5526, datum uitspraak 24-04-2012, publicatiedatum 11-05-2012
Aflevering 25, gepubliceerd op 21-06-2012 met annotatie van dr. F.M. Werger
Belanghebbende is sinds jaar en dag werkzaam voor een bedrijf. Zijn werkzaamheden bestaan uit het gedurende zes dagen per week distribueren van dagbladen en gedeeltelijk ook zelf het bezorgen ervan. Belanghebbende haalt de bladen met zijn auto op bij een door het bedrijf gehuurde loods. Belanghebbende dient bij verhindering zelf voor een vervanger te zorgen en hij dient te beschikken over een reserveauto. Belanghebbende claimt aftrek van kosten, welke claim door de inspecteur is afgewezen. De rechtbank heeft belanghebbende in het gelijk gesteld, maar het hof draait die beslissing terug. Volgens het hof zijn de distributie- (en bezorg)werkzaamheden niet geschied in het kader van een door belanghebbende gedreven onderneming. Volgens het hof is sprake van een fictieve dienstbetrekking tussen het bedrijf en belanghebbende, namelijk een fictieve dienstbetrekking op grond van de gelijkgesteldenregeling. Alsdan is kostenaftrek niet mogelijk.

NTFR 2012/1488 - Tweede Kamervragen over kilometervergoeding beantwoord

Aflevering 25, gepubliceerd op 21-06-2012
De staatssecretaris van Financiën heeft, mede namens de minister van Infrastructuur en Milieu, Tweede Kamervragen beantwoord over de berichtgeving over een eventuele verhoging van de kilometervergoeding. In de beantwoording meldt hij dat de budgettaire derving van een verhoging van 19 cent naar 24 cent per kilometer ongeveer 500 miljoen bedraagt. Verder meldt hij onder verwijzing naar eerdere Kamervragen dat hij positief staat tegenover alternatieven voor een reisbudget. Tegelijkertijd wijst hij op het begrotingsakkoord, waarbij de nadruk ligt op het op orde brengen van de overheidsfinanciën.

NTFR 2012/1491 - Nederlandse weduwe is geen premies Nederlandse volksverzekeringen verschuldigd over Belgisch overlevingspensioen

ECLI:NL:HR:2012:BV1433, datum uitspraak 08-06-2012, publicatiedatum 08-06-2012
Aflevering 25, gepubliceerd op 21-06-2012 met annotatie van mr. J.C.L.M. Fijen
Belanghebbende, een in Nederland wonende Nederlandse, is in Nederland naar nationaal recht verplicht verzekerd en premieplichtig voor de Nederlandse volksverzekeringen. Haar overleden echtgenoot is in België werkzaam geweest. Belanghebbende heeft nooit in België gewerkt. In 2003 en 2004 heeft belanghebbende een Belgisch overlevingspensioen ontvangen, waarop in 2004 door België een solidariteitsbijdrage is ingehouden. In 2003 is dat vanwege een drempel niet gebeurd. Hof Den Haag (NTFR 2011/1421) heeft geoordeeld dat belanghebbende geen premies voor de Nederlandse volksverzekeringen is verschuldigd over het Belgische overlevingspensioen. De Hoge Raad onderschrijft dat oordeel. De Hoge Raad zet uiteen dat: (i) de betaling van de solidariteitsbijdrage is aan te merken als premieheffing voor de sociale zekerheid, (ii) de Belgische regeling met betrekking tot de solidariteitsbijdrage een wettelijke regeling inzake uitkeringen bij ouderdom en overlijden vormt en (iii) dat België bevoegd is tot premieheffing. Voorts oordeelt de Hoge Raad dat ook voor 2003, hoewel niets ingehouden, sprake is van ‘onderworpenheid aan premieheffing’. Met betrekking tot de door het hof uitgesproken proceskostenvergoeding constateert de Hoge Raad dat het hof een paar steekjes heeft laten vallen.

NTFR 2012/1492 - Lagere regelgeving inzake WGA-premies is niet onverbindend I

ECLI:NL:GHARN:2011:BU5783, datum uitspraak 15-11-2011, publicatiedatum 25-11-2011
Aflevering 25, gepubliceerd op 21-06-2012 met annotatie van mr. J.D. Schouten
Belanghebbenden zijn (startende) kleine werkgevers. De inspecteur heeft de WGA-premie voor hen vastgesteld op 0,30% respectievelijk 1,47%. Belanghebbenden hebben vergeefs geprocedeerd bij de rechtbank. In hoger beroep voeren zij een aantal grieven aan van principiële aard. Eén van die klachten bevat de stelling dat de vaststelling en de wijze waarop de WGA-premie wordt berekend niet op een voldoende wettelijke grondslag berust. Het hof zet – overeenkomstig zijn uitspraak van 16 augustus 2011, nr. 10/00270, NTFR 2011/2236– uiteen dat de regelgever bij het vaststellen van het Besluit Wfsv en de daarop gebaseerde ministeriële regelingen is gebleven binnen het kader van de formele wetgever. De regelgeving is evenmin in strijd met het gelijkheidsbeginsel.

NTFR 2012/1493 - Premieplicht volksverzekeringen voor Rijnvarende omdat onderneming van schip in Nederland is gevestigd

ECLI:NL:RBARN:2012:BW0389, datum uitspraak 20-03-2012, publicatiedatum 30-03-2012
Aflevering 25, gepubliceerd op 21-06-2012 met annotatie van mr. A.H.W. Steijn
Belanghebbende heeft de Nederlandse nationaliteit en woonde in 2005 en 2006 in Nederland. In die jaren was belanghebbende in loondienst werkzaam op een motortankschip. Eigenaar van dit schip was E. Het schip is voorzien van een certificaat als bedoeld in art. 22 Herziene Rijnvaartakte van 17 oktober 1868 en werd met winstoogmerk gebruikt voor vrachtvervoer. Vanaf 26 januari 2005 was belanghebbende in loondienst werkzaam bij F SA te Luxemburg. Op 10 januari 2005 hebben F SA en E een ‘Betriebsvertrag’ gesloten. In het addendum behorende bij deze overeenkomst is vermeld dat dit contract alleen is getekend in verband met de afbakening van de verzekerings- en belastingplicht van de bemanning aan boord van het schip. De Rijnvaartverklaring is afgegeven aan de eigenaar van het motortankschip.

NTFR 2012/1494 - Rijnvarende vrijgesteld van premieplicht volksverzekeringen voor zover exploitant van schepen in Luxemburg is gevestigd

ECLI:NL:RBARN:2012:BW0470, datum uitspraak 20-03-2012, publicatiedatum 30-03-2012
Aflevering 25, gepubliceerd op 21-06-2012 met annotatie van mr. A.H.W. Steijn
Belanghebbende heeft de Nederlandse nationaliteit en woonde in de jaren 2003 tot en met 2007 in Nederland. In die jaren was belanghebbende als kapitein van verschillende binnenvaartschepen in loondienst bij D SA en M SARL, beiden gevestigd te Luxemburg. Al deze schepen waren voorzien van certificaten als bedoeld in art. 22 Herziene Rijnvaartakte van 17 oktober 1868 en werden met winstoogmerk gebruikt voor vrachtvervoer. In geschil is of belanghebbende (volledig) is vrijgesteld van premieplicht voor de volksverzekeringen in Nederland.

NTFR 2012/1495 - Ontvankelijkheid bezwaar betreffende de sectorindeling premieheffing werknemersverzekeringen

ECLI:NL:HR:2012:BW8273, datum uitspraak 15-06-2012, publicatiedatum 15-06-2012
Aflevering 25, gepubliceerd op 21-06-2012
Belanghebbende, uitzendbureau, heeft alle activiteiten overgenomen van een ander uitzendbureau A. Belanghebbende is daarop met ingang van 1 januari 2002 ingedeeld in de sector 052, risicogroep Uitzendbedrijven IIB, dezelfde sectorindeling als A. Bij beschikking van 17 november 2008 heeft de inspecteur de sectorindeling gewijzigd. Daarop verzoekt belanghebbende om de gewijzigde sectorindeling met terugwerkende kracht vanaf 1 januari 2002 te laten ingaan. De inspecteur stemt in met een terugwerkende kracht tot 1 januari 2006, voor de periode daarvoor acht hij belanghebbende niet-ontvankelijk. Hof Amsterdam (NTFR 2011/2425) is van oordeel dat belanghebbende ontvankelijk is in haar bezwaar voor de jaren 2002 tot en met 2005. De inspecteur is ook bevoegd op dit bezwaar een beslissing te nemen en daarbij dient hij het oude recht toe te passen, inclusief het destijds gevormde beleid en de daarover gewezen jurisprudentie. De inspecteur is niet gehouden verdergaande terugwerkende kracht te verlenen aan de beschikking tot sectorindeling dan tot 1 januari 2006.

NTFR 2012/1499 - Europees recht verplicht Nederland niet de bij een Franse bank ingehouden dividendbelasting terug te geven

ECLI:NL:GHAMS:2012:BW6483, datum uitspraak 24-05-2012, publicatiedatum 24-05-2012
Aflevering 25, gepubliceerd op 21-06-2012 met annotatie van mr. dr. J.J.A.M. Korving
Belanghebbende is een in Frankrijk gevestigde onderneming die door middel van een vaste inrichting in Nederland een bankbedrijf uitoefent. Daarnaast oefent de onderneming in Frankrijk een effectenbedrijf uit. In dat kader heeft belanghebbende aandelenpakketten gehouden van minder dan 5% in Nederlandse beursgenoteerde vennootschappen. Deze belangen waren niet toerekenbaar aan het vermogen van de vaste inrichting van belanghebbende in Nederland. Op deze aandelenpakketten zijn in genoemde jaren dividenden uitgekeerd waarop 15% dividendbelasting is ingehouden. Belanghebbende heeft de ingehouden dividendbelasting over de jaren 2000-2007 volledig verrekend gekregen met de Franse vennootschapsbelasting. Belanghebbende vordert alle dividendbelasting van ruim € 80 miljoen terug die Nederland als bronbelasting hierop heeft ingehouden en beroept zich daarbij op het EG-Verdrag, stellende dat de dividenden in binnenlandse situaties minder zwaar worden belast.

NTFR 2012/1500 - Na verwijzing: geen dwaling bij overdracht economische eigendom pand

ECLI:NL:GHARN:2012:BW6254, datum uitspraak 08-05-2012, publicatiedatum 22-05-2012
Aflevering 25, gepubliceerd op 21-06-2012 met annotatie van mr. drs. A.J. van den Bos
Belanghebbende heeft op 12 december 2003 de juridische eigendom van een bedrijfspand overgedragen aan haar moedermaatschappij B. Het was de bedoeling dat dit binnen een fiscale eenheid – zonder heffing van VPB over de boekwinst – zou geschieden. B zou het pand ‘terugverhuren’ aan belanghebbende. Zij wisten dat tussen hen nog geen fiscale eenheid bestond, maar verkeerden in de veronderstelling dat tussen hen vanaf 12 december 2003 met terugwerkende kracht een fiscale eenheid zou kunnen bestaan. Na constatering van de fout dat geen verzoek was ingediend, is alsnog een verzoek gedaan tot vorming van een fiscale eenheid. Dit verzoek is met terugwerkende tot 2 januari 2004 ingewilligd. Bij notariële akte van 15 september 2004 is bepaald dat de levering van december 2003 in wezen onder opschortende voorwaarde (bestaan fiscale eenheid) is geschied. De inspecteur heeft de boekwinst op het bedrijfspand in 2003 belast. Hof Den Bosch (NTFR 2010/1240) vond dat niet terecht, maar de Hoge Raad (NTFR 2011/2662) heeft die beslissing gecasseerd en de zaak verwezen naar hof Arnhem. Dit verwijzingshof stelt de inspecteur in het gelijk. Volgens het verwijzingshof is namelijk niet aannemelijk dat het volledige risico inzake waardeverandering en tenietgaan van het pand in de periode tussen 12 december 2003 en 2 januari 2004 bij belanghebbende is gebleven. Voorts acht het hof geen grond voor dwaling aanwezig.

NTFR 2012/1501 - Fideï-commis en eerdere erfenis vormen tezamen één verkrijging

ECLI:NL:GHAMS:2012:BW3329, datum uitspraak 02-02-2012, publicatiedatum 25-04-2012
Aflevering 25, gepubliceerd op 21-06-2012 met annotatie van mr. F.A.M. Schoenmaker
De vader (erflater) van belanghebbenden is in 1999 overleden. Vier van de belanghebbenden zijn kinderen uit zijn eerste huwelijk met echtgenote 1 en één belanghebbende is kind uit zijn latere huwelijk met echtgenote 2. In zijn testament heeft de erflater een zogenoemde ‘fideï-commissaire making’ opgenomen. Belanghebbenden zijn ieder voor een vijfde gedeelte in het vermogen van erflater gerechtigd. Hij heeft zijn tweede echtgenote benoemd tot erfgenaam onder de last om hetgeen zij bij haar overlijden van de nalatenschap onvervreemd en onverteerd zal nalaten, uit te keren aan zijn kinderen. In 2007 is zijn tweede vrouw overleden. Belanghebbenden hebben een door bezwaarde onvervreemd en onverteerd, nader van erflater verkregen vermogen aangegeven. Rechtbank Haarlem is van oordeel dat hetgeen zij in 1999 hebben verkregen en het fideï-commis vermogen tezamen als één verkrijging moet worden aangemerkt. De berekening van de inspecteur leidt ertoe dat de verkrijging totaal naar één progressief tarief wordt belast met eenmalige toepassing van vrijstellingen op het totaal van de verkrijging, alsook aan het uitgangspunt dat het eerste deel van de verkrijging (in 1999) naar het toen geldende tarief is berekend en de nadere verkrijging naar het in 2007 geldende tarief. Het hof bevestigt deze uitspraak.

NTFR 2012/1502 - Gebrekkige administratie van taxionderneming leidt tot terechte naheffing en navordering

ECLI:NL:GHAMS:2012:BW4973, datum uitspraak 26-04-2012, publicatiedatum 09-05-2012
Aflevering 25, gepubliceerd op 21-06-2012 met annotatie van mr. P.T. van Arnhem
Belanghebbende drijft van 2002 tot halverwege 2005 een taxionderneming en een garagebedrijf. Bij een boekenonderzoek heeft de inspecteur geconstateerd dat er negatieve kassaldi zijn en dat geen privéopnames zijn geboekt. Aan belanghebbende zijn met toepassing van omkering en verzwaring van de bewijslast naheffingsaanslagen en navorderingsaanslagen IB/PVV opgelegd. Met Rechtbank Haarlem is het hof van oordeel dat de correcties zoals verwerkt in de onderhavige aanslagen berusten op een redelijke schatting. De boetes – voor zover door de inspecteur niet reeds ingetrokken – zijn terecht opgelegd.

NTFR 2012/1503 - Geen avas bij te late indiening VPB-aangifte maar wel strafvermindering

ECLI:NL:GHARN:2012:BW5519, datum uitspraak 24-04-2012, publicatiedatum 11-05-2012
Aflevering 25, gepubliceerd op 21-06-2012 met annotatie van mr. P.A. Caljé
Het verzoek via de Beconregeling tot uitstel van het indienen van de aangifte VPB 2009 van belanghebbende is niet ingewilligd. Aan belanghebbende is een herinnering verzonden tot het doen van de aangifte en vervolgens een aanmaning. De aangifte wordt vervolgens een paar dagen te laat ingediend. Deze te late indiening heeft geleid tot het opleggen van de onderhavige verzuimboete van € 2.460. De rechtbank heeft de boete vernietigd wegens afwezigheid van alle schuld (avas). Volgens het hof kan niet worden gezegd dat belanghebbende in de gegeven omstandigheden alle van haar in redelijkheid te vergen zorg heeft betracht om te bewerkstelligen dat de aangifte VPB 2009 vóór de in de aanmaning gestelde termijn zou zijn ingediend. Belanghebbende had na ontvangst van de aanmaningsbrief adequater moeten optreden. Wel ziet het hof reden tot matiging van de boete tot € 500. Het gaat namelijk om een geringe overschrijding van de termijn, om een gering fiscaal belang, belanghebbende is geen recidivist, er was sprake van miscommunicatie met haar adviseur en er is getracht ná de aanmaning de aangifte met spoed in te dienen.

NTFR 2012/1505 - Kunstenares geniet winst uit onderneming na succesvol beroep op opmerking in rapport boekenonderzoek

ECLI:NL:GHLEE:2012:BW6130, datum uitspraak 15-05-2012, publicatiedatum 21-05-2012
Aflevering 25, gepubliceerd op 21-06-2012 met annotatie van dr. D. Molenaar
In geschil is of de activiteiten van belanghebbende als kunstenares kunnen worden aangemerkt als bron van inkomen. De rechtbank oordeelde dat de inkomsten van belanghebbende uit haar activiteiten als winst uit onderneming kunnen worden aangemerkt (NTFR 2011/2165). De inspecteur bestrijdt dit oordeel in hoger beroep. Belanghebbende stelt dat de inspecteur is gebonden aan het in het boekenonderzoek ingenomen standpunt. In het rapport van het boekenonderzoek heeft de controlerend ambtenaar het standpunt ingenomen dat sprake is van een bron van inkomen. Hij heeft hierbij geen voorbehoud gemaakt en zijn standpunt is ook niet herroepen. Het hof honoreert het beroep van belanghebbende op het vertrouwensbeginsel. Het hof volgt niet de inspecteur in zijn stelling dat niet is voldaan aan een gemaakt voorbehoud. De inspecteur doelt daarbij op de verwachting dat in een later jaar een klein positief resultaat zal worden behaald. Het hof overweegt dat het behaalde kleine negatieve resultaat niet beduidend afwijkt van de verwachtingen. Net als de rechtbank is het hof van oordeel dat belanghebbende is geslaagd in het bewijs dat sprake is van winst uit onderneming.

NTFR 2012/1508 - Wijziging WIBB; nota naar aanleiding van verslag

Aflevering 25, gepubliceerd op 21-06-2012
De staatssecretaris van Financiën heeft op 8 juni 2012 de nota naar aanleiding van het verslag bij een wetsvoorstel tot wijziging van de Wet op de internationale bijstandsverlening bij de heffing van belastingen (WIBB) naar de Tweede Kamer gezonden. Dit al eerder ingediende wetsvoorstel regelt de implementatie in de Nederlandse wetgeving van de nieuwe EU-bijstandsrichtlijn van 15 februari 2011 – Richtlijn 2011/16/EU – die voorziet in een uitbreiding en modernisering van de inlichtingenuitwisseling en wederzijdse bijstand binnen de EU. De nota naar aanleiding van het verslag, alsmede het wetsvoorstel, de memorie van toelichting en het nader rapport zijn als brondocument bijgevoegd.

NTFR 2012/1509 - Overeenkomst met de VS over fiscale aspecten besloten fonds voor gemene rekening

Aflevering 25, gepubliceerd op 21-06-2012
Nederland en de VS hebben een overeenkomst gesloten over de fiscale aspecten van het zogenoemde besloten fonds voor gemene rekening. Voor zover er Nederlandse inwoners in het besloten fonds voor gemene rekening participeren, wordt het besloten fonds als fiscaal transparant beschouwd. Tevens wordt ingegaan op de wijze waarop het fonds ten behoeve van de achterliggende participanten de verdragsvoordelen kan claimen.

NTFR 2012/1510 - Bijzondere regeling gebruikte goederen gaat dubbele heffing over inkoopprijs wederverkoper niet tegen

ECLI:NL:HR:2012:BW3311, datum uitspraak 20-04-2012, publicatiedatum 20-04-2012
Aflevering 25, gepubliceerd op 21-06-2012 met annotatie van prof. mr. dr. R.A. Wolf
Belanghebbende handelt in gebruikte auto's. Zij past de globalisatieregeling toe. Voor een aantal door haar verkochte gebruikte auto’s heeft belanghebbende ervoor gekozen de verschuldigde omzetbelasting te berekenen overeenkomstig art. 8, lid 1, Wet OB 1968. Belanghebbende heeft de voor de auto’s betaalde inkoopprijzen in het tijdvak van inkoop in aanmerking genomen bij de vaststelling van de winstmarge bedoeld in art. 28d, lid 1, Wet OB 1968. Zij heeft voor het berekenen van deze winstmarge over het tijdvak waarin zij de vergoedingen voor de auto’s in rekening heeft gebracht, de inkoopbedragen niet op het totaal van de inkopen in mindering gebracht. Volgens de inspecteur dient belanghebbende de inkoopbedragen voor het berekenen van de winstmarge wel in mindering te brengen op de inkopen. Daarom heeft hij nageheven. Volgens de Hoge Raad is dat terecht. Na uiteenzetting van het systeem van de bijzondere regeling voor gebruikte goederen, concludeert de Hoge Raad dat de ontstane dubbele heffing over de inkoopprijs van de wederverkoper is toegestaan, omdat noch de wetgever noch de richtlijngever erin heeft willen voorzien dat de bijzondere regeling voor gebruikte goederen deze dubbele heffing tegengaat.

NTFR 2012/1511 - Pro rata: omzet- of oppervlakteverhouding

Aflevering 25, gepubliceerd op 21-06-2012 met annotatie van mr. A.J. Blank
BLC Baumarkt bouwt in 2003 tot eind 2004 een woonhuis annex bedrijfspand dat zij na oplevering deels belast en deels vrijgesteld verhuurt. Van de voorbelasting op de bouwsom claimt BLC Baumark 54%. Dit percentage is gebaseerd op de omzetverhouding tussen de belaste en vrijgestelde verhuur.

NTFR 2012/1513 - Recht op aftrek in rekening gebrachte omzetbelasting ter zake van gemeentelijk leerlingenvervoer

Aflevering 25, gepubliceerd op 21-06-2012 met annotatie van prof. mr. dr. R.A. Wolf
In de gemeente Borsele (belanghebbende) kunnen ouders van leerlingen uit het primaire onderwijs en het voortgezet onderwijs ten behoeve van het schoolbezoek van hun kinderen een vervoersvoorziening krijgen. Belanghebbende heeft ter uitvoering van het leerlingenvervoer met vervoersbedrijven overeenkomsten gesloten. De vervoerders reiken voor het leerlingenvervoer aan belanghebbende facturen met omzetbelasting uit. De kosten voor het leerlingenvervoer bedroeg in 2008 € 458.231. Belanghebbende heeft in dat jaar in totaal € 13.958 aan eigen bijdragen van de ouders voor het leerlingenvervoer ontvangen. In geschil is of belanghebbende aanspraak kan maken op de aftrek of teruggaaf van de door de vervoerders ter zake van het leerlingenvervoer aan belanghebbende in rekening gebrachte omzetbelasting. Het hof beslist, anders dan de rechtbank, dat belanghebbende hierop aanspraak kan maken. Tussen belanghebbende en de ouders bestaat ter zake van het verzorgen van het leerlingenvervoer een rechtsbetrekking waarbij over en weer prestaties worden uitgewisseld en waarbij de betaling door de ouders de werkelijke tegenwaarde vormt voor de aan hen verleende diensten. Het gegeven dat de hoogte van de bijdrage afhankelijk is van de hoogte van het inkomen van de ouders en het leerlingenvervoer in voorkomende gevallen ook gratis wordt verricht, brengt daarin geen verandering.

NTFR 2012/1515 - Paarden in beginsel belast met 19% (en binnenkort 21%)

Aflevering 25, gepubliceerd op 21-06-2012 geschreven door mr. H.J. de Boer
Per 1 juli 2012 treedt de Wet aanpassing tarief levende dieren in werking. Uitsluitend de leveringen van paarden met het oog op slachting voor gebruik bij de bereiding van levensmiddelen of paarden die zijn bestemd voor gebruik in de landbouw zijn vanaf die datum nog belast met 6%. Ren-, rij-, spring-, dressuur- en manegepaarden vallen dan onder het 19%-tarief (en binnenkort 21%).

NTFR 2012/1516 - Historisch tarief ex art. 10b Wet BPM voorkomt niet dat strijdigheid met art. 110 VwEU kan bestaan

ECLI:NL:GHARN:2012:BW7240, datum uitspraak 15-05-2012, publicatiedatum 01-06-2012
Aflevering 25, gepubliceerd op 21-06-2012 met annotatie van mr. J. Rolleman
Belanghebbende heeft in Duitsland een gebruikte auto gekocht. In januari 2010 heeft hij voor deze auto een aangifte BPM ingediend, uitgaande van het per 1 januari 2010 geldende tarief. Volgens de inspecteur is belanghebbende van een te laag bedrag aan CO2–uitstoot uitgegaan. In geschil is of de BPM op het punt van de CO2–heffing in strijd is met art. 110 VwEU. Rechtbank Arnhem (NTFR 2011/224) heeft die vraag ontkennend beantwoord. Anders dan de rechtbank is het hof van oordeel dat art. 10b Wet BPM die strijdigheid niet voorkomt. Dat artikel garandeert immers enkel dat niet meer belasting wordt geheven dan nog rust op een gelijksoortige auto die op de datum van eerste ingebruikname in Nederland is geregistreerd. Belanghebbende heeft onweersproken gesteld dat het restant aan BPM dat nog drukt op een op 31 december 2009 in Nederland ingevoerde gelijksoortige auto lager is – te weten € 4.604 – dan de door hem voldane BPM (€ 4.679). Volgens het hof dient de verschuldigde BPM te worden beperkt tot € 4.604.

NTFR 2012/1518 - Middellijk bestuurder vof slaagt niet in bewijs dat niet betalen belasting niet aan hem te wijten is

ECLI:NL:GHARN:2012:BW6241, datum uitspraak 24-04-2012, publicatiedatum 22-05-2012
Aflevering 25, gepubliceerd op 21-06-2012 met annotatie van mr. M.C.J. Kop
Belanghebbende is middellijk bestuur van een vof. Namens de vof is in maart 2006 een melding van betalingsonmacht gedaan bij de ontvanger. Er is in dat verband een betalingsregeling getroffen. Nadien zijn over latere tijdvakken nieuwe naheffingsaanslagen aan de vof opgelegd die onbetaald zijn gebleven. De vof is op 3 september 2007 failliet verklaard. De ontvanger heeft belanghebbende aansprakelijk gesteld voor de onbetaald gebleven belastingschulden van de vof. Naast diverse formeelrechtelijke geschilpunten, betreft de procedure voor het hof de vraag of belanghebbende kan bewijzen – in de zin van aannemelijk maken – dat het niet aan hem te wijten is dat de belasting niet is betaald door de vof. Hierin slaagt hij volgens het hof niet. Belanghebbende heeft namelijk bewust ervoor gekozen wel de concurrente crediteuren en de werknemers – waaronder belanghebbende zelf – te betalen en niet de belastingschulden van de vof.

NTFR 2012/1520 - Heffingsambtenaar gaat ten onrechte niet uit van huurgegevens van het pand zelf

ECLI:NL:GHLEE:2012:BW5381, datum uitspraak 08-05-2012, publicatiedatum 10-05-2012
Aflevering 25, gepubliceerd op 21-06-2012 met annotatie van mr. dr. G. Groenewegen
De heffingsambtenaar heeft de waarde van een bedrijfspand vastgesteld door middel van de huurwaardekapitalisatiefactor. Aan het taxatierapport zijn huurgegevens van andere panden gehecht. De heffingsambtenaar heeft gesteld dat van een andere huurprijs uitgegaan moet worden dan de huur die belanghebbende voor het pand heeft betaald. Het hof oordeelt dat de tussen niet-gelieerde partijen overeengekomen huurprijs in beginsel als zakelijk moet worden aangemerkt. De heffingsambtenaar is niet geslaagd in de op hem rustende stel- en bewijsplicht dat dit anders is. Het hof acht het dan ook niet juist om huurgegevevens van andere panden te stellen boven het huurgegeven van de onroerende zaak zelf.