Aflevering 24

Gepubliceerd op 14 juni 2012

NTFR 2012/1415 - Het venijn in de partnerregeling

Aflevering 24, gepubliceerd op 14-06-2012 geschreven door mr. N. Idsinga
Tante Constance en tante Mathilde (de zusters Karamazov) woonden gezamenlijk in een huis te Overveen. Ruzie over de erfenis van tante Heleen leidde tot de vergiftiging, met terpentine en rattenvenijn, van tante Mathilde door tante Constance. In art. 4:3 BW is bepaald dat tante Constance onwaardig is om te erven als zij onherroepelijk is veroordeeld voor het ombrengen van tante Mathilde . Tante Constance kan onder deze omstandigheden niet erven van tante Mathilde. De vraag of tante Constance in aanmerking komt voor de partnervrijstelling in de Successiewet komt in deze situatie dan ook niet aan de orde. Maar als tante Constance en tante Mathilde tot aan het overlijden van tante Mathilde nog altijd eendrachtig en knus bij elkaar woonden: hoe zit het dan? Kan tante Constance de partnervrijstelling toepassen als zij het deel van het huis van tante Mathilde erft?

NTFR 2012/1416 - Bovenmatige deelnemingsrente

Aflevering 24, gepubliceerd op 14-06-2012 geschreven door prof. dr. J. Vleggeert
Op 4 juni is het voorstel van Wet uitwerking fiscale maatregelen begrotingsakkoord 2013 ingediend. In art. IV, onderdeel B van deze wet wordt voorgesteld om in de Wet op de vennootschapsbelasting 1969 (‘Wet VPB 1969’) met ingang van 1 januari 2013 art. 13l in te voegen. Deze bepaling beoogt de excessieve aftrek van deelnemingsrente tegen te gaan. Naar het zich laat aanzien, zal het wetsvoorstel in sneltreinvaart door de Tweede Kamer worden behandeld. De uiterste inbrengdatum van het verslag is 12 juni en al op 18 juni is een wetgevingsoverleg gepland. Op 20 juni vindt vervolgens de plenaire behandeling in de Tweede Kamer plaats en een dag later wordt er gestemd.

NTFR 2012/1422 - Voor toepassing fondsenvrijstelling is niet vereist dat fonds reeds vijf jaar of langer bestaat

ECLI:NL:RBARN:2012:BW3289, datum uitspraak 12-04-2012, publicatiedatum 19-04-2012
Aflevering 24, gepubliceerd op 14-06-2012 met annotatie van S. Oosterbaan MSc
Belanghebbende heeft in december 2001 een stichting opgericht. Deze stichting vormt sinds haar oprichting een fonds met het doel daaruit uitkeringen te doen aan het personeel van belanghebbende. In de jaren 2002 tot en met 2007 heeft de stichting, na een verzoek daartoe van de betreffende werknemers en met toestemming van het bestuur, verschillende uitkeringen aan de werknemers gedaan. De uitbetaalde bedragen werden onder meer aangewend voor kosten van een verbouwing, rijlessen van kinderen, aankoop van meubilair en vakanties. In geschil is of deze uitkeringen zijn aan te merken als vrijgesteld loon in de zin van art. 11, lid 1, onderdeel n, Wet LB 1964.

NTFR 2012/1423 - Hof stelt waardedruk van verplichte blokkering effecten als prestatieafhankelijke beloning in goede justitie vast

ECLI:NL:GHAMS:2012:BW1517, datum uitspraak 29-03-2012, publicatiedatum 11-04-2012
Aflevering 24, gepubliceerd op 14-06-2012 met annotatie van mr. M.E. Kastelein
Als prestatieafhankelijke beloning heeft belanghebbende aan vier leden van de Raad van Bestuur aandelen verstrekt met de daaraan verbonden verplichting om deze aandelen gedurende een periode van twee jaar aan te houden. Belanghebbende heeft voor de berekening van de in te houden LB/PVV over het tijdvak juli 2005 de waarde van de prestatieafhankelijke beloning die in aandelen wordt genoten, voor zover deze voor twee jaar geblokkeerd dient te blijven, gesteld op 77,5% van de beurskoers. De inspecteur heeft zich op het standpunt gesteld dat geen hoger waardedrukkend effect uitgaat van de blokkering (hierna: de lock up) dan 5%. De inspecteur heeft daarom een naheffingsaanslag opgelegd. Partijen verschillen van mening over de waardedruk die moet worden toegekend aan de lock up. Het hof neemt tot uitgangspunt dat de aandelen rechtens en feitelijk gedurende twee jaar (en niet meer dan twee jaar) zijn geblokkeerd en acht aannemelijk dat deze beperking niet omzeild of (gedeeltelijk) ongedaan kan worden gemaakt, ook niet door gebruik te maken van opties op de beursindex. Aan het door belanghebbende naar voren gebrachte model van Finnerty kan volgens het hof in beginsel enige bewijskracht voor de onderhavige situatie worden ontleend. Het hof stelt de waardedruk in goede justitie vast op 10%.

NTFR 2012/1424 - Een aan een vestiging in Kazachstan gedetacheerde werknemer is verzekerd voor de Nederlandse volksverzekeringen

ECLI:NL:GHAMS:2012:BW4970, datum uitspraak 19-04-2012, publicatiedatum 09-05-2012
Aflevering 24, gepubliceerd op 14-06-2012 met annotatie van mr. M.E. Kastelein en mr. L.J. Smit
Belanghebbende woont in 2006 in Nederland en verricht werkzaamheden in loondienst bij de in Nederland gevestigde E bv. De (feitelijke) werkzaamheden vinden plaats in Kazachstan. Over het loon is geen (Nederlandse) loonbelasting ingehouden. Belanghebbende stelt dat de werkzaamheden zijn verricht voor een vestiging van E bv in Kazachstan. Het hof stelt vast dat belanghebbende in het onderhavige jaar in dienstbetrekking was bij E bv, hetgeen ook blijkt uit de aangifte. Indien al aangenomen moet worden dat met betrekking tot de uitvoering en inrichting van de door belanghebbende in Kazachstan verrichtte werkzaamheden een overeenkomst is gesloten met de vestiging in Kazachstan dan brengt dat niet vanzelf mee dat deze overeenkomst in de plaats treedt van de arbeidsovereenkomst met de in Nederland gevestigde werkgever. De arbeidsovereenkomst tussen belanghebbende en E bv heeft steeds geprevaleerd. Een werkgever kan de nadere bepaling van door een werknemer te verrichten werkzaamheden overlaten aan een ander bij wie de werknemer in opdracht van de werkgever binnen het kader van de overeenkomst vallende werkzaamheden moet verrichten, zonder dat dit tot gevolg heeft dat de voor het bestaan van een dienstbetrekking vereiste gezagsverhouding niet langer aanwezig is. Belanghebbende is verzekerd voor de Nederlandse volksverzekeringen en er is terecht premie van hem geheven.

NTFR 2012/1425 - Bij de vaststelling van de Pemba-premie is ten onrechte uitgegaan van een overgang van een deel van de onderneming

ECLI:NL:GHAMS:2012:BW4972, datum uitspraak 19-04-2012, publicatiedatum 09-05-2012
Aflevering 24, gepubliceerd op 14-06-2012 met annotatie van mr. M.E. Kastelein
Belanghebbende houdt zich bezig met schoonmaakwerkzaamheden in vliegtuigen en ruimten voor bagage- en platformafhandeling op de luchthaven. Met ingang van 2 december 2002 voert belanghebbende schoonmaakwerkzaamheden uit voor A. Voorheen werden die werkzaamheden door D bv verricht. Voor het uitvoeren van deze werkzaamheden worden door belanghebbende werknemers in dienst genomen die voorheen bij D bv werkzaam waren. Bij de vaststelling van de Pemba-premie is de inspecteur uitgegaan van de overgang van een economische eenheid en van het gegeven dat die eenheid – omdat volgens de inspecteur een wezenlijk deel van de bij het A-project betrokken werknemers van D bv naar belanghebbende is overgegaan – haar identiteit na de overgang heeft behouden. Naar het oordeel van het hof is de inspecteur niet in de op hem rustende bewijslast geslaagd. De omstandigheid dat de door belanghebbende en de door D bv uitgevoerde werkzaamheden overeenkomen of zelfs identiek aan elkaar zijn, betekent nog niet dat de economische eenheid haar identiteit heeft behouden. Een eenheid kan namelijk niet worden gereduceerd tot de activiteit waarmee zij is belast. De identiteit blijkt uit een onverbrekelijke veelheid aan elementen, zoals de personeelssamenstelling, de leiding, de taakverdeling, de bedrijfsvoering of, in voorkomend geval, de beschikbare productiemiddelen. De inspecteur heeft niet aannemelijk gemaakt dat die ‘onverbrekelijke veelheid’ bij belanghebbende behouden is gebleven.

NTFR 2012/1426 - Wetsvoorstel verhoging AOW- en pensioenrichtleeftijd naar de Tweede Kamer

Aflevering 24, gepubliceerd op 14-06-2012
De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid stuurt, mede namens de Staatssecretaris van Financiën, het wetsvoorstel aan de Tweede Kamer voor nieuwe opbouw de stapsgewijze verhoging van de AOW-leeftijd naar 66 jaar in 2019 en naar 67 jaar in 2023 wordt geregeld. Verder wordt vanaf 2024 de AOW-leeftijd gekoppeld aan de levensverwachting en veranderen de fiscale regels voor het aanvullend pensioen(Witteveenkader).

NTFR 2012/1427 - Smartengeld uit Duitsland voor slachtoffer jodenvervolging behoort tot Nederlands premie-inkomen

ECLI:NL:GHARN:2012:BW2570, datum uitspraak 17-04-2012, publicatiedatum 18-04-2012
Aflevering 24, gepubliceerd op 14-06-2012 met annotatie van mr. J.D. Schouten
Belanghebbende is slachtoffer van de jodenvervolging tijdens de Tweede Wereldoorlog. Zij ontvangt een vergoeding voor immateriële schade (smartengeld) toegekend uit het zogenoemde ‘Artikel 2-Fonds’ van de Conference On Jewish Material Claims Against Germany, Inc. De uitkeringen worden verzorgd door de Claims Conference maar komen ten laste van de Duitse staat. De uitkeringen worden betaald gedurende het leven van de gerechtigde en zijn afhankelijk van haar inkomens- en vermogenspositie. Volgens het hof behoren de uitkeringen tot het Nederlandse inkomen omdat het publiekrechtelijke periodieke uitkeringen zijn. In het belastingverdrag tussen Nederland en Duitsland is echter geregeld dat daarover in Nederland – per saldo – geen belasting wordt geheven. Duitsland mag daarover wel belasting heffen, maar doet dat niet. De uitkeringen zijn dus belastingvrij. Belanghebbende moet als verzekerde echter wel Nederlandse premies over de uitkering betalen. Ook tellen de uitkeringen mee bij de berekening van de hoogte van de huurtoeslag en de zorgtoeslag.

NTFR 2012/1429 - Geen recht op aftrek van restant persoonsgebonden aftrek uit eerdere jaren bij ontbreken Nederlandse bron van inkomen

ECLI:NL:GHAMS:2012:BW4977, datum uitspraak 26-04-2012, publicatiedatum 09-05-2012
Aflevering 24, gepubliceerd op 14-06-2012 met annotatie van mr. P.T. van Arnhem
In de aangifte IB/PVV 2007 heeft belanghebbende verzocht om een persoonsgebonden aftrek voor een totaalbedrag van € 52.001. Dit bedrag bestaat uit een restant persoonsgebonden aftrek uit eerdere jaren. Bij het opleggen van de definitieve aanslag is deze aftrek geweigerd. Rechtbank Haarlem heeft vastgesteld dat belanghebbende in de periode tussen 7 februari 1997 tot en met 18 augustus 2006 noch binnenlands noch buitenlands belastingplichtige is geweest, omdat zij geen inkomen uit een Nederlandse bron had genoten. Met de rechtbank is het hof van oordeel dat geen sprake is van enig recht om bij de aanslag over het jaar 2007 een bedrag aan restant persoonsgebonden aftrek in aanmerking te nemen.

NTFR 2012/1430 - Belanghebbende voert gemeenschappelijke huishouding met de vader van haar kinderen

ECLI:NL:GHARN:2011:BV7052, datum uitspraak 14-02-2011, publicatiedatum 28-02-2012
Aflevering 24, gepubliceerd op 14-06-2012 met annotatie van drs. M.P. de Lange-Snijders
Belanghebbende is ongehuwd en moeder van vier kinderen. Zij geniet een WAO-uitkering. Op het adres van belanghebbende woont ook de vader van de kinderen. Volgens belanghebbende huurt hij een kamer. Op de bankrekening van belanghebbende zijn contante bedragen (totaal € 12.400) gestort. De inspecteur heeft deze bedragen als belastbaar inkomen aangemerkt en belanghebbende de alleenstaande-ouderkorting onthouden. Volgens het hof is dat terecht. Belanghebbende maakt namelijk niet aannemelijk dat zij geen gemeenschappelijke huishouding voerde met de vader van haar kinderen. Wat de contante stortingen betreft is het vermoeden gewettigd dat het gaat om belastbaar inkomen en belanghebbende heeft dit vermoeden niet kunnen ontzenuwen, aldus het hof.

NTFR 2012/1431 - Uitgaven voor hulpmiddelen; met 'medisch voorschrift' wordt bedoeld 'medische indicatie'

ECLI:NL:RBLEE:2012:BW4725, datum uitspraak 01-05-2012, publicatiedatum 04-05-2012
Aflevering 24, gepubliceerd op 14-06-2012 met annotatie van mr. P.T. van Arnhem
Belanghebbende heeft een bedrag aan buitengewone uitgaven opgevoerd in zijn aangifte IB/PVV 2007. Het gaat daarbij om de aanbouw van een garage bij de woning ten behoeve van zijn vrouw die rolstoelafhankelijk is. De inspecteur heeft deze aftrek niet toegestaan. Tussen partijen staat vast dat de bouw van de garage niet is gebaseerd op een vóór de uitvoering daarvan gegeven medisch voorschrift. De rechtbank komt tot het oordeel dat met de in art. 20a Uitv.besl. IB 2001 opgenomen passage ‘vanwege een functiebeperking op medisch voorschrift’ is bedoeld dat de woningaanpassingen ten tijde van de uitvoering daarvan vanwege een functiebeperking medisch waren geïndiceerd. Dit brengt naar het oordeel van de rechtbank mee dat ook met een achteraf opgestelde verklaring kan worden aangetoond dat de woningaanpassingen vanwege een functiebeperking medisch waren geïndiceerd. De overgelegde verklaring heeft volgens de rechtbank onvoldoende bewijskracht, maar de rechtbank honoreert het bewijsaanbod een onafhankelijke deskundige te laten beoordelen of de bouw van de garage vanwege de functiebeperking medisch geïndiceerd was. De deskundige komt tot de conclusie dat sprake was van een ‘secundaire preventie’. Dit bevestigende antwoord neemt de rechtbank over.

NTFR 2012/1432 - Rente aan verbonden lichaam niet aftrekbaar wegens fraus legis

ECLI:NL:HR:2012:BW7073, datum uitspraak 01-06-2012, publicatiedatum 01-06-2012
Aflevering 24, gepubliceerd op 14-06-2012 met annotatie van prof. mr. S.C.W. Douma
Belanghebbende, een naar Nederlands recht opgerichte bv, heeft een schuld aan een op Aruba gevestigd verbonden lichaam F die samenhangt met het schuldig blijven van de koopsom voor het verwerven van verschillende onroerende zaken. Belanghebbende heeft de rente over het aan F verschuldigde bedrag in aftrek gebracht. Volgens Hof Den Haag (22 december 2010, nr. 09/00804, NTFR 2011/1362) staat art. 10a, lid 2, onderdeel c, Wet VPB 1969 niet in de weg aan de aftrek van de rente. De renteaftrek wordt volgens het hof echter wel beperkt door toepassing van het leerstuk van de wetsontduiking, omdat de doorslaggevende beweegreden van het samenstel van de (rechts)handelingen is gelegen in de verijdeling van de toepassing van art. 10a Wet VPB 1969. Dat de wetgever er bewust voor heeft gekozen om renteaftrek slechts te beperken in bepaalde omschreven gevallen, waartoe het onderhavige geval niet behoort, staat hier niet aan in de weg. Het betoog van belanghebbende dat de beperking van de renteaftrek op de voet van het leerstuk van de wetsontduiking in strijd is met de vrijheid van kapitaalverkeer, faalt eveneens volgens het hof. De Hoge Raad onderschrijft de visie van het hof. Daarbij merkt de Hoge Raad nog op dat, indien sprake is van ontduiking van de nationale belastingwet, niet met vrucht een beroep op de door het EU-Verdrag gewaarborgde vrijheid van kapitaalverkeer kan worden gedaan.

NTFR 2012/1433 - Belanghebbende is in groep met meerderheidsaandeelhouder verbonden: rente-aftrekbeperking is terecht

ECLI:NL:GHARN:2012:BW6258, datum uitspraak 24-04-2012, publicatiedatum 22-05-2012
Aflevering 24, gepubliceerd op 14-06-2012 met annotatie van J.J.H. Reijnen LLM
Belanghebbende drijft een accountantskantoor. Haar aandelen zijn voor 75% in handen van A, de holding van vader, en voor 25% in handen van B, de holding van de zoon. Over de rekening-courantschuld met A en met B is belanghebbende rente verschuldigd van 8%. In verband hiermee heeft belanghebbende in 2006 € 157.400 ten laste van haar winst gebracht. De inspecteur heeft met toepassing van art. 10d Wet VPB 1969 (thin cap) hiervan € 130.597 niet in aftrek aanvaard. De rechtbank heeft de rente-aftrekbeperking gesteld op € 117.334. Hiertegen komt belanghebbende in hoger beroep, echter zonder succes. Anders dan belanghebbende stelt, is het hof van oordeel dat belanghebbende en A in een groep als bedoeld in art. 10, lid 2, Wet VPB 1969 verbonden zijn.

NTFR 2012/1434 - Commentaar NOB op wetsvoorstel Fiscale Verzamelwet 2012

Aflevering 24, gepubliceerd op 14-06-2012
De Orde voorziet grote problemen bij de voorgestelde aanpassing van art. 4 Wet BRV ter reparatie van HR 15 oktober 2004, nr. 38.879, NTFR 2004/1561. Hoewel de thans voorgestelde wijzigingen in de overdrachtsbelasting overeenkomen met de eerder voorgestelde wijzigingen, die onderdeel uitmaakten van het ingetrokken wetsvoorstel ‘Invoeringswet titel 7.13 Burgerlijk Wetboek’, 31 065, zijn de uitgangspunten nu dusdanig anders dat grote negatieve gevolgen voor vastgoedfondsen en hun beleggers zijn te voorzien.

NTFR 2012/1435 - Bij oplegging (navorderings)aanslag wordt nog geen rekening gehouden met verlies van een later jaar

ECLI:NL:HR:2012:BW5401, datum uitspraak 11-05-2012, publicatiedatum 11-05-2012
Aflevering 24, gepubliceerd op 14-06-2012 met annotatie van mr. J.M. van der Vegt
Op 15 november 2008 is aan belanghebbende een navorderingsaanslag VPB 2003 opgelegd, berekend naar een belastbaar bedrag van € 2.670.170. Voorts is heffingsrente in rekening gebracht. Bij beschikking van 25 oktober 2008 had de inspecteur het verlies van 2004 vastgesteld op € 3.774.706. Gelet hierop bestaat volgens Rechtbank Haarlem geen grond voor navordering, omdat de inspecteur ten tijde van de navordering wist dat het belastbare bedrag voor 2003 na verrekening van het verlies over 2004 nihil zou bedragen. Volgens de Hoge Raad is de visie van de rechtbank onjuist. De Hoge Raad zet uiteen dat, anders dan bij het systeem van carry-forward, het bij carry-back in strijd is met het wettelijke systeem om reeds bij het opleggen van de aanslag rekening te houden met de verrekening van een verlies van een later jaar. Dit geldt eveneens in een geval als het onderhavige, waarin ten tijde van het opleggen van de navorderingsaanslag het verlies van een volgend jaar reeds bij beschikking is vastgesteld. Met betrekking tot de heffingsrente geeft de Hoge Raad de verwijzingsrechtbank nog mee dat het zorgvuldigheidsbeginsel mogelijk aan volledige berekening van heffingsrente in de weg kan staan.

NTFR 2012/1436 - Correctie niet gebaseerd op stukken verkregen uit rechtshulpverzoek, maar uit huiszoeking

ECLI:NL:HR:2012:BW4095, datum uitspraak 27-04-2012, publicatiedatum 27-04-2012
Aflevering 24, gepubliceerd op 14-06-2012 met annotatie van mr. M.J. Hamer
Na verwijzing heeft Hof Arnhem (22 maart 2011, nr. 09/00400, NTFR 2011/1371) vastgesteld dat niet in geschil is dat belanghebbende in 1996 in Nederland woonde. Volgens de Hoge Raad was in het geding vóór cassatie de woonplaats inderdaad geen punt van geschil. Dit brengt mee dat na verwijzing dit geen geschilpunt meer kan zijn. Het hof is derhalve terecht ervan uitgegaan dat belanghebbende in 1996 in Nederland woonde. Verder heeft het hof de inkomenscorrectie van f 1.000.000 aannemelijk geacht gelet op kwitanties die bij een huiszoeking zijn verkregen. Volgens het hof is niet aannemelijk dat de kwitanties zijn verkregen via een rechtshulpverzoek aan Luxemburg. Nu de correctie niet is onderbouwd met Luxemburgse stukken, heeft de inspecteur niet gehandeld in strijd met de afspraak die met de Luxemburgse autoriteiten is gemaakt dat de stukken niet voor fiscale doeleinden mogen worden gebruikt.

NTFR 2012/1437 - Proceskostenvergoeding voor telefonisch horen is mogelijk

ECLI:NL:HR:2012:BW7081, datum uitspraak 01-06-2012, publicatiedatum 01-06-2012
Aflevering 24, gepubliceerd op 14-06-2012 met annotatie van mr. M.H.W.N. Lammers
In bezwaar tegen een navorderingsaanslag is de gemachtigde van belanghebbende – met instemming van beide partijen – telefonisch gehoord. De rechtbank heeft de navorderingsaanslag vernietigd, maar geen kostenvergoeding voor het telefonisch horen toegekend. Het hof was het daar mee eens, omdat het Besluit proceskosten bestuursrecht daarin niet voorziet. De Hoge Raad ziet dit echter anders. De Hoge Raad stelt voorop dat niet elk telefoongesprek tussen het bestuursorgaan en een rechtsbijstandverlener dat wordt gevoerd in het kader van een bezwaarprocedure kan worden aangemerkt als het verschijnen ter hoorzitting. De mogelijkheid bestaat echter dat het telefoongesprek op een zodanige wijze plaatsvindt dat het zich, afgezien van de lijfelijke aanwezigheid, materieel niet onderscheidt van een hoorzitting in de zin van Algemene wet bestuursrecht. Dat is hier aan de orde. In een dergelijk geval staan doel en strekking van het Besluit proceskosten bestuursrecht er niet aan in de weg dat het voeren van dit telefoongesprek voor de toepassing van dat Besluit op één lijn wordt gesteld met het verschijnen ter hoorzitting.

NTFR 2012/1438 - Door de rechtbank aangemerkt beroepschrift was eigenlijk een bezwaarschrift dat naar de inspecteur had moeten worden doorgestuurd

ECLI:NL:GHAMS:2012:BW4967, datum uitspraak 26-04-2012, publicatiedatum 09-05-2012
Aflevering 24, gepubliceerd op 14-06-2012 met annotatie van mr. drs. A.J. Meijer
De inspecteur heeft aan belanghebbende voor de jaren 2004 en 2005 met dagtekening 2 mei 2009 navorderingsaanslagen IB/PVV opgelegd. Rechtbank Haarlem heeft de door belanghebbende ingestelde beroepen tegen deze navorderingsaanslagen niet-ontvankelijk verklaard op de grond dat niet gebleken is dat tegen de navorderingsaanslagen bezwaar is gemaakt. Het hof is van oordeel dat het geschrift van belanghebbende dat twee dagen na de dagtekening van de navorderingsaanslagen bij de rechtbank is binnengekomen, voor de rechtbank aanleiding had moeten zijn om onderzoek te doen. Het geschrift hield namelijk mede een bezwaarschrift in tegen de navorderingsaanslagen. De rechtbank had dit geschrift dan ook moeten doorzenden naar de inspecteur. Het hof draagt de inspecteur op het geschrift van belanghebbende van 4 mei 2009 alsnog als bezwaar in behandeling te nemen.

NTFR 2012/1439 - Inspecteur Coördinatiepunt privégebruik auto heeft geen landelijke bevoegdheid

ECLI:NL:GHARN:2012:BW5529, datum uitspraak 24-04-2012, publicatiedatum 11-05-2012
Aflevering 24, gepubliceerd op 14-06-2012 met annotatie van mr. P.G.M. Jansen
Belanghebbende woont te Z. Voor zijn belastingaangelegenheden valt hij onder de eenheid P. De inspecteur van de Belastingdienst Oost/Coördinatiepunt privégebruik auto heeft aan belanghebbende de onderhavige naheffingsaanslag LB/PVV opgelegd wegens privégebruik van een aan belanghebbende door zijn werkgever ter beschikking gestelde auto. De rechtbank heeft de naheffingsaanslag gehandhaafd. Het hof vernietigt de naheffingsaanslag echter. Volgens het hof mist de inspecteur van de Belastingdienst Oost/Coördinatiepunt privégebruik auto namelijk de bevoegdheid tot het opleggen van de onderhavige naheffingsaanslag. Die bevoegdheid komt toe aan de inspecteur van de eenheid P.

NTFR 2012/1440 - Inspecteur maakt verzending aanmaning niet aannemelijk: verzuimboete van tafel

ECLI:NL:GHARN:2012:BW5522, datum uitspraak 24-04-2012, publicatiedatum 11-05-2012
Aflevering 24, gepubliceerd op 14-06-2012 met annotatie van mr. M.J.A. Castelijn
Aan belanghebbende is een verzuimboete van € 2.460 opgelegd wegens het niet (tijdig) doen van de aangifte VPB 2009. Belanghebbende stelt dat zij geen aanmaning heeft ontvangen. Volgens het hof dient de inspecteur – in eerste instantie – aannemelijk te maken dat hij de aanmaning naar het adres van belanghebbende heeft verzonden. Hierin slaagt hij niet. De afdruk van de digitale kopie van de aanmaningsbrief, de aantekening in het automatiseringssysteem dat sprake is van een aanmaning, een later opgestelde ambtsedige verklaring van een belastingdienstmedewerker en een algemene beschrijving van de gang van zaken bij het verzenden van stukken door de Belastingdienst, acht het hof daartoe niet voldoende. Alsdan bestaat voor het opleggen van een verzuimboete aan belanghebbende geen grond.

NTFR 2012/1442 - Geen onredelijk verschil tussen IB-boete en VPB-boete bij aangifteverzuim

ECLI:NL:RBARN:2012:BV9853, datum uitspraak 01-03-2012, publicatiedatum 26-03-2012
Aflevering 24, gepubliceerd op 14-06-2012 met annotatie van mr. V.M. Maat
Aan belanghebbende is een verzuimboete van € 2.460 opgelegd wegens het niet tijdig doen van de aangifte VPB voor het jaar 2009. In geschil is of deze boete terecht is opgelegd. Rechtbank Arnhem oordeelt dat sprake is van een verzuim als bedoeld in art. 67a AWR waarvoor terecht een boete is opgelegd. Van afwezigheid van alle schuld (avas) is volgens de rechtbank geen sprake, nu belanghebbende geen verdere maatregelen heeft genomen om erop toe te zien dat haar accountant tijdig aangifte zou doen. Dat aan een ondernemer in de inkomstenbelasting, die overigens in dezelfde omstandigheden zou verkeren, een aanzienlijke lagere boete zou worden opgelegd acht de rechtbank niet in strijd met het gelijkheidsbeginsel, omdat geen sprake is van feitelijk en juridisch gelijke gevallen. Voor zover dit wel het geval zou zijn, bestaat volgens de rechtbank een objectieve en redelijke rechtvaardiging voor de ongelijke behandeling. Daarbij wijst de rechtbank er onder meer op dat in de vennootschapsbelasting het aantal aangifteverzuimen, zowel relatief als absoluut, aanzienlijk hoger ligt dan in de inkomstenbelasting. Van schending van het Eerste Protocol bij het EVRM is naar het oordeel van de rechtbank evenmin sprake aangezien de boete niet onevenredig hoog is. Vanwege de slechte financiële omstandigheden van belanghebbende vermindert de rechtbank de boete tot € 500.

NTFR 2012/1443 - Aanslagen reclamebelasting vernietigd wegens strijd met gelijkheidsbeginsel

ECLI:NL:RBARN:2012:BV9934, datum uitspraak 08-03-2012, publicatiedatum 26-03-2012
Aflevering 24, gepubliceerd op 14-06-2012 met annotatie van mr. T.A.D. van Wordragen
Aan belanghebbende zijn voor de jaren 2009 en 2010 aanslagen reclamebelasting opgelegd. In geschil is of de vaststelling en de bekendmaking van de verordeningen reclamebelasting tijdig en op de juiste wijze heeft plaatsgevonden. Ook is in geschil of de in de beleidsregels neergelegde vrijstelling voor beoefenaren van een vrij of beschermd beroep leidt tot strijdigheid met het gelijkheidsbeginsel.

NTFR 2012/1444 - Correctie primitieve aanslag kan niet worden aangevochten bij procedure tegen navorderingsaanslag

ECLI:NL:RBSGR:2011:BV0523, datum uitspraak 25-05-2011, publicatiedatum 26-01-2012
Aflevering 24, gepubliceerd op 14-06-2012 met annotatie van mr. drs. R. Steenman
Bij de regeling van de definitieve aanslag heeft de inspecteur in verband met de afschrijving op een gebruiksrecht (op gronden) een correctie toegepast. Hiertegen heeft belanghebbende geen bezwaar gemaakt. Nadien is aan belanghebbende ter zake van de overgang van zijn eigen woning naar zijn privévermogen een navorderingsaanslag opgelegd. Hiertegen heeft belanghebbende wel bezwaar gemaakt. De door belanghebbende in de beroepsprocedure tegen de navorderingsaanslag aangedragen beroepsgrond heeft uitsluitend betrekking op de hoogte van de jaarlijkse afschrijving op het gebruiksrecht. Naar het oordeel van de rechtbank kan belanghebbende de (onherroepelijk vaststaande) correctie van de afschrijving van het gebruiksrecht niet aanvechten in zijn procedure tegen de navorderingsaanslag. Daarbij stelt de rechtbank voorop dat een fiscaal geschil met betrekking tot een belastingaanslag, het bij die aanslag geheven belastingbedrag betreft. Indien na de oplegging van een primitieve aanslag voor een bepaald jaar voor dat jaar een of meer navorderingsaanslagen worden opgelegd, dient, zo tegen deze belastingaanslagen beroep wordt ingesteld, de rechter de juistheid van elk van de belastingaanslagen afzonderlijk te beoordelen (vgl. HR 9 maart 1988, nr. 24.436, BNB 1988/149). Nu het bij de definitieve aanslag in de heffing betrokken inkomen, inclusief de aangebrachte correctie van de afschrijving van het gebruiksrecht, niet tot de grondslag van de navorderingsaanslag behoort, kan dit geen onderwerp van een geschil over de navorderingsaanslag zijn.

NTFR 2012/1445 - Omkering en verzwaring bewijslast geen reden tot matiging boete

ECLI:NL:HR:2012:BW7679, datum uitspraak 08-06-2012, publicatiedatum 08-06-2012
Aflevering 24, gepubliceerd op 14-06-2012
Deze zaak is door de Hoge Raad behandeld. Zie HR 7 mei 2010, nr. 43.839, NTFR 2010/1151. Aan een Pools uitzendbureau is over het tijdvak februari 1995 tot en met mei 1996 een naheffingsaanslag LB opgelegd met een verhoging van 100%. Hof Den Bosch (NTFR 2007/417) heeft met de omkering van de bewijslast de opgelegde naheffingsaanslag in stand gelaten. De verhoging is gedeeltelijk kwijtgescholden wegens overschrijding van de redelijke termijn. In cassatie had de Hoge Raad geoordeeld dat niet duidelijk is of het hof bij de beoordeling van het besluit van de inspecteur tot kwijtschelding van de verhoging rekening heeft gehouden met de omstandigheid dat de naheffingsaanslag is opgelegd met toepassing van de omkering van de bewijslast. Daarom had de Hoge Raad de zaak verwezen naar Hof Arnhem.

NTFR 2012/1446 - Verzoek om herziening afgewezen

ECLI:NL:HR:2012:BW7685, datum uitspraak 08-06-2012, publicatiedatum 08-06-2012
Aflevering 24, gepubliceerd op 14-06-2012
Belanghebbende dient een verzoek in waarin zij vraagt om herziening van de uitspraak van Hof Den Bosch. Uit dit verzoek, dat in eerste instantie werd gezien als een verkeerd geadresseerd beroep in cassatie, blijkt niet van nieuwe feiten of omstandigheden. Het gaat verzoekster om een correcte vaststelling van de proceskostenvergoeding, waarbij verzoekster stelt dat het hof ten onrechte geen rekening gehouden heeft met HR 11 juni 2004, nr. 39.556, LJN AP3803 en de uitspraak van de afdeling rechtspraak van de RvS van 21 oktober 2009, nr. 200803635/1/H2, LJN BK0838. De aangehaalde jurisprudentie kan niet worden gezien als een feit of omstandigheid als bedoeld in art. 8: 88, lid 1, Awb. Hof Den Bosch (NTFR 2012/696) heeft het verzoek om herziening ongegrond verklaard.

NTFR 2012/1448 - Geen volledige aftrek omzetbelasting omdat strategisch onderzoek en contractonderzoek niet een geheel vormen

ECLI:NL:HR:2012:BW5405, datum uitspraak 11-05-2012, publicatiedatum 11-05-2012
Aflevering 24, gepubliceerd op 14-06-2012 met annotatie van mr. dr. M.M.W.D. Merkx
Belanghebbende, een stichting, verricht zowel wetenschappelijk onderzoek op eigen initiatief (het strategische onderzoek) als onderzoek – tegen vergoeding – voor derden (het contractonderzoek). Het strategische onderzoek wordt gefinancierd met subsidies. In geschil is of belanghebbende alle aan haar in rekening gebrachte omzetbelasting in aftrek kan brengen. Hof Amsterdam (12 mei 2011, nr. 09/00753, NTFR 2011/1492) heeft die vraag ontkennend beantwoord. De Hoge Raad laat die beslissing in stand. De cassatierechter stelt voorop dat belanghebbende meer dan incidenteel prestaties tegen een overeengekomen vergoeding verricht (het contractonderzoek), zodat zij ondernemer is. Een ondernemer heeft recht op aftrek van omzetbelasting voor zover hij de afgenomen goederen of diensten bezigt in het kader van de onderneming. Van een zodanig bezigen is niet zonder meer sprake indien aangeschafte goederen of afgenomen diensten geheel of gedeeltelijk worden gebruikt voor andere handelingen van de ondernemer dan de prestaties die hij tegen vergoeding verricht. Daarvoor is nodig dat die andere handelingen en de tegen vergoeding verrichte prestaties onderling zodanig van elkaar afhankelijk zijn dat zij als één geheel moeten worden beschouwd. Dan is sprake van een rechtstreekse en onmiddellijke samenhang tussen de afgenomen goederen of diensten en de belaste handelingen, en worden deze gebruikt voor belaste handelingen. Tussen het door belanghebbende verrichte strategische onderzoek en het verrichte contractonderzoek bestaat die samenhang echter niet.

NTFR 2012/1450 - OZB-navorderingsaanslagen zijn terecht op grond van art. 18a AWR opgelegd

ECLI:NL:PHR:2012:BW4147, datum uitspraak 13-07-2012, publicatiedatum 13-07-2012
Aflevering 24, gepubliceerd op 14-06-2012 met annotatie van mr. dr. G. Groenewegen
De heffingsambtenaar van de gemeente Amsterdam heeft aan belanghebbende 27 WOZ-waardebeschikkingen opgelegd voor het jaar 2003, alle ziende op het nog in aanbouw zijnde kantoorgebouw. Op basis van deze waardebeschikkingen heeft de gemeente voor elk van de 27 objecten aanslagen in de onroerendezaakbelasting opgelegd. Na bezwaar heeft de gemeente bij uitspraak op bezwaar de waardebeschikkingen vernietigd wegens onjuiste objectafbakening en heeft daarop de opgelegde aanslagen verminderd tot nihil.

NTFR 2012/1451 - Terechte aanslag reclamebelasting voor bord met bedrijfsnaam en sticker met openingstijden

ECLI:NL:RBARN:2012:BV9950, datum uitspraak 13-03-2012, publicatiedatum 26-03-2012
Aflevering 24, gepubliceerd op 14-06-2012 met annotatie van mr. dr. G. Groenewegen
Belanghebbende heeft op de poort een reclameobject aangebracht waarop is vermeld: de naamsaanduiding van het bedrijf, een overzicht van bedrijfsinformatie (waaronder openingstijden) en een sticker met de mededeling ‘cameratoezicht bewaakt terrein’.

NTFR 2012/1452 - A-G concludeert in eerste cassatiezaak over aansprakelijkstelling ex art. 40 IW 1990 tot verwijzing

ECLI:NL:PHR:2012:BW6516, datum uitspraak 05-10-2012, publicatiedatum 05-10-2012
Aflevering 24, gepubliceerd op 14-06-2012 met annotatie van mr. R.B.H. Beune
Dit is de eerste zaak waarin de Hoge Raad zich zal buigen over een aansprakelijkstelling op grond art. 40 IW 1990 zoals dat luidt per 1 januari 2001. In geschil is of belanghebbende als verkoper van alle aandelen in een bv door de ontvanger terecht aansprakelijk is gesteld voor de na verkoop van de aandelen ontstane, onbetaald gebleven vennootschapsbelastingschuld van de bv in verband met vrijval van de reeds voor die verkoop gevormde herinvesteringsreserve. Door het hof is de ontvanger in het ongelijk gesteld. De staatssecretaris heeft cassatieberoep aangetekend.

NTFR 2012/1453 - Hof miskent bewijslastverdeling voor aansprakelijkstelling invorderingsrente en -kosten

ECLI:NL:HR:2012:BW7714, datum uitspraak 08-06-2012, publicatiedatum 08-06-2012
Aflevering 24, gepubliceerd op 14-06-2012 met annotatie van mr. J.D. Schouten
Hof Arnhem (27 april 2010, nr. 10/00255, NTFR 2011/1387) heeft geoordeeld dat belanghebbende als bestuurder van A bv op grond van onbehoorlijk bestuur aansprakelijk is voor onbetaald gebleven belastingschulden. Voorts heeft het hof geoordeeld dat belanghebbende aansprakelijk is voor de invorderingsrente en invorderingskosten, nu belanghebbende niet aannemelijk heeft gemaakt dat op het moment dat de aangiften hadden moeten worden gedaan en betaald, A bv niet over voldoende financiële middelen beschikte. Naar het oordeel van de Hoge Raad heeft het hof ten onrechte de bewijslast bij belanghebbende gelegd. Volgens art. 32 IW 1990 moet immers de ontvanger de feiten bewijzen die meebrengen dat het belopen van de invorderingsrente en -kosten aan belanghebbende is te wijten.

NTFR 2012/1454 - Bestuurdersaansprakelijkheid; belanghebbende heeft zich als feitelijk bestuurder gedragen

ECLI:NL:HR:2012:BW7682, datum uitspraak 08-06-2012, publicatiedatum 08-06-2012
Aflevering 24, gepubliceerd op 14-06-2012
Belanghebbende is aansprakelijk gesteld voor de onbetaald gebleven loonbelasting en omzetbelasting door A bv. Hof Leeuwarden (NTFR 2011/1727) heeft geoordeeld dat uit de feiten kan worden opgemaakt dat belanghebbende is aan te merken als feitelijk bestuurder van A bv. Het hof neemt in aanmerking dat de doelomschrijving van de bv overeenkomt met de activiteiten van de – vroegere – eenmanszaak van belanghebbende, en dat belanghebbende als feitelijk leidinggevende is beschouwd door de kredietverstrekker, de verhuurder van de bedrijfsruimte, door de voormalige personeelsleden en door de curator. Bovendien heeft belanghebbende zich naar de ontvanger gepresenteerd als contactpersoon ten tijde van de melding van de betalingsonmacht. Het hof heeft voorts overwogen dat sprake is geweest van kennelijk onbehoorlijk bestuur door belanghebbende. Het hof heeft dit afgeleid uit de omstandigheid dat door A bv niet werd voldaan aan de fiscale verplichtingen (geen aangiften VPB, geen inhouding en afdracht van verschuldigde loonbelasting en het niet voldoen van verschuldigde omzetbelasting). Tot zover heeft het hof de rechtbank (NTFR 2010/2681) gevolgd. Het hof heeft echter overwogen dat de ontvanger geen feiten en omstandigheden heeft gesteld op grond waarvan belanghebbende een zelfstandig verwijt gemaakt kan worden ten aanzien van de rente, kosten en boetes. De aansprakelijkstelling hiervoor dient te vervallen. Het hof heeft het verzoek van belanghebbende niet ingewilligd om een tweede mondelinge behandeling en heeft het ter zitting gedane bewijsaanbod gepasseerd als niet ter zake dienend.

NTFR 2012/1455 - VAR-wuo voor hockeytrainer

Aflevering 24, gepubliceerd op 14-06-2012 met annotatie van dr. D. Molenaar
Belanghebbende verleent diensten op het gebied van hockeytraining, coaching en marketing. In 2011 is belanghebbende onder meer hoofdtrainer van het eerste herenteam van D. Hiertoe hebben belanghebbende en D in 2010 een overeenkomst van opdracht gesloten. De inspecteur heeft een VAR-loon afgegeven voor de werkzaamheden die belanghebbende verricht voor D. Volgens hem is sprake van een (fictieve) dienstbetrekking tussen D en belanghebbende. Belanghebbende stelt dat de inspecteur, net als voor het jaar 2010, een VAR-wuo had moeten afgeven.

NTFR 2012/1459 - Uitsluiting kinderbijslag op grond van koppelingswetgeving mogelijk disproportioneel

ECLI:NL:PHR:2012:BW7740, datum uitspraak 23-11-2012, publicatiedatum 23-11-2012
Aflevering 24, gepubliceerd op 14-06-2012
Belanghebbenden hebben geen kinderbijslag gekregen, omdat zij volgens art. 6(2) Algemene Kinderbijslagwet (AKW) niet verzekerd waren. Het bij de Koppelingswet ingevoerde art. 6(2) AKW sluit niet-Nederlanders zonder onvoorwaardelijk verblijfsrecht ex art. 8(a) t/m (e) en (l) Vreemdelingenwet 2000 uit van kinderbijslag.

NTFR 2012/1467 - Geen precariobelasting nu het terrasmeubilair zich bevindt op de eigendom van belanghebbende

ECLI:NL:GHAMS:2012:BW6769, datum uitspraak 24-05-2012, publicatiedatum 30-05-2012
Aflevering 24, gepubliceerd op 14-06-2012 met annotatie van mr. E.G. Borghols
Belanghebbende is eigenaar van een hoekpand te Amsterdam en exploiteert daar een horecagelegenheid met twee terrassen: een pleinterras en een gevelterras. De ondergrond van het gevelterras wordt (deels) gevormd door hardstenen platen die op vrijwel dezelfde hoogte liggen als de omliggende bestrating. Onder de hardstenen platen bevindt zich een kelder. Deze kelder gebruikt belanghebbende als opslag. Aan belanghebbende zijn aanslagen precariobelasting opgelegd met betrekking tot het pleinterras en het gevelterras. Rechtbank Amsterdam heeft beslist dat belanghebbende recht heeft op een vrijstelling precariobelasting ten aanzien van 3m² van het terras dat zich bevindt boven een luik dat toegang geeft tot de kelder. Voor de overige 5m² van het gevelterras acht de rechtbank de aanslag terecht opgelegd. Het hof stelt vast dat de gemeente eigenaar is van de grond voor het pand. Het hof is van oordeel dat de keldernissen bestanddeel zijn van het pand van belanghebbende en dat de eigendom van deze kelder(nissen) dan ook toebehoort aan belanghebbende (horizontale natrekking). De hardstenen afdekking boven de keldernissen is bouwkundig een geheel met die kelder en is eigendom van belanghebbende. Er is niet voldaan aan de voorwaarde dat er sprake is van ‘voorwerpen onder, op of boven gemeentegrond’. Het terrasmeubilair bevindt zich immers op de eigendom van belanghebbende. Dat onder de eigendom van belanghebbende (de keldernissen met hardstenen afdekking) sprake is van gemeentegrond, maakt deze conclusie niet anders.