Aflevering 45

Gepubliceerd op 8 november 2012

NTFR 2012/2514 - Gooi niet het kind met het badwater weg

Aflevering 45, gepubliceerd op 08-11-2012 geschreven door mr. A.J.M. Arends
De ontwikkelingen rond het eigenwoningregime volgen elkaar deze weken in snel tempo op. Op het moment dat u dit leest weet u waarschijnlijk al weer meer dan waarvan ik tijdens het schrijven van deze Opinie ben uitgegaan. In het op Prinsjesdag ingediende wetsvoorstelWet herziening fiscale behandeling eigen woning, Kamerstukken II, 2012-2013, 33 405, nrs. 2 en 3, NTFR 2012/2230. wordt voor nieuwe eigenwoningschulden vanaf 1 januari 2013 een verplichte aflossing volgens een annuïtair of lineair schema geïntroduceerd. Het regeerakkoord tussen VVD en PvdA voegt daaraan vanaf 2014 toe een geleidelijke vermindering van het maximum tarief waartegen de rente over de eigenwoningschuld kan worden afgetrokken met een half procent per jaar tot het tarief van de derde schijf is bereikt (38%). Deze beperking geldt voor zowel bestaande als nieuwe gevallen en wordt gecompenseerd door een verlaging van het toptarief en een verlenging van de derde schijf. Tussen Prinsjesdag en het regeerakkoord bracht de NOB op het wetsvoorstel een zeer kritisch commentaar uit.NOB-commentaar op wetsvoorstellen eigen woning en verhuurdersheffing,NTFR 2012/2318. Kort daarop gevolgd door de publicatie van het interim-rapport van de Commissie-Van DijkhuizenInterim-rapport van de Commissie inkomstenbelasting en toeslagen 17 oktober 2012, NTFR 2012/2427. zodat de onderhandelende partijen hiervan nog kennis zouden kunnen nemen. Deze commissie heeft geadviseerd voor bestaande en nieuwe hypotheken geen verplichte aflossing voor te schrijven maar de aftrekbaarheid van de rente forfaitair te maximeren volgens een annuïtair schema en tegen het door hen geadviseerde tarief van 37%. Onder invloed van kritiek op het wetsvoorstel uit de Tweede Kamer heeft de staatssecretaris duidelijk gemaakt geen fundamenteel tegenstander te zijn van een forfaitaire aflossingsvariant zoals o.a. door de Commissie-Van Dijkhuizen is bepleit.NV, Kamerstukken II, 2012-2013, 33 405, nr. 7, par. 12, p. 1 e.v., NTFR 2012/2483. Keuze voor een forfaitaire aflossingsvariant betekent wel dat dit niet per 1 januari 2013 kan worden ingevoerd. De NOB heeft in een reactie hierop ervoor gepleit te accepteren dat een dergelijke regeling niet per 1 januari 2013 in werking kan treden en het wetsvoorstel in te trekken. Daardoor ontstaat ruimte om 2013 te gebruiken om een goed doordacht voorstel te maken dat voor jaren rust kan brengen op de woningmarkt zodat het vertrouwen weer terugkeert.NOB-commentaar op nota n.a.v. verslag wetsvoorstel eigen woning, NTFR 2012/2484 Ik onderschrijf dit voorstel van de NOB van harte. De keuze voor een forfaitaire aflossingsvariant maakt bovendien de weg vrij om dit ook op bestaande gevallen van toepassing te laten zijn omdat in die variant niet verplicht hoeft te worden afgelost. Alleen het leenbedrag waarover renteaftrek wordt genoten neemt jaarlijks forfaitair af. Om deze variant voor de VVD acceptabel te maken moet ook de hiermee te realiseren belastingopbrengst naar de belastingbetaler worden teruggesluisd. Met een regeling die ook wat de forfaitaire aflossing betreft alleen betrekking heeft op nieuwe gevallen, ontstaat een situatie die mijns inziens niet voldoet aan de door de NOB geschetste randvoorwaarden voor rust op de woningmarkt gedurende vele jaren. Alsdan blijft boven de woningmarkt hangen of op enig moment een toekomstige regering dat systeem ook voor bestaande gevallen invoert om af te zijn van het naast elkaar bestaan van twee systemen. Op het moment dat u dit leest zou het zeer wel al zo kunnen zijn dat duidelijk is of het wetsvoorstel wordt ingetrokken en voor een forfaitaire aflossingsvariant wordt gekozen.

NTFR 2012/2517 - Standaardformulier voor correctie-RDA-mededeling

Aflevering 45, gepubliceerd op 08-11-2012
De minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie heeft een standaardformulier vastgesteld voor de RDA. Daarmee wordt mededeling gedaan over de in aanmerking te nemen werkelijke kosten, uitgaven en S&O-uren in de periode waarop de RDA-beschikking ziet. De mededeling moet binnen drie maanden na afloop van het kalenderjaar worden gedaan.

NTFR 2012/2518 - Doorgeschoven eerste pachtersvoordeel is bij vervreemding gronden aan derden belast wegens binding aan beleid

ECLI:NL:HR:2012:BW3355, datum uitspraak 21-09-2012, publicatiedatum 21-09-2012
Aflevering 45, gepubliceerd op 08-11-2012 met annotatie van dr. W. Bruins Slot
Belanghebbende en haar echtgenoot drijven in firmaverband een agrarische onderneming. Via het besluit van de staatssecretaris van 4 december 2000, nr. CPP2000/2075M, NTFR 2001/7 is een vooralsnog onbelast (eerste) pachtersvoordeel, behaald door de bedrijfsvoorgangers (vader en oom) van belanghebbende en haar echtgenoot, bij bedrijfopvolging doorgeschoven naar belanghebbende en haar echtgenoot. Het doorgeschoven pachtersvoordeel is op hun balans als voorziening gepassiveerd. In 2002 hebben zij de gronden waarop het doorgeschoven pachtersvoordeel betrekking heeft verkocht aan de provincie en vervolgens vervangende gronden met boerderij aangekocht. De inspecteur heeft het pachtersvoordeel in 2002 belast. Hof Den Haag en de Hoge Raad achten dat juist. Op grond van de aan de beleidsregel verbonden voorwaarden, die door belanghebbende zijn aanvaard, dient, nu vervreemding buiten de familiekring heeft plaatsgevonden, de passiefpost namelijk ten gunste van de winst vrij te vallen. Belanghebbende kan zich niet beroepen op de regels van goed koopmansgebruik. De toepassing van de herinvesteringsreserve of de ruilarresten verdraagt zich namelijk niet met de beleidsregel. Ook het beroep op het gelijkheidsbeginsel faalt. Een zogenoemd eerste pachtersvoordeel en een zogenoemd tweede pachtersvoordeel (in het besluit van 13 oktober 2010, nr. DGB2010/1981M, NTFR 2010/2493 is daarvoor een faciliteit opgenomen) zijn rechtens en feitelijk immers geen gelijke gevallen.

NTFR 2012/2520 - Vergoeding voor gebruik verontreinigde grond voor aanleg geluidswal valt onder bosbouwvrijstelling

ECLI:NL:GHARN:2012:BX9235, datum uitspraak 25-09-2012, publicatiedatum 05-10-2012
Aflevering 45, gepubliceerd op 08-11-2012 met annotatie van mr. H. Roerdink
Belanghebbende exploiteert een agrarische onderneming. Tot het ondernemingsvermogen behoorde 32 ha grond waarlangs een rijksweg loopt. Na verkoop van het melkquotum heeft belanghebbende plannen ontwikkeld om een landgoed te ontwikkelen dat mede bos omvat. Belanghebbende heeft subsidie ontvangen en het bestemmingsplan is gewijzigd. In de ontwikkelingsplannen is opgenomen dat een geluidswal wordt aangelegd. Deze is aangelegd in de jaren 2004-2006. Hiervoor is gebruikgemaakt van licht vervuilde aangekochte grond. In verband hiermee heeft belanghebbende € 184.248 ontvangen. Op de geluidswal is bos aangeplant. Volgens de inspecteur valt de vergoeding van € 184.248 buiten het bereik van de bosbouwvrijstelling. Het hof ziet dat echter anders. Het hof acht namelijk aannemelijk dat, zoals belanghebbende stelt, de geluidswal slechts dient ter bescherming van de aangelegde natuur en niet ter vermindering van de geluidsdruk op de woningen van het landgoed. Daarom heeft de aanleg van de geluidswal plaatsgevonden in het kader van het bosbedrijf en is de bosbouwvrijstelling van toepassing op de ontvangen vergoeding.

NTFR 2012/2521 - Belanghebbende maakt restvordering niet aannemelijk; geen afwaardering

ECLI:NL:GHAMS:2012:BX7070, datum uitspraak 06-09-2012, publicatiedatum 12-09-2012
Aflevering 45, gepubliceerd op 08-11-2012 met annotatie van mr. E. Alink
Belanghebbende is dga van Exploitatie bv. In 2000 heeft de ING-bank een hypothecaire lening verstrekt aan belanghebbende die belanghebbende vervolgens heeft gebruikt om een lening tot hetzelfde bedrag aan de vennootschap te verstrekken, waarmee de vennootschap haar schuld aan de ING-bank grotendeels kon inlossen. Naast de vordering heeft belanghebbende een schuld aan de vennootschap in R/C die in 2003 ruim € 160.000 bedraagt. In 2004 wordt de vennootschap failliet verklaard. In 2007 is het faillissement opgeheven bij gebrek aan baten. Nadat belanghebbende in de aangifte IB/PVV voor het jaar 2006 geen melding heeft gemaakt van de lening, stelt hij in bezwaar dat een compensabel verlies uit 2003-2004 dient te worden meegenomen. Tussen partijen staat vast dat tussen het aangaan van de lening en het faillissement op de lening is afgelost. Partijen verschillen van mening over de hoogte van de aflossingen. Naar het oordeel van het hof heeft belanghebbende de aanwezigheid en de hoogte van een restvordering niet aannemelijk gemaakt. In de belastingaangiften over 2004 en 2005 is geen melding gemaakt van de tbs-lening en de lening ontbreekt eveneens in de faillissementsverslagen en de curator betwist dat de lening bij hem ter verificatie is aangemeld. Er resteert dan ook geen vordering waarvan de afwaardering ten laste van het belastbaar inkomen van belanghebbende kan worden gebracht.

NTFR 2012/2525 - Verkoopkosten ter zake van een – door verkoop – ontvoegde dochter zijn niet aftrekbaar

ECLI:NL:HR:2013:BY0612, datum uitspraak 11-01-2013, publicatiedatum 11-01-2013
Aflevering 45, gepubliceerd op 08-11-2012 met annotatie van mr. F. van Horzen
Belanghebbende heeft haar 100%-dochter, met wie zij een fiscale eenheid vormde, eind 2008 verkocht. Belanghebbende wenst de aan de verkoop voorafgaande gemaakte verkoopkosten op haar fiscale winst in mindering te brengen. De inspecteur en rechtbank hebben dat geweigerd.

NTFR 2012/2527 - Beperking terugwerkende kracht bij verlaagd tarief overdrachtsbelasting niet in strijd met gelijkheidsbeginsel

ECLI:NL:RBARN:2012:BX4249, datum uitspraak 14-08-2012, publicatiedatum 14-08-2012
Aflevering 45, gepubliceerd op 08-11-2012 met annotatie van mr. P.W. Hofman
Belanghebbende heeft op 14 juni 2011 de eigendom van een woning verkregen. Op 13 juli 2011 is 6% van de koopsom aan overdrachtsbelasting voldaan. Belanghebbende stelt dat hij ter zake van de verkrijging 2% overdrachtsbelasting is verschuldigd. Volgens hem is het in strijd met het gelijkheidsbeginsel, zoals dat is neergelegd in art. 26 BUPO en art. 14 EVRM, en om een groep belastingplichtigen, namelijk zij die een woning na 15 juni 2011 hebben verkregen, te bevoordelen zonder dat daarvoor een goede rechtvaardiging is gegeven. De inspecteur bestrijdt dit.

NTFR 2012/2528 - Familierelatie behoeft proceskostenvergoeding voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand niet in de weg te staan

ECLI:NL:HR:2012:BY0531, datum uitspraak 19-10-2012, publicatiedatum 19-10-2012
Aflevering 45, gepubliceerd op 08-11-2012 met annotatie van mr. M.H.W.N. Lammers
Belanghebbende, die werd bijgestaan door haar als advocaat werkzame dochter, heeft het beroep inzake een WOZ-beschikking ingetrokken, omdat de gemeente aan haar bezwaren tegemoet was gekomen. Het verzoek om een proceskostenvergoeding is door de rechtbank echter afgewezen, omdat – gelet op de familierelatie, maar ondanks een declaratie – er geen sprake is van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand. In cassatie houdt deze uitspraak geen stand. De Hoge Raad benadrukt dat de familierelatie niet wil zeggen dat er geen sprake kan zijn van een ‘derde’ en van ‘beroepsmatig verleende rechtsbijstand’, zij het dat dit genuanceerder ligt indien de rechtsbijstandverlener tot het huishouden van de belanghebbende behoort. Dan moet in beginsel worden aangenomen dat de rechtsbijstand niet op zakelijke basis is verleend. Hier blijkt echter dat de advocaat niet tot het huishouden van belanghebbende behoort, werkzaam is bij een advocatenkantoor en beroepsmatig rechtsbijstand pleegt te verlenen. Nu voorts geen aanwijzing bestaat dat de rechtsbijstand niet op zakelijke basis is verleend, moet ervan worden uitgegaan dat sprake is van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand. De Hoge Raad wijst de zaak terug naar de rechtbank. Daarbij geeft de Hoge Raad nog mee dat voor een proceskostenvergoeding er wel rechtsbijstandkosten moeten zijn. Daarbij is het bestuursorgaan aan zet (stelplicht en bewijslast). In dat verband komt het erop aan of op de belanghebbende een verplichting rust of zal komen te rusten om kosten ter zake van de verleende rechtsbijstand te voldoen. Niet is vereist dat ten tijde van de uitspraak van de rechter een declaratie is opgemaakt of dat de kosten ten tijde van die uitspraak al zijn voldaan.

NTFR 2012/2529 - Hof houdt bij proceskostenvergoeding ten onrechte geen rekening met aantal samenhangende zaken

ECLI:NL:HR:2012:BX9941, datum uitspraak 12-10-2012, publicatiedatum 12-10-2012
Aflevering 45, gepubliceerd op 08-11-2012 met annotatie van mr. dr. R.M.P.G. Niessen-Cobben
In een KB-Luxprocedure heeft de gemachtigde van belanghebbende in zes samenhangende zaken onder meer schriftelijke inlichtingen verstrekt en heeft hij een nadere zitting bezocht. Hof Amsterdam (24 november 2011, nr. 04/02812 en 05/00646, NTFR 2012/28) heeft voor deze proceshandelingen een vergoeding toegekend van (0,5 + 0,5 punt) x € 322 (factor 1), ofwel € 322. Per zaak resulteert dit in een bedrag van € 54. In cassatie klaagt belanghebbende er terecht over dat nu de proceshandelingen in zes samenhangende zaken zijn verricht, op grond van onderdeel C2 van de bijlage bij het Besluit proceskosten bestuursrecht de factor 1,5 moet worden toegepast. De vergoeding moet derhalve op € 483, ofwel € 80,50 per zaak worden gesteld. De door het hof in totaal toegekende proceskostenvergoeding van € 615 per zaak moet derhalve met € 26,50 worden verhoogd tot € 641,50.

NTFR 2012/2530 - Nieuwe feitelijke gronden vormen geen grond voor herziening van arrest

ECLI:NL:HR:2012:BY1099, datum uitspraak 26-10-2012, publicatiedatum 26-10-2012
Aflevering 45, gepubliceerd op 08-11-2012 met annotatie van mr. A.A. Feenstra
Belanghebbende heeft voor de tweede keer bij de Hoge Raad een verzoek ingediend tot herziening van HR 13 mei 2011, nr. 10/03845, NTFR 2011/1148. Het eerste herzieningsverzoek is eerder afgewezen. Voor zover dit tweede verzoek dezelfde gronden omvat als het eerste verzoek, brengt de onherroepelijkheid van de eerdere beslissing mee dat die gronden niet tot herziening kunnen leiden. Voor zover thans andere gronden worden aangevoerd, kunnen zij evenmin tot herziening leiden. Aan de orde is immers de toetsing van een zuiver feitelijk oordeel van het hof over de bezorging van een nota griffierecht. Het beperkte karakter van de toetsing door de Hoge Raad als cassatierechter brengt mee dat nieuwe feitelijke gronden die voor het eerst bij de Hoge Raad worden aangevoerd, niet bij de beoordeling kunnen worden betrokken. Het herzieningsverzoek wordt afgewezen.

NTFR 2012/2531 - Instellen van beroep in cassatie heeft schorsende werking

ECLI:NL:GHAMS:2012:BX9645, datum uitspraak 02-10-2012, publicatiedatum 10-10-2012
Aflevering 45, gepubliceerd op 08-11-2012 met annotatie van mr. S.K.A. Efstratiades
Inzake twee naheffingsaanslagen MRB heeft belanghebbende beroep ingesteld bij Rechtbank Haarlem en vervolgens hoger beroep bij het hof. Het hof heeft bij uitspraak op 17 februari 2009 de zaak gedeeltelijk teruggewezen naar de rechtbank. Tegen deze uitspraak van het hof is beroep in cassatie ingesteld. Bij arrest van 17 december 2010 (NTFR 2010/2934) heeft de Hoge Raad het beroep gegrond verklaard en de zaak verwezen naar het hof Den Haag, welk op 26 augustus 2011 uitspraak heeft gedaan. Deze uitspraak is onherroepelijk geworden. Rechtbank Haarlem heeft echter inzake de omstreden naheffingsaanslagen en boetebeschikkingen wederom uitspraak gedaan. Het hof is van oordeel dat deze uitspraak van de rechtbank dient te worden vernietigd. Bij uitspraak van 17 februari 2009 heeft het hof de zaak weliswaar ter verdere behandeling en beslissing teruggewezen naar de rechtbank, maar de werking van de uitspraak van het hof wordt opgeschort totdat op het beroep in cassatie is beslist. De uitspraak van het hof waarin de zaak wordt teruggewezen naar de rechtbank heeft derhalve geen kracht van gewijsde gekregen en de rechtbank was dan ook niet bevoegd om (opnieuw) uitspraak te doen. De uitspraak van de rechtbank dient te worden vernietigd.

NTFR 2012/2532 - Geen dwangsom verschuldigd bij kennelijk ongegrond bezwaar

Aflevering 45, gepubliceerd op 08-11-2012 met annotatie van mr. drs. R. Steenman
Belanghebbende heeft bij het Centraal Administratie Kantoor (CAK) bezwaar gemaakt tegen het besluit waarbij de eigen bijdrage AWBZ voor het jaar 2011 is vastgesteld. In dat besluit is ook het inkomensgegeven medegedeeld dat voor de berekening van die eigen bijdrage is gebruikt, namelijk het belastbare loon van belanghebbende over 2009. Daarnaast heeft zij op 11 februari 2011 bij de Belastingdienst bezwaar gemaakt tegen het door het CAK gebruikte inkomensgegeven. Bij uitspraak op bezwaar van 1 maart 2011 heeft het CAK het bezwaar ongegrond verklaard. Op 23 mei 2011 heeft belanghebbende de inspecteur in gebreke gesteld omdat nog niet op bezwaar is beslist. Belanghebbende heeft op 10 oktober 2011 de inspecteur in gebreke gesteld omdat de verschuldigdheid en hoogte van de dwangsom nog niet was vastgesteld. Bij uitspraak op bezwaar van 20 februari 2012 heeft de inspecteur het bezwaar kennelijk ongegrond verklaard en meegedeeld dat daarom geen dwangsom is verschuldigd. In geschil is of dat terecht is.

NTFR 2012/2536 - EC daagt het VK voor het HvJ vanwege belastingheffing over vermogenswinsten

Aflevering 45, gepubliceerd op 08-11-2012
De Europese Commissie heeft besloten het VK voor het HvJ te dagen vanwege de toewijzing van winsten van niet-ingezeten bedrijven. Volgens de wetgeving van het VK wordt een moedermaatschappij in het VK belast voor de vermogenswinsten van zijn dochterondernemingen in andere lidstaten, terwijl er geen gelijke belastingheffing plaatsvindt wanneer de dochterondernemingen in het VK zijn gevestigd.

NTFR 2012/2537 - Teruggaaf mag niet worden uitgesteld totdat jaarlijkse belastingaangifte is onderzocht

Aflevering 45, gepubliceerd op 08-11-2012 met annotatie van mr. dr. J.Th. Sanders
De Letse Belastingdienst (VID) wijst een verzoek van Mednis af om teruggave van een btw-overschot met als reden dat in het tijdvak dat het overschot is ontstaan een gedeelte meer bedraagt dan 18% van de totale waarde van de belastbare handelingen van de betrokken maanden. Op een vraag van de verwijzende Letse rechter in de hierop gevolgde gerechtelijke procedure verklaart het HvJ voor recht dat art. 183 Btw-richtlijn aldus moet worden uitgelegd dat het de belastingdienst van een lidstaat niet toestaat zonder specifieke analyse alleen op basis van een rekenkundige berekening de teruggave van een gedeelte van een overschot aan btw, dat is ontstaan in een belastingtijdvak van één maand, uit te stellen totdat deze overheid de jaarlijkse belastingaangifte van de belastingplichtige heeft onderzocht.

NTFR 2012/2538 - Algemene regeling bij eigen vervoerdienst door een reisbureau in een all in reispakket

Aflevering 45, gepubliceerd op 08-11-2012 met annotatie van mr. dr. J.Th. Sanders
Kozak, exploitante van een in Polen gevestigd reisbureau, verkoopt rechtstreeks aan de reizigers all-inreizen, daaronder begrepen enerzijds het verblijf en de maaltijden, waarvoor zij een beroep doet op de diensten van derden, en anderzijds het vervoer, waarvoor zij eigen bussen gebruikt. Bij de berekening van de btw heeft Kozak op de diensten van derden de reisbureauregeling toegepast, door op de winstmarge het normale btw-tarief toe te passen. Op de eigen vervoerdiensten heeft zij de algemene btw-regeling toegepast en het verlaagde tarief toegepast dat geldt voor diensten van personenvervoer. Volgens de belastingdienst had Kozak geen verlaagd btw-tarief op haar vervoerdiensten mogen toepassen door deze te beschouwen als een onafhankelijke dienst, maar had zij hetzelfde tarief moeten toepassen als op de andere diensten, te weten het normale tarief. Op een prejudiciële vraag van de rechter in de daarop volgende procedure verklaart het HvJ voor recht dat art. 306 t/m 310 Btw-richtlijn aldus moeten worden uitgelegd dat op een eigen vervoerdienst, die door een reisbureau in het kader van een door een reiziger betaalde pakketprijs voor een aan hem geleverde en overeenkomstig deze bepalingen belaste reisdienst wordt verricht en die een van de bestanddelen van die reisdienst vormt, de algemene regeling van btw van toepassing is, in het bijzonder wat het belastingtarief betreft, en niet de bijzondere regeling die geldt voor handelingen van reisbureaus. Indien de lidstaten een verlaagd tarief voor vervoerdiensten hebben vastgesteld overeenkomstig art. 98 Btw-richtlijn, is dit verlaagd tarief van toepassing op die dienstverrichting.

NTFR 2012/2539 - Geen succesvol beroep op gelijkheidsbeginsel ondanks onterecht verschil in btw-correctie tussen milieuvriendelijke en -onvriendelijke auto's

ECLI:NL:PHR:2012:BX9444, datum uitspraak 01-10-2012, publicatiedatum 12-04-2013
Aflevering 45, gepubliceerd op 08-11-2012 met annotatie van mr. J. Rolleman
In deze conclusie staat centraal de ‘auto-van-de-zaak’ in de omzetbelasting. Meer precies: de vraag of een ondernemer – belanghebbende – die zijn werknemer(s) een auto ter beschikking stelt die (mede) voor privédoeleinden wordt gebruikt, zich voor het jaar 2008 bij de berekening van de omzetbelasting ter zake van dit gebruik, met vrucht kan beroepen op de gunstige regeling voor auto’s met een lage CO2–uitstoot, die is neergelegd in het besluit van 9 februari 2009, nr. CPP2009/109M, Stcrt. 2009, 29, NTFR 2009/435 (hierna: het analogiebesluit), ook als de ter beschikking gestelde auto niet behoort tot de categorie auto’s met lage CO2–uitstoot.

NTFR 2012/2540 - Verhuur door directeur/groot-aandeelhouder van deel van eigen woning aan zijn bv is geen economische activiteit

ECLI:NL:GHAMS:2012:BW9317, datum uitspraak 14-06-2012, publicatiedatum 27-06-2012
Aflevering 45, gepubliceerd op 08-11-2012 met annotatie van drs. P.B.R. Thiemann
X en zijn echtgenote hebben een bouwterrein gekocht waarop een woning is gebouwd, waarin zij zijn gaan wonen. In de vorm van een samenwerkingsverband verhuren zij een deel van het pand als kantoor- en archiefruimte aan Makelaars BV. Met Rechtbank Haarlem is het hof van oordeel dat de verhuur van deze ruimten niet kan worden aangemerkt als een economische activiteit. Door Makelaars BV wordt gebruik gemaakt van de centrale hal, de sanitaire voorzieningen en watervoorzieningen zonder dat hiervoor een vergoeding is bedongen. Bovendien bevat het huurcontract geen bepaling dat de eigenaars van de woning geen privégebruik van de werkruimte mogen maken, en heeft ander personeel van Makelaars BV geen toegang tot het verhuurde als X en zijn echtgenote niet thuis zijn.

NTFR 2012/2542 - Strijkgelden en uitkoopsommen zijn belast

ECLI:NL:GHARN:2012:BX7254, datum uitspraak 04-09-2012, publicatiedatum 13-09-2012
Aflevering 45, gepubliceerd op 08-11-2012 met annotatie van mr. drs. E.P.A. Brakeboer
Belanghebbende houdt zich bezig met de aan- en verkoop van onroerende zaken. Zij koopt – in wisselende samenwerkingsverbanden – de onroerende zaken op openbare veilingen. Belanghebbende heeft in dat verband inzetpremies (strijk- of plokgelden) van de veilinghouder ontvangen en inzetpremies en uitkoopsommen van de andere deelnemers van het (tijdelijke) samenwerkingsverband. In geschil is of de inzetpremies en uitkoopsommen zijn onderworpen aan de heffing van omzetbelasting. Het hof beantwoordt die vraag bevestigend. Met betrekking tot de van de veilinghouder ontvangen inzetpremies is namelijk sprake van een prestatie van belanghebbende jegens de veilinghouder en vormt de inzetpremie de vergoeding voor die prestatie. De door de andere ondernemers van het samenwerkingsverband aan belanghebbende doorbetaalde inzetpremies vormen de tegenwaarde van de door belanghebbende verrichte prestatie. De uitkoopsommen vallen, anders dan belanghebbende betoogt, niet buiten het bereik van de omzetbelasting. Van een partage-overeenkomst is geen sprake en de vrijstelling ex art. 11, lid 1, onderdeel a, Wet OB 1968 is niet van toepassing.

NTFR 2012/2543 - 6%-tarief op (bepaalde) digitale informatie

Aflevering 45, gepubliceerd op 08-11-2012 geschreven door mr. A. Vroon
De minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap gaat mede namens de staatssecretaris in op de toepassing van het 6%-tarief bij elektronische media. Sinds 2011 is het 6%-tarief van toepassing op digitale educatieve informatie op fysieke dragers die kennelijk (nagenoeg) uitsluitend bestemd is voor onderwijs. Aanleiding is een uitbreiding in de Btw-richtlijn. Frankrijk en Luxemburg passen het verlaagde tarief inmiddels toe op alle digitale nieuwsproducten en digitale boeken. Dit is strijdig met de Btw-richtlijn en dus is de Europese Commissie tegen deze lidstaten inbreukprocedures gestart. Nederland heeft haar steun uitgesproken voor de Franse inzet om in de EU een verlaagd tarief mogelijk te maken voor digitale boeken en kranten. Het kabinet wil eerst de Europese ontwikkelingen afwachten alvorens ook in Nederland het 6%-tarief toe te passen op alle digitale nieuwsproducten en digitale boeken.

NTFR 2012/2544 - Schilderen en stukadoren van woningen ouder dan twee jaar belast met 6%

Aflevering 45, gepubliceerd op 08-11-2012 geschreven door mr. drs. W.A.P Nieuwenhuizen
Het schilderen en stukadoren van woningen ouder dan twee jaar is belast met 6%. Om te bewijzen dat de woning ouder is dan twee jaar kan een ouderdomsverklaring door de klant worden ondertekend en bewaard door de ondernemer. Dit hoeft straks slechts bij uitzondering nog te gebeuren omdat de Belastingdienst zich voortaan baseert op de gegevens uit de Basisregistraties Adressen en Gebouwen en de Gemeentelijke Basisadministratie persoonsgegevens. Bij twijfel of een woning voldoet aan de ouderdomseis kan de ondernemer ook in de toekomst een verklaring laten tekenen door de klant.

NTFR 2012/2546 - Begrip ‘inkoopwaarde’ geldt nog steeds (ten dele) bij berekening belastingvermindering ex art. 10 BPM

ECLI:NL:HR:2012:BY0567, datum uitspraak 19-10-2012, publicatiedatum 19-10-2012
Aflevering 45, gepubliceerd op 08-11-2012 met annotatie van mr. J. Rolleman
In 2010 heeft belanghebbende in Duitsland een aldaar in 2009 in gebruik genomen auto gekocht. Ter zake van de registratie in 2010 heeft hij BPM voldaan, berekend volgens de wettelijke regeling. Voor de feitenrechters heeft belanghebbende echter met succes gesteld dat de wettelijk voorgeschreven wijze van berekening van de belastingvermindering in strijd is met art. 110 VwEU. Hof Arnhem (NTFR 2012/709) oordeelde in dat verband voorts dat voor het berekenen van een voor een gebruikte auto verschuldigd bedrag aan BPM, op zodanige wijze dat dit niet strijdig is met art. 110 VwEU, moet worden uitgegaan van het in 2009 geldende (hogere) tarief. In cassatie wordt dit oordeel met succes aangevochten door belanghebbende. De Hoge Raad zet uiteen dat de belasting moet worden berekend uitgaande van de in 2009 geldende inkoopwaarde nieuw en voor de vaststelling van het belastingbedrag dat ingevolge art. 10, lid 1, BPM moet worden verminderd, het belastingtarief dat in 2010 van toepassing was. In antwoord op een verweer van de staatssecretaris oordeelt de Hoge Raad voorts dat hij in het arrest van 2 maart 2012, nr. 11/00785, (NTFR 2012/740), heeft geoordeeld dat de per 1 januari 2010 in art. 10, lid 2, BPM en art. 8, lid 1, Uitv.reg. BPM voorgeschreven vermindering in strijd is met art. 110 VwEU en dat het daarin met betrekking tot het begrip ‘inkoopwaarde’ bepaalde buiten toepassing moet blijven, voor zover in die artikelen de handelsmarge bij de verkoop van nieuwe personenauto’s buiten beschouwing wordt gelaten. Niet is beslist dat het begrip ‘inkoopwaarde’ voor het overige niet ten grondslag ligt aan de vermindering van de belasting bedoeld in art. 10, lid 1, BPM. Voor de berekening van de waardedaling van de referentieauto moet worden uitgegaan van het wettelijke begrip ‘inkoopwaarde’, welke waarde bestaat in de prijs waarvoor de referentieauto in nieuwe staat is aangekocht, met inbegrip van het wettelijk verschuldigde bedrag aan BPM ter zake van de registratie als ongebruikte personenauto. Deze prijs moet voor het bepalen van de procentuele belastingvermindering worden vergeleken met de prijs waarvoor die auto wordt verkocht in dezelfde gebruikte staat als de personenauto waarvoor het bedrag aan verschuldigde BPM moet worden bepaald.

NTFR 2012/2547 - Geen toepassing doorschuifregeling omdat doorschuifverklaring in administratie ontbreekt

ECLI:NL:GHARN:2012:BX8221, datum uitspraak 18-09-2012, publicatiedatum 26-09-2012
Aflevering 45, gepubliceerd op 08-11-2012 met annotatie van mr. M.H. Schoonhoven
Belanghebbende drijft met zijn echtgenote in firmaverband een onderneming. Tot het ondernemingsvermogen behoort een op naam van belanghebbende staande bestelauto. Voor de BPM is op grond van art. 13a Wet BPM vrijstelling verleend. Op 31 december 2009 is de auto op naam van de echtgenote gesteld. In verband hiermee heeft de inspecteur nageheven. Het beroep van belanghebbende op de zogenoemde doorschuifregeling heeft de inspecteur afgewezen. Volgens het hof is dat terecht. Bij de wijziging van de tenaamstelling was er namelijk geen doorschuifverklaring in de administratie van belanghebbende opgenomen. Alsdan is niet aan de voorwaarden van de doorschuifregeling voldaan. Dat naderhand wel een doorschuifverklaring is overgelegd en de bestelauto bedrijfsmatig in gebruik is gebleven, doen hieraan niet af.

NTFR 2012/2549 - Minas-gat bij pluimveehouder: geen strijdigheid met art. I Eerste Protocol (bij het EVRM)

ECLI:NL:GHARN:2012:BY0453, datum uitspraak 09-10-2012, publicatiedatum 17-10-2012
Aflevering 45, gepubliceerd op 08-11-2012 met annotatie van mr. E.G. Borghols
Belanghebbende, die een pluimveehouderij exploiteert, is aangeslagen in de fosfaatheffing omdat zij volgens de van toepassing zijnde normen meer fosfaat heeft aangevoerd dan afgevoerd. Belanghebbende stelt dat er sprake is van een Minas-gat, omdat in haar geval sprake is van een gesloten mineralensysteem. Belanghebbende stelt daarom dat de Meststoffenwet in haar geval strijdig is met art. 1 Eerste Protocol (bij het EVRM). Het hof deelt die stelling niet. Het hof zet uiteen dat de Minas-wetgeving de toets aan genoemde verdragsbepaling kan doorstaan. Wel geeft het hof nog aan dat het wettelijke systeem een buitengewoon zware last op belanghebbende legt. Wellicht kan de minister via de hardheidsclausule verzachting bieden.

NTFR 2012/2551 - Zorgvuldigheidsbeginsel breng mee dat dubbele heffing van leges moet worden voorkomen

Aflevering 45, gepubliceerd op 08-11-2012 met annotatie van mr. dr. G. Groenewegen
Het gaat in deze zaak om formele aspecten bij de aanslagoplegging ter zake van bouwleges. In eerste instantie heeft belanghebbende in 2004 een gefaseerde bouwvergunning aangevraagd. Lopende de eerste fase is belanghebbende, als door haar verzocht en met instemming van de Gemeente, in 2005 overgestapt naar het reguliere niet-gefaseerde vergunningtraject. De zaak spitst zich toe op de ‘omzetting’ van de lopende gefaseerde bouwvergunning, waarvoor legesheffing bij wege van aanslag over 2004 had plaatsgevonden, naar een reguliere niet-gefaseerde bouwvergunning. Naar aanleiding van die ‘omzetting’ zijn bij wege van (gewone) aanslag opnieuw leges geheven. Dat heeft de vraag opgeroepen of hier een tweede aanslag is opgelegd (gedeeltelijk) ter zake van hetzelfde feit en of die tweede aanslag, op deze of een andere grond, zoals vermelding van het verkeerde jaar (2004 in plaats van 2005), nietig moet worden geacht.

NTFR 2012/2552 - Voor ruim geformuleerde vraag aan gemeente is geen leges verschuldigd

ECLI:NL:GHAMS:2012:BX7641, datum uitspraak 05-07-2012, publicatiedatum 19-09-2012
Aflevering 45, gepubliceerd op 08-11-2012 met annotatie van mr. dr. G. Groenewegen
Belanghebbende heeft aan de gemeente Bergen per e-mail de vraag voorgelegd of het mogelijk was een klein atelier met expositieruimte te realiseren op een locatie waarvoor een bestemmingsplanwijziging nodig zou zijn. Belanghebbende vermeldt daarbij dat hij geen toezegging voor een bestemmingsplanwijziging wenste maar ‘slechts een bereidheid’ om die te overwegen. In een reactie op het mailbericht heeft de gemeente gemeld dat een verzoek om het bestemmingsplan te wijzigen een zogenoemd principeverzoek is waarvoor leges in rekening gebracht worden ad € 104,75. In tegenstelling tot Rechtbank Alkmaar is het hof van oordeel dat er geen sprake is van een aanvraag tot het beoordelen van een principeverzoek. Belanghebbende heeft per mail een ruim geformuleerde vraag aan de gemeente voorgelegd en expliciet verklaard dat hij geen beslissing vroeg of vrijstelling van het bestemmingsplan verleend zou kunnen worden.

NTFR 2012/2553 - Druk van de aandeelhouder vormt geen disculpatie voor bestuurdersaansprakelijkheid

ECLI:NL:GHAMS:2012:BX8804, datum uitspraak 26-07-2012, publicatiedatum 03-10-2012
Aflevering 45, gepubliceerd op 08-11-2012 met annotatie van mr. M.C.J. Kop
Belanghebbende is als bestuurder van A bv aansprakelijk gesteld voor onbetaald gebleven naheffingsaanslagen loonheffingen opgelegd aan A bv. Het hof oordeelt allereerst dat niet tijdig aan de meldingsplicht is voldaan. Belanghebbende heeft niet aannemelijk gemaakt dat het niet aan hem is te wijten dat de vennootschap niet aan haar meldingsplicht heeft voldaan. Dan geldt het wettelijk vermoeden dat het niet betalen van de belastingschulden van de vennootschap het gevolg is van aan belanghebbende te wijten kennelijk onbehoorlijk bestuur. Een doeltreffende disculpatie kan niet gelegen zijn in het verweer van belanghebbende dat hij zich onder druk gezet voelde om geen melding van betalingsonmacht te doen omdat de aandeelhouder zulks verbood. Belanghebbende is dan ook terecht aansprakelijk gesteld.