Aflevering 26

Gepubliceerd op 26 juni 2014

NTFR 2014/1642 - ‘Zonder de innovatiebox waren wij allang uit Nederland vertrokken!’

Aflevering 26, gepubliceerd op 26-06-2014 geschreven door prof. dr. J.W. Bellingwout en mr. dr. J. Gooijer
Het in de titel van deze bijdrage weergegeven citaat illustreert het onmiskenbare succes van de innovatiebox. Het citaat is afkomstig van een van de respondenten in ons (bescheiden) onderzoek naar de werking van de Nederlandse fiscale faciliteiten voor innovatie. Uit het onderzoekIn het kader van het onderzoek vonden gesprekken plaats met adviseurs van vier grote advieskantoren, adviseurs werkzaam bij drie subsidieadvieskantoren (onder andere werkzaam voor het midden- en kleinbedrijf) en vertegenwoordigers van een elftal ondernemingen, werkzaam in verschillende branches, variërend van (zeer) grote, binnen- en buitenlandse beursgenoteerde ondernemingen tot ‘start-ups’. Met dank aan A. Havenaar, student assistent van de Afdeling notarieel en fiscaal recht, Vrije Universiteit Amsterdam, voor diens grote bijdrage aan dit onderzoek. blijkt duidelijk dat het bestaan van de innovatiebox bepaalde bedrijven ervan heeft weerhouden Nederland te verlaten. Uiteraard moet rekening worden gehouden met de mogelijkheid dat dit loze dreigementen zijn of dat op z’n minst het in de praktijk zo’n vaart niet zal lopen. Kwalitatief onderzoek heeft zo z’n beperkingen. Dat neemt niet weg dat de uitkomsten interessant zijn voor de verdere ontwikkeling van het Nederlandse beleid. Naast het kwalitatieve onderzoek dat wij hebben gedaan, hebben wij kwantitatief onderzoek uitgevoerd door middel van een enquête. De uitkomsten daarvan zijn nog niet bekend. De staatssecretaris van Financiën heeft aangekondigd in 2015 te komen met resultaten van kwantitatief onderzoek naar de effecten van de innovatie faciliteiten (brief van 28 juni 2013, nr. AFP/2013 423 U, NTFR 2013/1334). Zie voor het gebruik van de WBSO het rapport van de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland, http://tinyurl.com/ox9f5o5

NTFR 2014/1643 - Antwoord op vragen over de Brede agenda Belastingdienst

Aflevering 26, gepubliceerd op 26-06-2014
De staatssecretaris van Financiën heeft vragen beantwoord over de Brede agenda voor de Belastingdienst. De vragen komen voort uit een schriftelijk overleg over de Brede agenda. In de Brede agenda beschrijft de staatssecretaris sporen waarlangs hij veranderingen wil realiseren. De vragen over de Brede agenda beantwoordt hij per spoor.

NTFR 2014/1645 - Na verwijzing: geen vertrouwen te ontlenen aan verslagen van boekenonderzoeken in 1986 en 1995 I

ECLI:NL:GHAMS:2014:1045, datum uitspraak 06-03-2014, publicatiedatum 09-04-2014
Aflevering 26, gepubliceerd op 26-06-2014 met annotatie van mr. J.S. van Daal
Naar aanleiding van een boekenonderzoek, waaruit bleek dat de administratie van belanghebbende (X bv) niet op orde is en dat er diverse privé-uitgaven als kosten zijn geboekt, heeft de inspecteur VPB-(navorderings)aanslagen opgelegd over 2000 en 2002. Met betrekking tot een correctie door de inspecteur ter zake van uitgaven die belanghebbende heeft gedaan met betrekking tot kosten van de auto van één van haar werknemers, die deze ter beschikking heeft gesteld aan belanghebbende, heeft belanghebbende zich beroepen op het vertrouwensbeginsel. Na verwijzing door de Hoge Raad oordeelt het hof dat belanghebbende geen vertrouwen kan ontlenen aan de verslagen van de boekenonderzoeken uit 1986 en 1995. Uit de verslagen kan niet worden opgemaakt dat volledige aftrek ten laste van de winst is toegestaan van de kosten voor een door een werknemer aan belanghebbende ter beschikking gestelde privéauto. Het verzoek van belanghebbende om een schadevergoeding van ruim € 2,3 miljoen toe te kennen, wordt afgewezen.

NTFR 2014/1647 - Boekwaardeverlies op glasopstanden valt onder de landbouwvrijstelling

ECLI:NL:PHR:2014:112, datum uitspraak 25-02-2014, publicatiedatum 14-03-2014
Aflevering 26, gepubliceerd op 26-06-2014 met annotatie van mr. G.J.W. Kinnegim
Belanghebbende heeft zijn landbouwonderneming beëindigd en zijn grond verkocht. In de koopakte is overeengekomen dat de op de grond aanwezige glasopstanden door belanghebbende worden gesloopt en verwijderd. In geschil is of het boekverlies op glasopstanden afzonderlijk in mindering moet worden gebracht op de belaste winst of in mindering moet worden gebracht op de onbelaste waardeverandering van de verkochte tuinbouwgrond.

NTFR 2014/1648 - Saneringskosten puinpad aftrekbaar van belaste bestemmingswijzigingswinst

ECLI:NL:PHR:2014:122, datum uitspraak 25-02-2014, publicatiedatum 14-03-2014
Aflevering 26, gepubliceerd op 26-06-2014 met annotatie van mr. G.J.W. Kinnegim
Belanghebbende heeft een tot zijn landbouwonderneming behorend perceel landbouwgrond verkocht aan een projectontwikkelaar. In de koop- en leveringsakte is bepaald dat belanghebbende een puinpad diende te saneren. In geschil is in hoeverre de landbouwvrijstelling van toepassing is op de door belanghebbende bij de verkoop van de onroerende zaak gerealiseerde winst.

NTFR 2014/1649 - Regeling bovenmatige vertrekvergoedingen is niet strijdig met Europeesrechtelijk eigendomsrecht

ECLI:NL:HR:2014:1463, datum uitspraak 20-06-2014, publicatiedatum 20-06-2014
Aflevering 26, gepubliceerd op 26-06-2014 met annotatie van G.J. van Mulbregt
In mei 2008 heeft belanghebbende aan haar CEO aandelen toebedeeld op basis van een aandelenplan uit 2006. Het voordeel van € 1.790.000 is in 2008 tot het loon van de CEO gerekend. Per 1 oktober 2009 is de dienstbetrekking ontbonden. De CEO heeft een beëindigingsvergoeding ontvangen van € 1.350.000 bruto. In geschil is of bij de berekening van de heffingsgrondslag voor de pseudo-eindheffing voor bovenmatige vertrekvergoedingen rekening moet worden gehouden met het in 2008 door de CEO genoten voordeel ter zake van de toegekende aandelen. Hof Arnhem-Leeuwarden 12 februari 2013, nr. 12/00147 (NTFR 2013/408) heeft die vraag ontkennend beantwoord, omdat art. 32bb Wet LB 1964 (per 1 januari 2009 in werking getreden) volgens het hof strijdig is met art. 1 Eerste Protocol (bij het EVRM), voor zover bij de bepaling van de omvang van de vertrekvergoeding rekening wordt gehouden met dit in 2008 genoten voordeel. De Hoge Raad deelt die zienswijze van het hof niet. Hoewel de Hoge Raad onderkent dat belanghebbende ten tijde van de verstrekking van het loonbestanddeel nog niet kon voorzien dat de hoogte daarvan invloed zou hebben op de heffing die zij later verschuldigd zou kunnen worden in geval van beëindiging van de dienstbetrekking, is er volgens de cassatierechter geen strijd met art. 1 Eerste Protocol (bij het EVRM). De Hoge Raad zet uiteen dat de wetgever gebleven is binnen de aan hem toekomende ruime beoordelingsmarge onder art. 1 Eerste Protocol (bij het EVRM). Dit geldt ook voor zover op grond van art. 32bb Wet LB 1964 rekening wordt gehouden met loonbestanddelen die zijn genoten voorafgaand aan (de bekendmaking van de inhoud van) deze regelgeving. Er bestaat geen aanleiding voor het oordeel dat de wetgever met de onderhavige regeling en het daarbij gehanteerde overgangsrecht geen legitiem doel heeft nagestreefd of daarbij de vereiste ‘fair balance’ niet in acht heeft genomen. Van een individuele buitensporige last voor belanghebbende in het concrete geval is niet gebleken.

NTFR 2014/1650 - Verkoop pand in 2004, dus geen row in 2005

ECLI:NL:HR:2014:1469, datum uitspraak 20-06-2014, publicatiedatum 20-06-2014
Aflevering 26, gepubliceerd op 26-06-2014
Belanghebbende heeft een pand met winst verkocht aan G. Het pand is bij notariële akte van 1 maart 2005 geleverd aan belanghebbende en bij notariële akte van dezelfde datum geleverd aan G. In geschil is of sprake is van row en zo ja, in welk jaar. G, de koper van het pand, heeft schriftelijk verklaard dat hij het pand al in 2004 van belanghebbende heeft gekocht en dat er geen ontbindende voorwaarden zijn overeengekomen. De inspecteur heeft ter zitting uitdrukkelijk en onvoorwaardelijk verklaard dat hij de verklaringen van G niet betwist, met uitzondering voor zover G verklaart dat met belanghebbende geen ontbindende voorwaarden zijn overeengekomen. Hieruit volgt dat het pand al in 2004 is verkocht. Zelfs indien ervan moet worden uitgegaan dat bij de verkoop wél ontbindende voorwaarden zijn overeengekomen, dan nog is sprake van een verkoop in 2004, nu gesteld noch gebleken is dat een ontbindende voorwaarde vóór 1 januari 2005 is vervuld. In 2005 kan derhalve niets als row worden belast, aldus Hof Den Bosch 14 november 2013, nr. 12/00643 (NTFR 2014/576). De navorderingsaanslag moet worden vernietigd.

NTFR 2014/1651 - Schriftelijke arbeidsovereenkomst is vereiste voor lage sectorpremie

ECLI:NL:HR:2014:1464, datum uitspraak 20-06-2014, publicatiedatum 20-06-2014
Aflevering 26, gepubliceerd op 26-06-2014 met annotatie van mr. J.D. Schouten
Belanghebbende exploiteert een glastuinbouwbedrijf. Hij heeft de lage sectorpremie voor de Werkloosheidswet toegepast voor werknemers met wie hij mondeling arbeidsovereenkomsten is aangegaan voor langer dan een jaar. De inspecteur heeft een naheffingsaanslag naar de hoge sectorpremie opgelegd omdat de arbeidsovereenkomsten niet schriftelijk waren aangegaan. Art. 2.3 Besluit Wfsv stelt voor de toepassing van de lage sectorpremie namelijk de eis dat een arbeidsovereenkomst schriftelijk is vastgelegd. Anders dan Hof Den Bosch 27 juni 2013, nr. 12/00668 (NTFR 2013/1852) is de Hoge Raad van oordeel dat deze eis kan worden gesteld. De lage sectorpremie kan dus alleen worden toegepast in gevallen waarin de arbeidsverhouding is vastgelegd in een schriftelijke overeenkomst. Deze voorwaarde is niet in strijd met enige regel van hogere orde.

NTFR 2014/1652 - Autokostenfictiebijtelling voor aan aannemer ter beschikking gestelde bestelauto is terecht

ECLI:NL:GHARL:2014:3360, datum uitspraak 15-04-2014, publicatiedatum 25-04-2014
Aflevering 26, gepubliceerd op 26-06-2014 met annotatie van mr. H.A. Elbert
Belanghebbende, een bv, drijft een aannemersbedrijf. Zij heeft haar directeur/enig aandeelhouder een bestelauto ter beschikking gesteld. De inspecteur heeft ter zake van deze bestelauto voor de periode 1 januari tot 1 juli 2010 de autokostenfictieregeling toegepast. Hiertegen heeft belanghebbende beroep en daarna hoger beroep ingesteld, evenwel zonder succes. Voor de desbetreffende periode heeft belanghebbende namelijk geen rittenregistratie bijgehouden. Evenmin is voor deze periode een verbodsovereenkomst opgesteld. Daarom concludeert het hof dat belanghebbende niet heeft voldaan aan de verzwaarde bewijslast inzake de wettelijke autokostenfictiebijtelling. Dat belanghebbende in privé beschikte over een luxe personenauto, doet aan deze conclusie niet af, aldus het hof. Belanghebbende heeft ook geen bewijs bijgebracht dat sprake zou zijn van een bestelauto die naar aard en inrichting uitsluitend of nagenoeg uitsluitend geschikt blijkt te zijn voor goederenvervoer.

NTFR 2014/1654 - Na verwijzing: geen lijfrentepremie-aftrek nu melkveebedrijf was gestaakt

ECLI:NL:HR:2014:1467, datum uitspraak 20-06-2014, publicatiedatum 20-06-2014
Aflevering 26, gepubliceerd op 26-06-2014
Deze zaak betreft de verwijzingsprocedure van HR 14 september 2012, nr. 11/02192, NTFR 2012/2333. Belanghebbende heeft tezamen met zijn echtgenote in maatschapverband tot 31 december 1999 een agrarische onderneming uitgeoefend. Het melkquotum is in 1998 verkocht. Daardoor is het melkveebedrijf stilgelegd. Voor de behaalde boekwinst is een vervangingsreserve gevormd. In oktober 2000 hebben belanghebbende en zijn echtgenote een bv opgericht. De bv is met terugwerkende kracht tot 1 januari 2000 toegetreden tot de maatschap. Daarbij is de vervangingsreserve gedeeltelijk vrijgevallen en tot de stakingswinst gerekend. In december 2000 hebben belanghebbende en zijn echtgenote een overeenkomst van lijfrente met de bv gesloten en de premie op grond van art. 45, lid 7, Wet IB 1964 in mindering gebracht op de stakingswinst. Hof Den Bosch (1 april 2011, nr. 09/00181, NTFR 2011/1539) heeft geoordeeld dat belanghebbende in 1998 het melkvee heeft verkocht, dat bij het toetreden van de bv als maat het vervangingsvoornemen voor het melkquotum niet meer bestond, dat belanghebbende met betrekking tot het melkveebedrijf dus niet een gedeelte van de onderneming heeft overgedragen en dat daarom de door belanghebbende betaalde premies niet kunnen worden aangemerkt als persoonlijke verplichting in de zin van art. 45, lid 7, onderdeel a, onder 2°, Wet IB 1964. Op basis van de gedingstukken acht de Hoge Raad evenwel onbegrijpelijk dat het hof heeft geoordeeld dat het melkvee in 1998 is verkocht. Bovendien heeft belanghebbende in hoger beroep verklaard dat het melkveebedrijf pas in 2001 definitief is beëindigd. De hofuitspraak is derhalve onbegrijpelijk volgens de Hoge Raad. De cassatierechter heeft de zaak verwezen naar Hof Arnhem (NTFR 2013/1633). Dit verwijzingshof heeft geoordeeld dat belanghebbende niet aannemelijk heeft gemaakt dat de lijfrente is bedongen als tegenprestatie voor de overdracht van het melkveebedrijf aan de bv. Aannemelijk is namelijk volgens het hof dat het melkveebedrijf uiterlijk ten tijde van het toetreden van de bv tot de maatschap definitief is beëindigd. De aftrek van de premie is derhalve terecht geweigerd. De Hoge Raad heeft het ingestelde cassatieberoep ongegrond verklaard onder verwijzing naar art. 81 Wet RO.

NTFR 2014/1655 - Toekenning optierechten aan werknemers vormt een last voor de vennootschapsbelasting

ECLI:NL:GHARL:2014:3387, datum uitspraak 23-04-2014, publicatiedatum 02-05-2014
Aflevering 26, gepubliceerd op 26-06-2014 met annotatie van mr. M. de Jonge
Belanghebbende, moedermaatschappij van een fiscale eenheid, heeft op 30 december 2006 optierechten toegekend aan haar werknemers. Zij heeft ter zake van deze optierechten een last genomen van € 20.445.000. De inspecteur heeft hiervan € 20.287.675 niet aanvaard. De rechtbank heeft belanghebbende (ten dele) in het gelijk gesteld. Het hof oordeelt in de eerste plaats dat, anders dan de inspecteur betoogt, geen sprake is van een schijnhandeling. Belanghebbende en haar werknemers hebben namelijk uitdrukkelijk een optieovereenkomst beoogd en zijn deze overeengekomen. Voorts oordeelt het hof dat belanghebbende aannemelijk heeft gemaakt dat de optierechten in het economische verkeer een meer dan te verwaarlozen waarde hebben. Dit betekent dat waardering plaats dient te vinden conform art. 2bis Uitv.besch. VPB 1971. De stelling van de inspecteur dat sprake is van fraus legis omdat belanghebbende met het toekennen van de opties uitsluitend naar een aftrekpost in de vennootschapsbelasting zou hebben gestreefd, wordt door het hof verworpen onder verwijzing naar het oordeel van de rechtbank op dit punt. De slotsom is dat belanghebbende ter zake van de optierechten een last mag nemen.

NTFR 2014/1656 - Terbeschikkingstelling tegen vergoeding van werkkamer in kelder vormt economische activiteit

ECLI:NL:HR:2014:1320, datum uitspraak 06-06-2014, publicatiedatum 06-06-2014
Aflevering 26, gepubliceerd op 26-06-2014 met annotatie van mr. M. Soltysik
Belanghebbende, een maatschap van B en C, heeft een woning laten bouwen, waarin B en C hun intrek hebben genomen. B is dga van D. Belanghebbende heeft een in de kelder gelegen werkkamer – zonder sanitaire voorzieningen – voor vijf jaar verhuurd aan D. De werkkamer wordt door B gebruikt voor zijn werkzaamheden voor D. Er is gekozen voor belaste verhuur van de werkkamer en door belanghebbende is om teruggaaf verzocht van de omzetbelasting die haar ter zake van de bouw van de woning in rekening is gebracht. Volgens Hof Arnhem-Leeuwarden 5 februari 2013, nr. 12/00322 (NTFR 2013/1235) is dat verzoek terecht geweigerd door de inspecteur, omdat de verhuuractiviteit geen economisch karakter heeft. Dat oordeel is volgens de Hoge Raad echter onjuist.

NTFR 2014/1657 - Privégebruik auto; geen schending neutraliteitsbeginsel

ECLI:NL:RBGEL:2014:1657, datum uitspraak 13-03-2014, publicatiedatum 12-03-2014
Aflevering 26, gepubliceerd op 26-06-2014 met annotatie van mr. H.J. de Boer
Belanghebbende, X bv, is ondernemer. Tot haar bedrijfsvermogen behoorde in 2011 twee auto’s, die achtereenvolgens ter beschikking zijn gesteld aan haar werknemer (directeur) die de auto’s mede heeft gebruikt voor privédoeleinden. X bv heeft voor het privégebruik van de auto’s geen vergoeding in rekening gebracht. Er is geen kilometeradministratie bijgehouden. X bv heeft de aan haar ter zake van de aanschaf en het gebruik van de auto’s in rekening gebrachte omzetbelasting volledig in aftrek gebracht. X bv heeft in het eerste halfjaar van 2011 gebruikgemaakt van de forfaitaire regeling zoals die was opgenomen in het besluit van de staatssecretaris van Financiën. In geschil is de voldoening van omzetbelasting op aangifte in verband met het privégebruik van de auto door de werknemer.

NTFR 2014/1658 - Platen van bamboe moeten worden ingedeeld in post GN 4412 10 00

ECLI:NL:HR:2014:1317, datum uitspraak 06-06-2014, publicatiedatum 06-06-2014
Aflevering 26, gepubliceerd op 26-06-2014 met annotatie van mr. B.A. Kalshoven
Belanghebbende heeft platen van bamboe in het vrije verkeer gebracht. In geschil is de tariefindeling van deze platen. Hof Amsterdam 15 november 2012, nr. 12/00113 (NTFR 2012/27) heeft geoordeeld dat de platen moeten worden ingedeeld als ‘op dergelijke wijze gelaagd hout’, ‘van bamboe’ in de zin van post(onderverdeling) 4412 10 00 van de GN. Die beslissing houdt in cassatie stand.

NTFR 2014/1659 - Ontgaan van aanvullende invoerrechten is misbruik van recht I

ECLI:NL:GHAMS:2014:1382, datum uitspraak 17-04-2014, publicatiedatum 30-04-2014
Aflevering 26, gepubliceerd op 26-06-2014 met annotatie van mr. B.A. Kalshoven
Ten aanzien van de door belanghebbende ingediende aangiftes voor het door Q GmbH brengen in het vrije verkeer van rauw kippenvlees, zijn aan belanghebbende utb’s opgelegd. Uit onderzoek leidt de inspecteur af dat er een factuurstroom is opgezet met het doel de CIF-invoerprijs kunstmatig te verhogen, met het oogmerk geen of minder aanvullende rechten te betalen. Het hof is van oordeel dat de transacties tussen D, F en Q niet kwalificeren als ‘normale handelstransacties’. De prijs die is gehanteerd bij een transactie die geen ‘normale handelstransactie’ is, kan niet als CIF-invoerprijs worden aangemerkt als misbruik van het recht is gemaakt. Naar het oordeel van het hof is sprake van misbruik van recht. Belanghebbende heeft ter zitting verklaard dat de transactiestructuur enkel is opgezet en ten doel heeft om de aanvullende invoerrechten te ontgaan. Ook aan de tweede voorwaarde, dat in strijd met het doel van Verordening (EG) 1484/95 een voordeel is toegekend, is voldaan. Nu sprake is van een misbruik, moeten de in het kader daarvan verrichte transacties zo worden geherdefinieerd dat de situatie wordt hersteld zoals zij zou zijn geweest zonder de transacties die dit misbruik vormen. Dit houdt in dat, nu voor de vaststelling van de CIF-invoerprijs de aan de invoer voorafgaande ‘niet normale handelstransacties’ moeten worden genegeerd, slechts één transactie resteert als basis voor de vaststelling van de CIF-invoerprijs. Nu de inspecteur voor de berekening van het aanvullende invoerrecht ook van deze transactieprijs is uitgegaan, zijn de utb’s voor de juiste bedragen opgelegd. Belanghebbende is aan te merken als intellectueel dader en is terecht als schuldenaar aangesproken. De verlengde navorderingstermijn is op goede gronden toegepast.

NTFR 2014/1661 - Woonzorgcentrum vormt een niet-woning

ECLI:NL:HR:2014:1326, datum uitspraak 06-06-2014, publicatiedatum 06-06-2014
Aflevering 26, gepubliceerd op 26-06-2014 met annotatie van mr. dr. G. Groenewegen
Aan belanghebbende is een OZB-aanslag gebruikersbelasting opgelegd voor een woonzorgcentrum. In geschil is of het woonzorgcentrum moet worden aangemerkt als een niet-woning. Hof Arnhem-Leeuwarden 7 mei 2013, nr. 12/00620 (NTFR 2013/1111) heeft die vraag bevestigend beantwoord. De Hoge Raad is het daarmee eens. Het oordeel van het hof dat de woonstraten meer dan incidenteel tevens gebruikt worden in verband met het verlenen van (verpleegkundige) hulp en dat van die ruimten niet kan worden gezegd dat zij dienen tot woning dan wel volledig dienstbaar zijn aan woondoeleinden, acht de Hoge Raad namelijk cassatie-proof. Daaruit volgt dat minder van 70% van de onroerende zaak kan worden toegerekend aan delen die tot woning dienen dan wel volledig dienstbaar zijn aan woondoeleinden, zodat de onroerende zaak niet in hoofdzaak tot woning dient als bedoeld in art. 220a, lid 2, Gem.w. Hieraan doet niet af dat voor de bepaling van de heffingsmaatstaf ex art. 220e Gem.w. meer dan 70% van de waarde is toe te rekenen aan gedeelten die in hoofdzaak tot woning dienen dan wel in hoofdzaak dienstbaar zijn aan woondoeleinden. Niet juist is de opvatting dat ook sprake is van een woning in de zin van art. 220a, lid 2, Gem.w. in het geval dat bij de toepassing van art. 220e meer dan 70% van de waarde buten aanmerking blijft. Het arrest HR 15 november 2013, nr. 11/05565 (NTFR 2014/478), zag op de toepassing van art. 220e Gem.w. Het hof is volgens de Hoge Raad echter wel van een onjuiste heffingsmaatstaf uitgegaan. Tot de gedeelten die in hoofdzaak tot woning dienen dan wel in hoofdzaak dienstbaar zijn aan woondoeleinden, worden namelijk ook gerekend verkeersruimten zoals gangen, hallen, liften en trappenhuizen, die dienen voor de toegang tot (zit/slaap)kamers van de bewoners en alle door bewoners gezamenlijk gebruikte ruimten, zoals gemeenschappelijke woonkamers, eetzalen, recreatieruimten, (mede) door bewoners gebruikte keukens en sanitaire ruimten. Dat geldt bij de onderhavige zaak niet alleen voor de woonstraten, maar ook voor de hoofdentrees van de beide gebouwen. Deze hoofdentrees heeft het hof voor de toepassing van art. 220e Gem.w. ten onrechte buiten aanmerking gelaten. De Hoge Raad corrigeert dat en vermindert de aanslag.

NTFR 2014/1662 - Leidingwerk en laad- en losarmen van tankterminal vormen werktuigen maar ook gebouwde eigendommen: geen werktuigenvrijstelling

ECLI:NL:HR:2014:1380, datum uitspraak 13-06-2014, publicatiedatum 13-06-2014
Aflevering 26, gepubliceerd op 26-06-2014 met annotatie van mr. dr. G. Groenewegen
Belanghebbende is eigenaar van een tankterminal die wordt gebruikt voor op- en overslag van oliën. Op de locatie van de tankterminal bevinden zich onder meer verschillende tanks, een leidingwerk, pompen, elektrische installaties en laad- en losarmen. In geschil is of het leidingwerk en/of de laad- en losarmen in aanmerking komen voor toepassing van de werktuigenvrijstelling. Na Hof Den Haag (28 september 2010, nr. 08/00341, NTFR 2010/2414), de Hoge Raad (27 januari 2012, nr. 10/04842, NTFR 2012/332) en Hof Amsterdam (25 juli 2013, nr. 12/00144, NTFR 2013/2400), geeft de Hoge Raad in deze tweede cassatieronde de eindbeslissing. De Hoge Raad stelt voorop dat het begrip ‘werktuig’ onder meer hulpmiddelen bij het verplaatsen van stoffen omvat. Het onderhavige leidingwerk vormt een dergelijk hulpmiddel bij het verplaatsen van minerale oliën en is daarom als een werktuig aan te merken. Ook de laad- en losarmen zijn naar het spraakgebruik als hulpmiddelen bij het verplaatsen van stoffen en daarmee als werktuigen aan te merken. De werktuigenvrijstelling is echter niet van toepassing op het leidingwerk en de laad- en losarmen indien deze werktuigen op zichzelf als gebouwde eigendommen zijn aan te merken. Dat is hier het geval.

NTFR 2014/1664 - KB-Lux: Bewijsvermoeden dat te weinig belasting is geheven, geldt niet voor jaren vóór 1993

ECLI:NL:HR:2014:1456, datum uitspraak 20-06-2014, publicatiedatum 20-06-2014
Aflevering 26, gepubliceerd op 26-06-2014 met annotatie van mr. P.G.M. Jansen
Aan belanghebbende zijn over een reeks van jaren navorderingsaanslagen IB/PVV en VB met boetes opgelegd in verband met een KB-Luxrekening. Voor de boetes IB 1992 en VB 1993 is het hof uitgegaan van een bewijsvermoeden. Dit bewijsvermoeden is in beginsel gerechtvaardigd nu het saldo op de KB-Luxrekening op 31 januari 1994 meer dan f. 100.000 bedroeg. In HR 28 juni 2013, nr. 11/04152,NTFR 2013/1385,heeft de Hoge Raad echter geoordeeld dat een dergelijk bewijsvermoeden niet opgaat voor eerdere jaren dan IB 1993 en VB 1994. De inspecteur dient dus op andere wijze bewijs te leveren. Nu de stukken van het geding daarvoor geen aanwijzingen bevatten, dienen de boetes IB 1992 en VB 1993 te vervallen.

NTFR 2014/1665 - Verzoek tot wraking van raadsheer Hoge Raad afgewezen

ECLI:NL:HR:2014:1331, datum uitspraak 06-06-2014, publicatiedatum 06-06-2014
Aflevering 26, gepubliceerd op 26-06-2014 met annotatie van mr. M.H. Hogendoorn
Verzoeker heeft een raadsheer van de Hoge Raad gewraakt omdat deze in een vorige functie als ambtenaar namens de Nederlandse Staat betrokken was in procedures bij het HvJ in eenzelfde kwestie als in onderhavige procedure. De Hoge Raad wijst het wrakingsverzoek af. De inbreng in die procedures bij het HvJ gaf niet noodzakelijkerwijs het standpunt van de ambtenaar zelf weer. Bovendien is hij in zijn huidige functie als raadsheer in geen enkel opzicht gebonden aan eerder ingenomen standpunten in zijn hoedanigheid van gemachtigde van de Nederlandse Staat.

NTFR 2014/1666 - Rechtsbijstand door persoon die tot huishouden behoort, is niet op zakelijke basis verleend

ECLI:NL:HR:2014:1313, datum uitspraak 06-06-2014, publicatiedatum 06-06-2014
Aflevering 26, gepubliceerd op 26-06-2014 met annotatie van mr. M.H.W.N. Lammers
Belanghebbende is minderjarig. In een belastingprocedure is zij bijgestaan door de partner van haar moeder. Zowel de moeder als de gemachtigde heeft het ouderlijk gezag over belanghebbende. De rechtbank heeft aan belanghebbende geen proceskostenvergoeding toegekend, omdat sprake is van een familierelatie en een gezamenlijke huishouding door belanghebbende, de moeder en de gemachtigde. In dat geval mag worden aangenomen dat de rechtsbijstand niet op zakelijke basis is verleend, aldus de rechtbank. De Hoge Raad sluit zich daarbij aan. De door de gemachtigde verleende rechtsbijstand ging de gebruikelijke hulp tussen ouders en kind niet te buiten. Daarom kan niet worden aangenomen dat deze rechtsbijstand op zakelijke basis is verleend.

NTFR 2014/1667 - Nationale rechter bepaalt gevolgen schending verdedigingsbeginsel

Aflevering 26, gepubliceerd op 26-06-2014 met annotatie van mr. R.W.J. Kerckhoffs
Belanghebbende heeft douaneaangiften ingediend voor goederen die hij in Bulgarije heeft ingevoerd. Omdat bij de douaneautoriteiten twijfel bestaat over de vraag of de aangegeven waarde overeenkomt met de daadwerkelijk betaalde prijs, is een onderzoek gestart. De douaneautoriteiten hebben vervolgens nieuwe douanewaarden vastgesteld en naar aanleiding daarvan aanvullend belasting geheven. Op grond van art. 181bis, lid 2, Verordening 2454/93 had belanghebbende gehoord moeten worden voordat een definitief besluit over de waarde zou worden genomen. Omdat dit niet is gebeurd, is belanghebbende naar de rechter gestapt. De Bulgaarse rechter stelt prejudiciële vragen aan het HvJ. De voor de Nederlandse fiscale praktijk belangrijkste vraag is of de rechter in geval van een schending van de hoorplicht van art. 181bis, lid 2, Verordening 2454/93, verplicht is het beroep af te doen zonder de mogelijkheid om de zaak terug te wijzen naar het bestuursorgaan.

NTFR 2014/1668 - KB-Luxaanslagen en boeten houden grotendeels stand

ECLI:NL:HR:2014:1479, datum uitspraak 20-06-2014, publicatiedatum 20-06-2014
Aflevering 26, gepubliceerd op 26-06-2014
Aan belanghebbende zijn over een reeks van jaren navorderingsaanslagen IB en VB opgelegd in verband met een verzwegen KB-Luxrekening. Daarbij zijn 100%-boeten opgelegd. Voor Hof Arnhem-Leeuwarden 22 mei 2013, nr. 04/01262 (NTFR 2013/1463) heeft belanghebbende een veelheid aan klachten aangevoerd. Het hof heeft onder meer geoordeeld: dat de inspecteur over voldoende aanwijzingen beschikte om informatie aan belanghebbende op te vragen; dat de microfiches niet onrechtmatig zijn verkregen door de inspecteur, althans bruikbaar zijn in de procedure; dat belanghebbende niet aan de informatieverplichting heeft voldaan; dat de bewijslast moet worden omgekeerd en verzwaard; dat belanghebbende niet in die bewijslast is geslaagd; dat de navorderingsaanslagen – na vermindering door de inspecteur overeenkomstig de jurisprudentie van de Hoge Raad – berusten op een redelijke schatting; dat het Europeesrechtelijke evenredigheidsbeginsel niet is geschonden; dat met betrekking tot de boeten geen sprake is geweest van ongeoorloofde druk door de inspecteur; dat het zwijgrecht van belanghebbende niet is geschonden; dat sprake is van opzet aan de zijde van belanghebbende; dat een boete van 80% passend en geboden is; en dat wegens overschrijding van de redelijke termijn de boeten worden gematigd tot 64%. De Hoge Raad heeft het ingestelde cassatieberoep ongegrond verklaard onder verwijzing naar art. 81 Wet RO.

NTFR 2014/1669 - Omkering en verzwaring bewijslast voor niet gescheiden levende belastingplichtige die inkomsten verzweeg

ECLI:NL:HR:2014:1465, datum uitspraak 20-06-2014, publicatiedatum 20-06-2014
Aflevering 26, gepubliceerd op 26-06-2014
Belanghebbende is sinds 1969 gehuwd met B. Zij stelt in de onderhavige jaren (2001 t/m 2004) duurzaam gescheiden te hebben geleefd. Belanghebbende en B hebben samen een buitenlandse bankrekening en effecten die niet in de aangiften zijn verantwoord. Voorts bezitten zij gezamenlijk (verhuurd) onroerend goed in Nederland en in het buitenland. Inkomsten uit onroerende zaken zijn niet in de aangiften vermeld. Met betrekking tot het onroerend goed zijn diverse werkzaamheden verricht, onder anderen door B. De inspecteur heeft nagevorderd omdat belanghebbende niet alle inkomsten heeft verantwoord. De rechtbank heeft de navorderingsaanslagen verminderd. Hof Arnhem-Leeuwarden 12 februari 2013, nrs. 11/00760 t/m 11/00763 (NTFR 2013/702) heeft de uitspraak van de rechtbank bevestigd. Het hof heeft geoordeeld dat niet aannemelijk is dat belanghebbende en B duurzaam gescheiden leefden. Daarom is een pand ten onrechte als eigen woning van belanghebbende aangemerkt. Voorts heeft belanghebbende buitenlandse banktegoeden en effecten niet in de aangiften verantwoord alsmede huurinkomsten. Omdat zowel absoluut als relatief bezien aanzienlijke bedragen zijn verzwegen waarvan belanghebbende zich bewust is geweest, komt het hof tot de conclusie dat de vereiste aangiften niet zijn gedaan. Dit leidt tot omkering en verzwaring van de bewijslast. Belanghebbende slaagt er vervolgens niet in hieraan te voldoen. Volgens het hof gaan de werkzaamheden aan het onroerend goed normaal vermogensbeheer te boven, zodat sprake is van resultaat uit overige werkzaamheden. De Hoge Raad heeft het ingestelde cassatieberoep ongegrond verklaard onder verwijzing naar art. 81 Wet RO.

NTFR 2014/1672 - Overeenkomst met Zuid-Korea over (automatische) uitwisseling van fiscale gegevens

Aflevering 26, gepubliceerd op 26-06-2014
Nederland en Zuid-Korea hebben een Memorandum van Overeenstemming gesloten over de uitwisseling van inlichtingen in belastingaangelegenheden. Dit memorandum voorziet in de automatische uitwisseling van fiscale inlichtingen over onder meer salarissen, lonen en andere soortgelijke beloningen, directeursbeloningen, inkomsten verkregen door artiesten en sportbeoefenaars, inkomsten uit zelfstandige arbeid, pensioenen, lijfrenten en socialezekerheidsuitkeringen, onroerende zaken, dividend, interest, royalty’s (indien beschikbaar), vermogenswinsten (indien beschikbaar) en overige inkomsten. De eerste uitwisseling heeft betrekking op het jaar 2014. Daarnaast bevat het memorandum bepalingen over de intensivering van spontane inlichtingenuitwisseling, de aanwezigheid van belastingambtenaren op elkaars grondgebied en gelijktijdige boekenonderzoeken.