Aflevering 50

Gepubliceerd op 12 december 2013

NTFR 2013/2362 - De fiscale complicaties van de huidige zzp-groei

Aflevering 50, gepubliceerd op 12-12-2013 geschreven door mr. dr. S.J. Mol-Verver
De ‘zzp’er’ is niet meer weg te denken uit het Nederlandse beroepenveld. CBS-cijfers geven aan dat de groep zzp’ers in de periode 2002-2013 met ruim 300.000 personen is toegenomen en in het eerste kwartaal van 2013 ruim 10% van de totale werkzame beroepsbevolking vertegenwoordigt.Uit: CBS-Statline, tabel zelfstandigen zonder personeel, Centraal Bureau voor de Statistiek, Den-Haag/Heerlen. Bovendien bestaat de verwachting dat deze groei in de toekomst wordt voortgezet.‘De huidige en toekomstige groep van het aandeel zzp-ers in de werkzame beroepsbevolking’, N.Bosch, G. Roelofs, D. van Vuuren en M. Wilkens, CPB achtergronddocument, 19 december 2012, Hoofdstuk 6.

NTFR 2013/2363 - Tweede nota van wijziging bij wetsvoorstel 'Wet maatregelen woningmarkt 2014'

Aflevering 50, gepubliceerd op 12-12-2013
Minister Blok voor Wonen en Rijksdienst stuurt de tweede nota van wijziging bij het wetsvoorstel ‘Wet maatregelen woningmarkt 2014’, 33 756, naar de Tweede Kamer. De nota bevat anti-ontgaanswetgeving voor de verhuurderheffing en een technische reparatie van art. 3.119d Wet IB 2001. De anti-ontgaanswetgeving betreft de mogelijkheid de verhuurderheffing te voorkomen door een bestaande holdingstructuur om te vormen in entiteiten die ieder minder dan tien belaste woningen bezitten. Met de voorgestelde wijzigingen wordt een groep van rechtspersonen als belastingplichtige geïntroduceerd, waarmee de verbondenheid van rechtspersonen wordt gecreëerd. Deze maatregel scherpt de verhuurderheffing aan voor verbonden rechtspersonen – nv’s, bv’s, stichtingen en verenigingen – , die nu bijvoorbeeld het genot krachtens eigendom, bezit of beperkt recht hebben van twee keer zes woningen en daarmee onder de in het wetsvoorstel genoemde grens van meer dan tien huurwoningen blijven.

NTFR 2013/2365 - Memorie van antwoord Belastingpakket 2014 naar de Eerste Kamer

Aflevering 50, gepubliceerd op 12-12-2013
De staatssecretaris van Financiën heeft de memorie van antwoord inzake de wetsvoorstellen van het Belastingpakket aan de Eerste Kamer gestuurd. Het gaat om de wetsvoorstellen Belastingplan 2014, Overige fiscale maatregelen 2014, de Wet aanpak fraude fiscaliteit en toeslagen en de Wet wijziging percentages belasting- en invorderingsrente.

NTFR 2013/2367 - Tweede Kamer heeft wetsvoorstel 'Wet maatregelen woningmarkt 2014' aangenomen

Aflevering 50, gepubliceerd op 12-12-2013
De Tweede Kamer heeft op 12 november 2013 het wetsvoorstel ‘Wet maatregelen woningmarkt 2014’ (33 756) aangenomen en twee amendementen. Het betreft het amendement-Verhoeven c.s. dat voorziet in een alternatieve terugsluis van de opbrengst van de maatregel tot introductie van een annuïtaire aflossingseis (Kamerstukken II, 2013-2014, 33 756, nr. 24). Een deel van de opbrengst wordt ingezet voor verlaging van het tarief van de vierde schijf inkomstenbelasting. De tarieven van de tweede en derde schijf worden iets langzamer afgebouwd dan in het oorspronkelijke wetsvoorstel. Verder is het amendement-Schouten/Verhoeven aangenomen op grond waarvan een evaluatie van het onderdeel Verhuurderheffing in de wet is opgenomen (Kamerstukken II, 2013-2014, 33 756, nr. 10). De indieners beogen hiermee tijdig voor de komst van een nieuw kabinet inzicht te krijgen in de effecten van de heffingsvermindering, de administratieve lasten en de resultaten van de verhuurderheffing in relatie tot de gerealiseerde huurverhogingen, de doorstroming op de huurmarkt, de voorraad betaalbare woningen, de investeringen in de bestaande en nieuwe voorraad en de verlaging van de bedrijfslasten van de verhuurders.

NTFR 2013/2368 - Bosbouwvrijstelling voor tuindersbedrijf

ECLI:NL:HR:2013:1437, datum uitspraak 06-12-2013, publicatiedatum 06-12-2013
Aflevering 50, gepubliceerd op 12-12-2013 met annotatie van mr. F. van Horzen
Belanghebbende drijft samen met zijn zoon een tuindersbedrijf. De activiteiten bestaan uit het kweken van planten in potten en uit het snoeien van bomen en struiken voor de verkoop van snijgroen. Deze bomen en struiken staan reeds vele jaren in de volle grond. In geschil is of belanghebbende recht heeft op toepassing van de bosbouwvrijstelling voor de winst behaald met het snoeien van bomen en struiken voor de verkoop van snijgroen. Niet in geschil is dat sprake is van een bos. Hof Den Haag 3 april 2012, nr. 11/00262, LJN BX2207, heeft overwogen dat voor de bosbouwvrijstelling niet meer is vereist dan het intact houden van het opgaand hout. Verder heeft het hof geoordeeld dat het snijden van zijtakken om reden van de verkoopopbrengst niet in strijd komt met de eis van instandhouding van de houtopstand. De Hoge Raad onderschrijft deze oordelen van het hof. Bij een bosbedrijf dient het intact houden van het opgaand hout op de voorgrond te staan. Daarvan is sprake indien de plaats die het bos als bedrijfsmiddel in het ondernemingsvermogen inneemt, meebrengt dat het bos intact gelaten wordt.

NTFR 2013/2369 - Woning ten onrechte als ondernemingsvermogen aangemerkt; fout met toepassing van foutenleer hersteld

ECLI:NL:RBNNE:2013:5601, datum uitspraak 19-09-2013, publicatiedatum 15-10-2013
Aflevering 50, gepubliceerd op 12-12-2013 met annotatie van drs. N.M. Ligthart
De vader van belanghebbende dreef een metaal-, las- en constructiebedrijf. Belanghebbende en zijn broer zijn in 1988 tot de onderneming toegetreden. Aan de drie vennoten van de vof is in 1992 de eigendom van een woning geleverd. Deze woning was het huis gelegen naast de woning van de vader van belanghebbende. Achter de woning van de vader bevonden zich de werkplaats en de loods van de onderneming. In 2002 is de vader uit de onderneming getreden. Hij had nagenoeg de volledige zeggenschap in de onderneming en regelde alle boekhoudkundige zaken met de boekhouder. Belanghebbende en zijn broer werden in 2008 door het wegvallen van een grote opdrachtgever wegens financiële redenen gedwongen om onder andere de naastgelegen woning te verkopen. Zij realiseerden daarmee een boekwinst die de inspecteur omdat de woning tot het ondernemingsvermogen behoorde, tot de winst wil rekenen. Belanghebbende stelt zich op het standpunt dat de woning vanaf de aankoop ten onrechte tot het ondernemingsvermogen is gerekend. De rechtbank legt de bewijslast van deze stelling op belanghebbende en acht hem daarin geslaagd, waarbij de rechtbank voorop stelt dat een woonhuis van een ondernemer in beginsel tot het privévermogen behoort. De rechtbank acht onder andere aannemelijk dat belanghebbende altijd de wens heeft gehad om de naburige woning te gaan bewonen, maar daartoe wegens gebrek aan financiële middelen nooit is gekomen. De rechtbank acht verder aannemelijk dat de beoogde zelfbewoning niet was bedoeld voor het houden van toezicht op de onderneming, zodat de woning niet mede dienstbaar was aan de bedrijfsuitoefening.

NTFR 2013/2370 - Onzakelijke leningen vanwege dunne kapitalisatie, verpanding van activa en achterstelling I

ECLI:NL:HR:2013:1585, datum uitspraak 06-12-2013, publicatiedatum 06-12-2013
Aflevering 50, gepubliceerd op 12-12-2013
A houdt alle aandelen in belanghebbende en in Y bv. Door tussenkomst van Q Holding heeft belanghebbende een derde van de aandelen in Q bv gekocht. De koopsom is geheel gefinancierd met achtergestelde leningen. In 2004 heeft D Holding alle aandelen verkregen in Q Holding. Belanghebbende verkreeg geen aandelen in D Holding. De overige aandeelhouders in Q Holding verkregen wel aandelen in D Holding, waarvoor een financiering nodig was. Belanghebbende heeft in 2006 haar vorderingen op D Holding overgedragen aan Y. Het verlies heeft zij in aftrek gebracht. Tussen partijen is niet in geschil dat de leningen van belanghebbende voor fiscale doeleinden als leningen kwalificeren. Vaststaat dat D Holding in extreme mate met vreemd vermogen werd gefinancierd, dat alle activa aan de Rabobank waren verpand en dat de aandeelhoudersleningen zijn achtergesteld bij de lening van de Rabobank. Uit deze omstandigheden kan naar het oordeel van Hof Amsterdam (NTFR 2013/58) worden afgeleid dat de geldleningen zijn verstrekt op voorwaarden die door een onafhankelijke derde onder de gegeven omstandigheden niet zouden zijn aanvaard en dat het aanvaarden van die voorwaarden slechts is te verklaren uit aandeelhoudersmotieven. Beide leningen zijn dan ook onzakelijk zodat het verlies niet ten laste van de winst mag worden gebracht. Hierbij maakt het niet uit dat het verlies zich manifesteert bij de verkoop van die vorderingen aan een derde.

NTFR 2013/2372 - Gebruikelijk loon: onder de WAZ-norm bij slechte financiële positie

ECLI:NL:GHARL:2013:8030, datum uitspraak 22-10-2013, publicatiedatum 31-10-2013
Aflevering 50, gepubliceerd op 12-12-2013 met annotatie van mr. D. Westerman
Belanghebbende is dga van A bv. Deze vennootschap hield alle aandelen in B bv en C bv. Van deze dochtervennootschappen was belanghebbende ook directeur. A bv heeft een auto aan belanghebbende ter beschikking gesteld. Van A bv heeft belanghebbende een salaris genoten van € 15.247. Van B bv en C bv heeft hij geen salaris ontvangen. De inspecteur heeft bij het vaststellen van de aanslag een ‘bijtelling’ op de voet van de autokostenfictieregeling in aanmerking genomen en in het kader van de gebruikelijkloonregeling drie keer € 39.000 in het inkomen begrepen. Het hof vindt de ‘bijtelling’ voor de auto terecht, omdat belanghebbende er niet in is geslaagd overtuigend aan te tonen dat hij minder dan 500 km privé met de auto heeft gereden. Dat hij niet meer zou beschikken over zijn agenda van 2005 komt voor zijn risico, aldus het hof. Het in aanmerking nemen van drie keer de WAZ-norm in het kader van de gebruikelijkloonregeling vindt het hof in dit geval echter te gortig. Gelet op de financiële positie van de vennootschappen, de omstandigheid dat de opnamen in rekening-courant door belanghebbende geschiedden in een creditstand en dat belanghebbende onmogelijk voor de drie vennootschappen een voltijdsdienstbetrekking kan hebben vervuld, past het hof de correctie aan. Het gebruikelijk loon voor B bv wordt op nihil gesteld, voor A bv op het daadwerkelijk genoten loon van € 15.247 en voor C bv ‘gewoon’ op de WAZ-norm van € 38.118.

NTFR 2013/2378 - Verhoging heffingskorting voor niet-premieplichtige niet-inwoner

ECLI:NL:PHR:2013:1150, datum uitspraak 24-10-2013, publicatiedatum 22-11-2013
Aflevering 50, gepubliceerd op 12-12-2013 met annotatie van mr. J.A.W. Vrolijks
Belanghebbende en haar partner wonen in het Verenigd Koninkrijk. Belanghebbende is niet in Nederland premieplichtig. Haar partner is voor zijn Nederlandse salaris belasting- en premieplichtig in Nederland. Het geschil betreft de bepaling van de bijzondere verhoging van de heffingskorting voor de inkomstenbelasting voor niet-premieplichtige niet-inwoners, zoals voorzien in art. 8.9a Wet IB 2001. De inspecteur stelt zich op het standpunt dat bij de berekening van de bijzondere verhoging van de heffingskorting rekening dient te worden gehouden met de premies die belanghebbende verschuldigd zou zijn geweest, ware zij premieplichtig inwoner.

NTFR 2013/2379 - Aanbeveling om aangifteprogramma aan te passen op het punt van partnerschap voor situaties waarin er al vóór 2011 sprake was van scheiding van tafel en bed

Aflevering 50, gepubliceerd op 12-12-2013
Verzoeker is sinds 2001 gescheiden van tafel en bed en heeft daarvan een rechterlijk vonnis. Hij woont op een ander adres dan zijn ex-partner en is ook als zodanig ingeschreven in de GBA. Hierdoor zijn beide personen, hoewel zij nog wel een huwelijksstatus hebben in de GBA, geen fiscale partners meer van elkaar.

NTFR 2013/2381 - Antwoorden op Kamervragen inzake boeterente en schenkingsvrijstelling

Aflevering 50, gepubliceerd op 12-12-2013
Minister Dijsselbloem van Financiën laat in antwoord op Kamervragen weten dat banken op een verschillende manier invulling hebben gegeven aan de oproep van het kabinet om boetevrij aflossen mogelijk te maken binnen de tijdelijk verruimde schenkingsvrijstelling. Het hanteren van een boete en het eventuele afschaffen daarvan blijft een afweging die banken zelf moeten maken op grond van hun eigen risico-inschatting.

NTFR 2013/2382 - Collectieve uitspraak op bezwaar aanslagen erf- en schenkbelasting

Aflevering 50, gepubliceerd op 12-12-2013 geschreven door mr. E. Thomas
De collectieve uitspraak op als massaal bezwaar aangewezen bezwaarschriften tegen aanslagen erf- en schenkbelasting is gedaan en gepubliceerd. De uitspraak volgt op de arresten van de Hoge Raad van 22 november jl. (NTFR 2013/2322), waarin de bedrijfsopvolgingsregeling niet discriminerend is geoordeeld. Tegen de collectieve uitspraak kan geen beroep worden ingesteld. De belanghebbende die toch beroep wil instellen, kan bij zijn inspecteur binnen een redelijke termijn een verzoek indienen om deze uitspraak te vervangen door een individuele uitspraak.

NTFR 2013/2383 - Overdrachtsbelasting verschuldigd omdat geen sprake is van opvolgende verdeling nalatenschap

ECLI:NL:RBGEL:2013:4003, datum uitspraak 24-10-2013, publicatiedatum 25-10-2013
Aflevering 50, gepubliceerd op 12-12-2013 met annotatie van mr. R.L.G. van den Heuvel
Na het overlijden van zijn vader en moeder heeft belanghebbende (X) samen met de andere acht kinderen (D, E, F, G, H, I, J en K) een recht van erfpacht van een winkel verkregen. In 1990 is het recht van erfpacht verdeeld, waarbij het is toebedeeld aan alle kinderen, behalve E. In 1991 verkrijgen deze kinderen de blote eigendom van de winkel. In 1992 is de volle eigendom toebedeeld aan de kinderen D, F, H, I, J, K en X en heeft kind G 1/16e deel van de economische eigendom teruggekocht. In 1993 verwerven D, F, H, I, J, K en X 15/112e onverdeeld aandeel en G 1/16e onverdeeld aandeel van een perceel grond. In 2010 overlijdt D. De erfgenaam van D levert vervolgens in 2011 zijn 1/e7 onverdeeld aandeel in de winkel en zijn 15/112e onverdeeld aandeel in de grond aan F, G, H, I, J, K en X, ieder voor 1/7e onverdeeld aandeel. Hierover heeft X overdrachtsbelasting op aangifte voldaan. In geschil is of X over de verkrijging in 2011 overdrachtsbelasting verschuldigd is.

NTFR 2013/2384 - Geen recht op inbrengvrijstelling omdat crediteringsmaximum is overschreden

ECLI:NL:PHR:2013:1152, datum uitspraak 25-10-2013, publicatiedatum 22-11-2013
Aflevering 50, gepubliceerd op 12-12-2013 met annotatie van mr. J.A.G. van Es
Bij de oprichting van de belanghebbende hebben haar oprichters elk hun aandelen in een vof waartoe twee onroerende zaken behoren, ingebracht in de belanghebbende. Zij zijn grotendeels gecrediteerd voor hun inbreng. Ter zake van die inbreng van (aandelen in) onroerende zaken heeft de belanghebbende zich op de vrijstelling van overdrachtsbelasting ex art. 15, lid 1, onderdeel e, Wet BRV beroepen.

NTFR 2013/2385 - Bij beroep tegen niet tijdig beslissen (art. 6:12 Awb) mocht zitting niet achterwege blijven

ECLI:NL:HR:2013:1365, datum uitspraak 29-11-2013, publicatiedatum 29-11-2013
Aflevering 50, gepubliceerd op 12-12-2013 met annotatie van mr. E.C.G. Okhuizen
Aan belanghebbende is een naheffingsaanslag opgelegd. Belanghebbende heeft daartegen bezwaar gemaakt. Tegen het niet tijdig nemen van een uitspraak op bezwaar heeft belanghebbende beroep ingesteld bij Rechtbank Breda. De rechtbank heeft op het beroep beslist zonder partijen uit te nodigen voor de zitting. De Hoge Raad acht dit onjuist. De rechtbank heeft de ontvankelijkheid van het beroep namelijk terecht getoetst aan de termijnlimiet van art. 6:12 Awb. In dat kader moest de vraag worden beantwoord of het beroepschrift tegen het niet tijdig nemen van een besluit onredelijk laat is ingediend. De beantwoording daarvan is afhankelijk van omstandigheden waarop licht kan worden geworpen door de uitleg die belanghebbende geeft omtrent de oorzaak van de late indiening van het beroepschrift. De rechtbank mocht derhalve niet afzien van een zitting. De rechtbank dient, zoals het hof had geoordeeld, een nieuwe beslissing op beroep te nemen.

NTFR 2013/2386 - Laten indienen van valse aangifte door derde leidt terecht tot vergrijpboete bij belanghebbende

ECLI:NL:GHAMS:2013:2711, datum uitspraak 01-08-2013, publicatiedatum 17-09-2013
Aflevering 50, gepubliceerd op 12-12-2013 met annotatie van mr. J.M. Sitsen
Belanghebbende heeft zijn aangifte IB/PVV 2005 laten invullen en indienen door een derde, die hem – zonder de relevante gegevens te hebben gezien – had beloofd dat hij tussen de € 500 en € 5.000 kon terugkrijgen. Uit onderzoek door de FIOD-ECD is gebleken dat deze persoon valse aangiften indient die leiden tot een veel hogere teruggave dan waar de belastingplichtige recht op heeft. Niet in geschil is dat de aangifte van belanghebbende niet juist was en onterecht resulteerde in een teruggaaf. De inspecteur heeft naar aanleiding van het onderzoek aan belanghebbende een navorderingsaanslag en een vergrijpboete opgelegd. In hoger beroep is uitsluitend de vergrijpboete in geschil. Het hof is van oordeel dat belanghebbende kan worden verweten dat hij, op grond van die mededeling, die hem goed uitkwam wegens zijn uitstaande schulden maar die niet op voorhand te rijmen viel met zijn inkomen of met teruggaven in voorgaande jaren, een aangiftebiljet meegeeft en een handtekening plaatst zonder te weten welke verklaring hij daarmee bevestigt en zonder nadere vragen te stellen. Belanghebbende heeft ter zitting verklaard dat hij verbaasd was over de aanzienlijke omvang van de (beloofde) teruggave; dat hij daar niet op had gerekend mede omdat hij nooit eerder dergelijke bedragen van de Belastingdienst had teruggekregen en dat hij daar overigens ook geen verklaring voor had. Belanghebbende wist dan ook dat er een gerede kans was dat de teruggave die volgens de aangifte zou volgen te hoog was, maar hij was zozeer ingenomen met de in het vooruitzicht gestelde teruggave, dat hij die kans voor lief heeft genomen en niet verder heeft gevraagd. Het hof is op grond van het voorgaande van oordeel dat belanghebbende door zijn handelwijze willens en wetens de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat te weinig belasting zou worden geheven. Het beroep op het gelijkheidsbeginsel en het vertrouwensbeginsel faalt. Het hof vermindert de boete in verband met de financiële omstandigheden van belanghebbende. Het hof heropent het onderzoek in verband met het verzoek om vergoeding van immateriële schade.

NTFR 2013/2387 - Verbonden rechtspersoon is geen derde

ECLI:NL:RBGEL:2013:4083, datum uitspraak 22-10-2013, publicatiedatum 24-10-2013
Aflevering 50, gepubliceerd op 12-12-2013 met annotatie van mr. P.G.M. Jansen
Belanghebbenden (de erven X) hebben een gemachtigde (A bv) ingeschakeld om hun belangen te behartigen. Stichting B is enig aandeelhouder van A bv. Enig bestuurder en directeur van Stichting B is Z, die ter zitting als gemachtigde is verschenen. Z is tevens één van de erfgenamen. In geschil is of sprake is van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.

NTFR 2013/2390 - EC stelt onderzoek in naar mogelijke staatssteun van België aan innovatieve bedrijven

Aflevering 50, gepubliceerd op 12-12-2013
De Europese Commissie (EC) heeft bekend gemaakt een diepgaand onderzoek te doen naar mogelijke staatssteun door België met betrekking tot de belastingheffing van innovatieve bedrijven. In 2006 heeft de EC haar goedkeuring gegeven aan een Belgische regeling waarmee sommige Belgische innovatieve ondernemingen werden vrijgesteld van een deel van de bedrijfsvoorheffing op bezoldigingen van hun wetenschappelijk personeel. België heeft daarbij toegezegd om de onderzoekscategorieën die in Europese regelgeving zijn opgenomen, in de wetgeving op te nemen. Tijdens onderzoek kwam de EC erachter dat België dit pas in 2013 heeft gedaan. België heeft onvoldoende gegevens verstrekt om de twijfels van de EC dat de belastingvrijstelling ook buiten de toegestane categorieën is verleend, weg te nemen. Bovendien heeft België de regeling zonder toestemming van de EC verlengd.

NTFR 2013/2391 - Ter zake van incidentele economische activiteit kan recht op aftrek bestaan

ECLI:NL:HR:2013:1363, datum uitspraak 29-11-2013, publicatiedatum 29-11-2013
Aflevering 50, gepubliceerd op 12-12-2013 met annotatie van mr. P.F. Zijlstra
Belanghebbende, een bv, heeft in 2001 een motorjacht gekocht en de ter zake in rekening gebrachte omzetbelasting in aftrek gebracht. Zonder het jacht te hebben gebruikt, heeft belanghebbende het na enkele jaren met verlies verkocht. Hof Amsterdam heeft geoordeeld dat belanghebbende niet aannemelijk heeft gemaakt dat het jacht is aangekocht en verkocht in het kader van de onderneming dan wel de uitoefening van een economische activiteit. Het begrip economische activiteit ziet volgens het hof niet op slechts bij gelegenheid verrichte activiteiten. Belanghebbende heeft derhalve geen recht op aftrek van de haar in rekening gebrachte omzetbelasting, aldus het hof. De Hoge Raad vernietigt de hofuitspraak. Ook als een goed is aangeschaft in het kader van een incidentele, niet aan de uitoefening van de bestaande onderneming eigen, economische activiteit, kan recht op aftrek bestaan. Volgt verwijzing.

NTFR 2013/2392 - Teruggaafverzoek btw door Noorse stichting moet via aangifte ex art. 14 Wet OB 1968

ECLI:NL:HR:2013:CA2799, datum uitspraak 14-06-2013, publicatiedatum 14-06-2013
Aflevering 50, gepubliceerd op 12-12-2013 met annotatie van prof. dr. A.J. van Doesum
Belanghebbende, een Noorse stichting, heeft haar hoofdkantoor in Noorwegen. Zij beschikt tevens over een kantoor in Nederland. Het op 30 juni 2008 door belanghebbende gedane verzoek om teruggaaf van haar in 2007 in rekening gebrachte btw is door de inspecteur afgewezen, omdat belanghebbende geen ondernemer was. Belanghebbende is volgens hof Den Bosch (NTFR 2013/41) – en in cassatie is dat niet bestreden – echter wel ondernemer en beschikt over een vaste inrichting in Nederland. Het hof concludeerde dat het verzoek te laat is ingediend. Volgens de Hoge Raad heeft het hof met juistheid geoordeeld dat belanghebbende haar recht op teruggaaf geldend had moeten maken in een aangifte op de voet van art. 14 Wet OB 1968 in verbinding met art. 19 AWR. Het door belanghebbende op de voet van art. 33, lid 3, Wet OB 1968 en de Dertiende Richtlijn ingediende verzoek om teruggaaf is niet aan te merken als een aangifte, aangezien het systeem van de Wet en Btw-richtlijn 2006 voor het doen van een dergelijke aangifte vereist dat men reeds als ondernemer voor de heffing van omzetbelasting is geregistreerd. Gelet hierop kon belanghebbende haar recht op teruggaaf niet geldend maken door toepassing van art. 170 van Btw-richtlijn 2006 in samenhang gelezen met de Dertiende Richtlijn en door – zoals zij heeft gedaan aangifte te doen op de voet van art. 33, lid 2 en 3, Wet OB 1968. De inspecteur heeft het verzoek om teruggaaf dan ook terecht afgewezen. De inspecteur dient belanghebbende wel alsnog uit te nodigen tot het doen van aangiften omzetbelasting over 2007.

NTFR 2013/2393 - Frauduleus gebruik van creditcards leidt niet tot teruggaaf van btw omdat uiteindelijk betalingen zijn verricht

Aflevering 50, gepubliceerd op 12-12-2013 met annotatie van mr. dr. J.Th. Sanders
Dixons is met American Express (AmEx) overeengekomen creditcards als betaalmiddel te accepteren. AmEx betaalt Dixons de prijs van de goederen die klanten met deze kaart kopen, onder inhouding van een commissie en op voorwaarde dat de voorgeschreven procedures zijn nageleefd. Voor transacties met andere kaarten heeft Dixons een vergelijkbare overeenkomst gesloten met National Westminster Bank, optredend onder de naam Streamline. Nadat zij met betrekking tot tussen 13 november 2005 en 30 november 2008 verrichte transacties btw had aangegeven en voldaan, heeft Dixons bij de Engelse fiscus een verzoek om terugbetaling van die belasting ingediend. Het verzoek, dat is afgewezen, heeft betrekking op transacties met frauduleus gebruikte kaarten, waarvoor AmEx en Streamline aan Dixons wel de prijs van de goederen hebben betaald overeenkomstig de contractueel vastgestelde procedures. Op prejudiciële vragen van de verwijzende rechter in het volgende geschil verklaart het HvJ voor recht:

NTFR 2013/2394 - HvJ geeft invulling aan onderwijsvrijstelling en aan asymmetrisch beroep

Aflevering 50, gepubliceerd op 12-12-2013 met annotatie van mr. dr. J.Th. Sanders
MDDP, een vennootschap naar Pools recht, organiseert opleidingsactiviteiten en vakconferenties op verschillende terreinen, zoals fiscaliteit, boekhouding en financiën, alsook op gebieden die verband houden met de organisatie en het beheer van ondernemingen, waaronder de ontwikkeling van professionele en persoonlijke competenties. MDDP streeft naar winst met deze activiteiten. MDDP is niet ingeschreven in het register voor scholen en particuliere centra overeenkomstig de bepalingen van de Poolse Wet op de onderwijsstelsels. In tegenstelling tot de Poolse Belastingdienst stelt MDDP zich op het standpunt dat haar activiteiten zijn belast en dat zij met betrekking tot die activiteiten recht op aftrek van voorbelasting heeft. Op prejudiciële vragen van de rechter in de gevolgde gerechtelijke procedure verklaart het HvJ voor recht: art. 132, lid 1, sub i, art. 133 en art. 134 Btw-richtlijn moeten aldus worden uitgelegd dat zij niet verhinderen dat onderwijsdiensten die voor commerciële doeleinden worden verricht door niet-publieke organisaties, van btw worden vrijgesteld. Art. 132, lid 1, sub i, Btw-richtlijn verzet zich evenwel tegen een algemene vrijstelling van alle onderwijsdiensten waarbij geen rekening wordt gehouden met de doelstellingen van de niet-publieke organisaties die deze diensten verrichten. Een belastingplichtige kan niet krachtens art. 168 Btw-richtlijn of de nationale bepaling ter uitvoering van dit artikel aanspraak maken op recht op aftrek indien zijn in een later stadium verrichte onderwijsdiensten wegens een nationale vrijstelling die in strijd is met art. 132, lid 1, sub i, Btw-richtlijn, niet aan de btw zijn onderworpen. Deze belastingplichtige kan evenwel, om te vermijden dat die vrijstelling op hem wordt toegepast, aanvoeren dat zij onverenigbaar is met art. 132, lid 1, sub i, Btw-richtlijn, wanneer hij, zelfs rekening houdend met de beoordelingsvrijheid die deze bepaling aan de lidstaten toekent, objectief gezien niet kan worden aangemerkt als een lichaam met soortgelijke doeleinden als een publiekrechtelijke onderwijsinstelling in de zin van deze bepaling, hetgeen de nationale rechter dient na te gaan. In dit laatste geval zullen de onderwijsdiensten die door die belastingplichtige worden verricht, aan de btw zijn onderworpen en zal hij gerechtigd zijn de voldane voorbelasting af te trekken.

NTFR 2013/2395 - Komen publieke omroepen in problemen door afschaffing integratielevering?

Aflevering 50, gepubliceerd op 12-12-2013 geschreven door E.H. van den Elsen
In zijn brief schrijft de staatssecretaris dat publieke omroepen indirect door de afschaffing van de btw-integratieheffing kunnen worden getroffen door samenloop met een andere bepaling. Dit doet zich voor in geval de integratielevering leidt tot een lage heffing in verhouding tot de daaraan gekoppelde aftrek van btw op de inkopen die worden aangewend voor de integratielevering. Deze ondernemers verkeren daardoor in een teruggaafpositie. Met de afschaffing van de integratieheffing vervalt ook de aftrek. Hierdoor wordt bij hen een nadeel gevoeld. Om vast te stellen of dit daadwerkelijk tot problemen leidt en wat de omvang daarvan is, zal nader onderzoek moeten plaatsvinden. De staatssecretaris is voornemens voor het jaar 2014 een tijdelijke oplossing te treffen.

NTFR 2013/2397 - Naheffing BPM is al mogelijk vóórdat registratie in kentekenregister heeft plaatsgevonden

ECLI:NL:GHAMS:2013:3566, datum uitspraak 17-10-2013, publicatiedatum 08-11-2013
Aflevering 50, gepubliceerd op 12-12-2013 met annotatie van mr. J. Rolleman
Belanghebbende heeft aangifte BPM gedaan voor een Maserati en een Mitsubishi voor € 1.050 en € 3.969. De inspecteur heeft de BPM vastgesteld op respectievelijk € 11.453 en € 7.664 en heeft het verschil nageheven. De inspecteur had aan belanghebbende de onderhavige naheffingsaanslagen opgelegd voordat belanghebbende BPM op aangifte had voldaan en de desbetreffende auto’s waren geregistreerd. In tegenstelling tot Rechtbank Haarlem oordeelt het hof dat, ingeval met het oog op registratie in het kentekenregister aangifte is gedaan en het bedrag van de aangifte is voldaan, de inspecteur de te weinig geheven belasting kan naheffen voor zover het bedrag dat is betaald minder is dan het bedrag dat behoorde te zijn betaald, ook reeds voordat de registratie daadwerkelijk heeft plaatsgevonden. Daaraan doet niet af dat belanghebbende het bedrag van de aangifte niet daadwerkelijk bij het doen van de aangifte heeft betaald, maar met toestemming van de Belastingdienst op een later tijdstip. Naar het oordeel van het hof heeft belanghebbende geen recht op proceskostenvergoeding in de bezwaarfase, omdat het bezwaar van belanghebbende niet is gericht tegen een besluit van de inspecteur, maar tegen het BPM-bedrag dat belanghebbende zelf heeft berekend en op aangifte heeft voldaan. Met betrekking tot de proceskosten in beroep oordeelt het hof dat er geen sprake is van bijzondere omstandigheden die een hogere proceskostenvergoeding dan de forfaitaire vergoeding kunnen rechtvaardigen.

NTFR 2013/2398 - Indexering energiebelastingtarieven terecht

ECLI:NL:RBGEL:2013:4319, datum uitspraak 07-11-2013, publicatiedatum 07-11-2013
Aflevering 50, gepubliceerd op 12-12-2013 met annotatie van mr. H Spaermon
Belanghebbende heeft elektriciteit en aardgas geleverd aan verschillende afnemers en is in verband daarmee energiebelasting verschuldigd. In geschil is of per 1 januari 2013 indexering heeft mogen plaatsvinden van de energiebelastingtarieven genoemd in art. 59 en 60 Wbm.

NTFR 2013/2399 - Hondenbelasting gemeente Sittard-Geleen is niet discriminatoir

ECLI:NL:HR:2013:917, datum uitspraak 18-10-2013, publicatiedatum 18-10-2013
Aflevering 50, gepubliceerd op 12-12-2013 met annotatie van mr. M.P. van der Burg
Belanghebbende is als houder van een hond door de gemeente Sittard-Geleen op grond van de Verordening hondenbelasting 2010 aangeslagen in de hondenbelasting. Hof Den Bosch (NTFR 2013/397) heeft die aanslag vernietigd, omdat de verordening strijdig is met het discriminatieverbod van art. 1 GW. In cassatie houdt die beslissing geen stand. De Hoge Raad stelt voorop dat het heffen van hondenbelasting door de gemeente, waarbij onderscheid wordt gemaakt tussen houders van honden en andere personen, is terug te voeren op art. 226, lid 1, Gem.w, een wet in formele zin. Deze wet kan niet worden getoetst aan art. 1 GW maar wel aan in verdragen opgenomen discriminatieverboden (art. 26 BUPO en art. 1, Twaalfde Protocol (bij het EVRM)). De bevoegdheid tot het heffen van hondenbelasting is, aldus de Hoge Raad, mede ingegeven door de kosten die voor gemeenten voortvloeien uit de bevuiling van openbare wegen en plaatsen door honden. De wetgever kon daarbij in redelijkheid uitgaan van de veronderstelling dat gemeenten in het algemeen kosten zullen moeten maken als gevolg van dergelijke bevuiling. Bij andere door mensen gehouden dieren pleegt bevuiling van openbare wegen en plaatsen zich niet of in mindere mate voor te doen. Het maken van een onderscheid tussen houders van honden en andere personen is dus redelijk. Dit neemt niet weg dat de hondenbelasting is voorzien als een algemene belasting ten behoeve van de verwerving van inkomsten door de gemeente. In het licht daarvan gaat de betekenis van de kosten die voor een gemeente aan bevuiling door honden zijn verbonden niet zo ver, dat een gemeente die hondenbelasting heft voor haar gehele grondgebied, daarbij een relatie zou moeten leggen met de kosten die voor haar worden opgeroepen door het houden van honden binnen haar grenzen in het algemeen of door de hond(en) van de individuele belastingplichtige in het bijzonder. Ook een gemeentelijke wetgever die de heffing van hondenbelasting daar niet op afstemt, blijft binnen de hem toekomende ruime beoordelingsvrijheid. Het hof heeft dit miskend.

NTFR 2013/2402 - Na verwijzing: bewuste betaling van concurrente crediteuren en niet Belastingdienst vormt kennelijk onbehoorlijk bestuur

ECLI:NL:HR:2013:1596, datum uitspraak 06-12-2013, publicatiedatum 06-12-2013
Aflevering 50, gepubliceerd op 12-12-2013
Dit is de verwijzingsprocedure van HR 24 februari 2012, nr. 10/05089, NTFR 2012/504. Belanghebbende is als (middellijk) bestuurder aansprakelijk gesteld voor door een bv onbetaald gebleven loon- en omzetbelastingschulden. De betalingsonmacht is rechtsgeldig gemeld. In geschil is of het niet betalen van de belastingschulden van de bv is te wijten aan onbehoorlijk bestuur van belanghebbende. Hof Den Bosch (15 oktober 2010, nr. 09/00687, NTFR 2011/540) heeft die vraag bevestigend beantwoord, maar de Hoge Raad heeft die uitspraak gecasseerd en de zaak verwezen naar Hof Arnhem.