Aflevering 25

Gepubliceerd op 19 juni 2014

NTFR 2014/1562 - Formeel onderzoek naar Nederlandse rulings

Aflevering 25, gepubliceerd op 19-06-2014 geschreven door A.F. Gunn
Op 11 juni 2014 opende de Europese Commissie een formeel onderzoek naar tax rulings verleend aan Apple (Ierland), Fiat (Luxemburg) en Starbucks (Nederland).European Commission, Press Release, Brussels 11 June 2014, IP/14/663. Inzet is de vraag of de desbetreffende lidstaten staatssteun hebben toegekend door middel van afspraken over transfer pricing.

NTFR 2014/1566 - Commentaar RB op Fiscale verzamelwet 2014

Aflevering 25, gepubliceerd op 19-06-2014
Het Register Belastingadviseurs (RB) heeft commentaar op het wetsvoorstel ‘Fiscale verzamelwet 2014’ aan de Tweede Kamer gestuurd. Onderdelen uit het commentaar zijn de complexiteit van de eigenwoningregeling en de verduidelijking van het overgangsrecht voor de afkoop van stamrechten.

NTFR 2014/1568 - Door de onderneming betaalde verbouwing van de woning van diens bestuurder dient als loon te worden aangemerkt

ECLI:NL:GHAMS:2014:1495, datum uitspraak 17-04-2014, publicatiedatum 30-04-2014
Aflevering 25, gepubliceerd op 19-06-2014 met annotatie van mr. drs. G. Benning
Alle aandelen in belanghebbende X bv worden gehouden door X Groep bv, waarvan alle aandelen worden gehouden door A nv. Directeur en enig aandeelhouder van deze vennootschap is B. In mei 2000 heeft de X Groep bv een woning gekocht en deze in september 2000 doorgeleverd aan C, bestuurder van de X Groep bv en in dienst van belanghebbende. In 2003 is C in de woning gaan wonen. De woning is in de jaren 2000 tot en met 2004 voor € 1.720.898 verbouwd. De verbouwingsuitgaven zijn ten laste gekomen van tot de X Groep behorende vennootschappen. De uitgaven ter zake van de verbouwing van € 1.720.898 heeft de inspecteur bij de bestreden naheffingsaanslagen aangemerkt als nettoloon van C uit zijn dienstbetrekking met belanghebbende. Uit de feiten en omstandigheden leidt het hof af dat sprake was van een gezagsrelatie tussen belanghebbende (in de persoon van B) en C in die zin dat B binnen de X Groep in werkelijkheid op alle fronten de dienst uitmaakte. Deze door een gezagsrelatie beheerste samenwerking heeft juridisch vorm gekregen in de dienstbetrekking van C met belanghebbende. Het hof acht aannemelijk dat de verbouwingsuitgaven, op instigatie van belanghebbende (in de persoon van B) zijn gedaan en dat zowel belanghebbende als C wisten dat deze voordelen ten gunste van C kwamen. Het door C genoten voordeel vindt zijn grond in de dienstbetrekking met belanghebbende. De naheffingsaanslagen zijn terecht opgelegd.

NTFR 2014/1569 - Aan stichting overgemaakte geldsom moet tot het belastbaar loon worden gerekend

ECLI:NL:RBNNE:2014:114, datum uitspraak 14-01-2014, publicatiedatum 30-04-2014
Aflevering 25, gepubliceerd op 19-06-2014 met annotatie van mr. W. Verstijnen
Belanghebbende heeft verzekeringsmaatschappij X aansprakelijk gesteld voor de door hem geleden schade wegens het weigeren om uitvoering te geven aan een overeenkomst van 6 februari 1997. Volgens deze overeenkomst zou belanghebbende in dienst treden bij een door X op te richten nieuwe vennootschap. De door belanghebbende geleden schade bestaat volgens de dagvaarding met name uit gederfde inkomsten. Bij vonnis van 11 december 2002 wordt X veroordeeld om deze door belanghebbende geleden schade aan hem te vergoeden. Verzekeringsmaatschappij X heeft op 28 april 2005 een bedrag van € 250.000 gestort op de rekening van de stichting Y onder vermelding van ‘schikking’. Uit de feiten volgt dat deze storting haar grondslag vindt in de tussen belanghebbende en X tot stand gekomen minnelijke regeling, welke regeling een voortvloeisel is uit de tegen X ingestelde civiele procedure. Deze feiten laten naar het oordeel van de rechtbank geen andere conclusie toe dan dat de uitbetaling van verzekeringsmaatschappij X van € 250.000 betrekking heeft op de derving van het loon dat door belanghebbende zou zijn genoten indien de dienstbetrekking bij de door verzekeringsmaatschappij X op te richten nieuwe vennootschap wel tot stand zou zijn gekomen. Dit brengt mee dat de uitbetaling van € 250.000 op grond van het bepaalde in art. 3.82, aanhef en onderdeel a, ten eerste, Wet IB 2001 tot het belastbaar loon van belanghebbende moet worden gerekend.

NTFR 2014/1570 - Commentaar RB op Regeling aanwijzing digra

Aflevering 25, gepubliceerd op 19-06-2014
Het Register Belastingadviseurs (RB) heeft gereageerd op het concept van de Regeling aanwijzing directeur-grootaandeelhouder 2014. In het commentaar vraagt het RB zich onder meer af of de regeling niet te ruim uitwerkt door de definitie van het begrip ‘echtgenoot’. Het RB stelt voor om voor het begrip ‘echtgenoot’ aan te sluiten bij het partnerbegrip zoals dat in de AWR is neergelegd (art. 5a AWR).

NTFR 2014/1572 - Pensioenwetten gepubliceerd in het Staatsblad

Aflevering 25, gepubliceerd op 19-06-2014
De wetsvoorstellen ‘Wet verlaging maximumopbouw- en premiepercentages pensioen en maximering pensioengevend inkomen’ (33 610) en ‘Wijziging van de Wet verlaging maximumopbouw- en premiepercentages pensioen en maximering pensioengevend inkomen en het Belastingplan 2014’ (33 847) zijn in het Staatsblad gepubliceerd. In NTFR 2014/1474 meldden wij dat de Eerste Kamer de wetsvoorstellen had aangenomen.

NTFR 2014/1573 - Geen faciliteit voor het overdragen van de eigenwoningschuld bij einde relatie

Aflevering 25, gepubliceerd op 19-06-2014
De minister voor Wonen en Rijksdienst heeft een afschrift van zijn brief aan de Vereniging Eigen Huis en de Consumentenbond naar de Tweede Kamer gestuurd waarin hij het voorstel voor een faciliteit voor het overdragen van een eigenwoningschuld bij het einde van een relatie afwijst. Het verzoek zag erop bij beëindiging van een huwelijk of partnerschap het recht op de bestaande eigenwoningschuld naar keuze van de vertrekkende partner over te dragen aan de achterblijvende partner. Een dergelijk recht levert geen bijdrage aan de complexiteitsreductie in de fiscale wetgeving en is moeilijk en bewerkelijk in de uitvoering.

NTFR 2014/1574 - Inspecteur maakt verondersteld inkomen uit aanmerkelijk belang niet aannemelijk

ECLI:NL:GHDHA:2013:4607, datum uitspraak 24-09-2013, publicatiedatum 06-03-2014
Aflevering 25, gepubliceerd op 19-06-2014 met annotatie van mr. E. Alink
In 2008 heeft de inspecteur van de Britse fiscus inlichtingen ontvangen waaruit blijkt dat de echtgenoot van belanghebbende de uiteindelijk gerechtigde is van Y nv, een op de Antillen gevestigde vennootschap. Y nv heeft in 2006 een dividend van ruim £ 3,7 miljoen ontvangen. In verband hiermee heeft de inspecteur een navorderingsaanslag IB 2006 aan belanghebbende opgelegd waarbij hij een inkomen uit aanmerkelijk belang van € 200.000 in aanmerking heeft genomen. Daarbij is de inspecteur ervan uitgegaan dat de echtgenoot van belanghebbende in 2006 een dividend van € 400.000 heeft ontvangen, waarvan de helft aan belanghebbende moet worden toegerekend. In geschil is of sprake is van omkering en verzwaring van de bewijslast en of bij belanghebbende terecht een voordeel uit aanmerkelijk belang van € 200.000 in de heffing is betrokken. Hof Den Haag oordeelt dat geen aanleiding bestaat om de bewijslast om te keren. De inspecteur is er niet in geslaagd aannemelijk te maken dat belanghebbende niet aan haar wettelijke inlichtingplicht heeft voldaan dan wel bij haar aangifte (bewust) een verhoudingsgewijs en absoluut omvangrijk bedrag aan inkomen niet heeft aangegeven. Het enkele feit dat aan Y nv in het jaar 2006 een aanzienlijk dividend is uitgekeerd brengt niet met zich dat dit dividend geheel of gedeeltelijk aan de echtgenoot van belanghebbende is uitgekeerd en/of aan hem ten goede is gekomen. De inspecteur levert onvoldoende bewijs om dit wel aannemelijk te achten. Hieruit vloeit ook voort dat de inspecteur de gestelde correctie van het box 3-inkomen niet aannemelijk maakt.

NTFR 2014/1575 - Door in AWBZ-instelling verblijvende zoon aan vader betaalde bedragen voor begeleiding vormen aftrekbare specifieke zorgkosten

ECLI:NL:GHARL:2014:2265, datum uitspraak 18-03-2014, publicatiedatum 28-03-2014
Aflevering 25, gepubliceerd op 19-06-2014 met annotatie van drs. R.P. Bitter
Belanghebbende, geboren in 1979, verblijft in een AWBZ-instelling voor personen met een verstandelijke beperking. Zijn vader is bewindvoerder en mentor van belanghebbende. Vanwege zijn beperking kan belanghebbende niet zelfstandig naar afspraken toe. Hij wordt begeleid door zijn vader. De vader heeft in verband met deze begeleiding belanghebbende 74 uren a € 10 in rekening gebracht. Belanghebbende wenst het door hem betaalde bedrag van € 740 als specifieke zorgkosten in aftrek te brengen. Anders dan de inspecteur heeft gedaan, staat het hof die aftrek toe. Het hof stelt in dat verband voorop dat: belanghebbende geen deel uitmaakte van de huishouding van de vader; er sprake is van ‘gezinshulp’; de werkzaamheden van de vader uitgaan boven de normale bijstand tussen vader en een volwassen kind dat niet tot zijn huishouden behoort, en dat sprake is van een ‘ziekte’. Voorts is het hof van oordeel dat geen sprake is van onverschuldigde betaling, omdat sprake is van een morele verplichting in de vorm van een natuurlijke verbintenis voor belanghebbende om zijn vader voor de werkzaamheden te compenseren. Gelet hierop, kan het bedrag van € 740 op de voet van art. 6.17 Wet IB 2001 in aftrek worden gebracht, aldus het hof.

NTFR 2014/1577 - Hoofdverblijf van belanghebbende is in Nederland

ECLI:NL:HR:2014:1378, datum uitspraak 13-06-2014, publicatiedatum 13-06-2014
Aflevering 25, gepubliceerd op 19-06-2014
Belanghebbende is dga van A bv, een financieel adviesbureau. Belanghebbende heeft een huurwoning in Nederland. In 2000 heeft belanghebbende grond gekocht in Spanje en aldaar een woning laten bouwen. Sinds 2003 verblijft belanghebbende daar met tussenpozen. Belanghebbende heeft in zijn aangiften inkomstenbelasting 2004 en 2005 een bedrag als ‘Betaalde rente en kosten eigenwoningschuld’ op zijn inkomen in aftrek gebracht. De inspecteur heeft dit gecorrigeerd omdat volgens hem geen sprake is van een hoofdverblijf. Daarnaast heeft de inspecteur het loon van belanghebbende uit A bv en diens dochtermaatschappij gecorrigeerd. Hof Amsterdam 28 februari 2013, nrs. 11/00492-494 (NTFR 2013/1084) heeft voorop gesteld dat slechts bij hoge uitzondering een woning in het buitenland een belastingplichtige als ‘hoofdverblijf’ ter beschikking zal staan. Het hof is van oordeel dat belanghebbende in 2004 en 2005 hoofdzakelijk in Nederland verbleef. Belanghebbende had in 2004 en 2005 ook in Nederland een woning tot zijn beschikking (inclusief gas, water, licht, telefoon, televisie), zijn partner woonde in Nederland, het kantoor waar hij – parttime – werkte was in Nederland gelegen, belanghebbende was bij een in Nederland gevestigde verzekeraar tegen ziektekosten verzekerd, belanghebbende was (ook) patiënt van een in Nederland gevestigde huisarts en tandarts en hij stond tot 4 november 2009 ingeschreven in Nederland in het bevolkingsregister. Voorts had belanghebbende de Nederlandse nationaliteit, was hij lid van een Nederlandse tennisvereniging, had hij een abonnement op De Telegraaf en had hij (ook) in Nederland de beschikking over auto’s. Het hof is van oordeel dat de inspecteur het loon van belanghebbende terecht heeft gecorrigeerd.

NTFR 2014/1579 - Tweede nota van wijziging wetsvoorstel 'Compartimenteringsreserve'

Aflevering 25, gepubliceerd op 19-06-2014 geschreven door mr. M.H.C. Ruijschop
De nota naar aanleiding van het nader verslag en de tweede nota van wijziging inzake het wetsvoorstel ‘Compartimenteringsreserve’ zijn verschenen. Daarin is de systematiek aangepast voor de afwikkeling van de compartimenteringsreserve en wordt geregeld dat een doorgeschoven compartimenteringsreserve uiterlijk aan de winst wordt toegevoegd als het desbetreffende belang niet meer tot het vermogen van de belastingplichtige behoort. Een onbelaste compartimenteringsreserve staat niet langer op de fiscale balans.

NTFR 2014/1581 - Nota van wijziging Fiscale verzamelwet 2014: aanvullend tier 1-kapitaal is vreemd vermogen

Aflevering 25, gepubliceerd op 19-06-2014
Op grond van een nieuw art. 29a Wet VPB 1969 wordt aanvullend tier 1-kapitaal als vreemd vermogen aangemerkt met ingang van 1 januari 2014. Dat betekent dat de vergoeding over dat kapitaal aftrekbaar is waar tegenover de coupon bij de ontvanger in de heffing zal worden betrokken. Banken geven onder meer aanvullend tier 1-kapitaal uit om te voldoen aan de kapitaaleisen van Bazel III.

NTFR 2014/1582 - Formele onderzoekprocedure Europese Commissie naar fiscale rulingpraktijk

Aflevering 25, gepubliceerd op 19-06-2014
De staatssecretaris heeft de Tweede Kamer meegedeeld dat de Europese Commissie op 11 juni 2014 het besluit heeft genomen een formele onderzoeksprocedure te openen naar mogelijke staatssteun in een APA (Advance Pricing Agreement) met Starbucks Manufacturing EMEA bv. De staatssecretaris meldt dat de Commissie bij de opening van de formele onderzoeksprocedure op basis van uitgebreid onderzoek heeft bevestigd dat in Nederland sprake is van een robuuste en gedegen APA- en ATR-praktijk. Hij zegt toe dat Nederland volledig zal meewerken aan het onderzoek. Hij heeft er vertrouwen in dat uiteindelijk geconcludeerd zal worden dat van staatssteun geen sprake is en dat de afspraken met Starbucks Manufacturing EMEA bv voldoen aan de OESO-richtlijnen voor verrekenprijzen.

NTFR 2014/1583 - Tweede aanslag schenkingsrecht is rechtsgeldig na eerdere vernietiging door Hoge Raad

ECLI:NL:HR:2014:345, datum uitspraak 21-02-2014, publicatiedatum 21-02-2014
Aflevering 25, gepubliceerd op 19-06-2014 met annotatie van prof. mr. dr. B.M.E.M. Schols
Ter zake van een schenking door hun zoon in 1999 heeft de inspecteur aan belanghebbende en haar echtgenoot één gezamenlijke aanslag schenkingsrecht opgelegd. De Hoge Raad (19 februari 2010, nr. 08/02696, NTFR 2010/1803) heeft die aanslag vernietigd, omdat het niet is toegestaan de verkrijgingen van de begiftigden in één aanslag te betrekken die aan hen gezamenlijk wordt opgelegd. Vervolgens heeft de inspecteur ter zake van de schenking in 1999 op 17 januari 2011 de onderhavige aanslag schenkingsrecht aan belanghebbende opgelegd. Volgens belanghebbende is de inspecteur daartoe niet meer bevoegd. Hof Arnhem (9 oktober 2012, nr. 12/00179, NTFR 2012/2797) oordeelde anders. Het hof zette uiteen dat de eerdere aanslag niet een aan belanghebbende opgelegde aanslag is als bedoeld in art. 37 SW 1956. Dat is de onderhavige aanslag wel. Voorts achtte het hof de aanslag tijdig opgelegd, aangezien de verlengde aanslagtermijn van art. 66 SW 1956 van toepassing is. Die verlengde aanslagtermijn is niet in strijd met internationale verdragen, aldus het hof. De Hoge Raad onderschrijft de zienswijze van het hof. Van het voor de tweede maal opleggen van een aanslag ter zake van dezelfde verkrijging is geen sprake. De wet biedt voorts geen grond voor de stelling van belanghebbende dat de vervaltermijn begint te lopen op het tijdstip waarop de inspecteur bekend raakt met de schenking. Art. 66 SW 1956 is niet discriminatoir, aldus de Hoge Raad.

NTFR 2014/1584 - Inkoop aandeel in datacenter-bv vormt geen belaste verkrijging van fictieve onroerende zaak

ECLI:NL:PHR:2014:410, datum uitspraak 06-05-2014, publicatiedatum 23-05-2014
Aflevering 25, gepubliceerd op 19-06-2014 met annotatie van dr. A. Rozendal
Belanghebbende exploiteert twee gespecialiseerde onroerende ruimten (datacenters) waar bedrijfskritische ICT-apparatuur van klanten wordt ondergebracht en ononderbroken draaiende wordt gehouden en beveiligd, met glasvezelverbinding naar het internet en naar andere datacenters. Zij heeft eind 2010 één aandeel in zichzelf ingekocht. Omdat haar moeder met haar verbonden is, heeft zij aldus een aanmerkelijk belang in de zin van art. 4, lid 3, onderdeel b, Wet BRV. De inspecteur ziet in de inkoop de verkrijging van een fictieve onroerende zaak (art. 4 Wet BRV). Rechtbank en Hof Arnhem-Leeuwarden (NTFR 2013/2161) hebben de inspecteur in het ongelijk gesteld.

NTFR 2014/1585 - Door advocaat in toevoegingszaken ontvangen bijdragen vormen belaste vergoedingen

ECLI:NL:HR:2014:1197, datum uitspraak 23-05-2014, publicatiedatum 23-05-2014
Aflevering 25, gepubliceerd op 19-06-2014 met annotatie van mr. C.C. van den Berg
Belanghebbende, advocaat, heeft op de voet van de Wet op de rechtsbijstand bijdragen ontvangen van de Raad voor Rechtsbijstand voor zogenoemde toevoegingszaken. In geschil is of deze bijdragen hebben te gelden als (belaste) vergoedingen in de zin van art. 8, lid 1 en 2, Wet OB 1968. Hof Den Haag 29 maart 2013, nr. 12/00191 (NTFR 2013/2588) heeft die vraag bevestigend beantwoord. De Hoge Raad is het daarmee eens. De Hoge Raad zet uiteen dat de ontvangen bijdragen de tegenprestatie of een deel daarvan vormen voor het verlenen van rechtsbijstand, dat wil zeggen rechtskundige bijstand aan een rechtzoekende ter zake van een rechtsbelang dat hem rechtstreeks en individueel aangaat. Uit de Wet op de rechtsbijstand vloeit voort dat de rechtsbijstandverlener gehouden is om als tegenprestatie voor de betaling van een bijdrage deze rechtskundige bijstand ook daadwerkelijk ten behoeve van de desbetreffende rechtzoekende te verlenen. Onder deze omstandigheden vormen de bijdragen vergoedingen in de zin van genoemd art. 8 voor diensten die de rechtsbijstandverlener verleent aan rechtzoekenden. Het feit dat een derde en niet de ontvanger van de dienst de vergoeding aan de dienstverrichter betaalt, doet daaraan niet af en evenmin dat de bijdrage die de rechtzoekende zelf aan de rechtsbijstandverlener moet betalen, gegrond is op een wettelijk voorschrift.

NTFR 2014/1586 - Herziening van aftrek bij leegstaand kantoorpand

ECLI:NL:HR:2014:1376, datum uitspraak 13-06-2014, publicatiedatum 13-06-2014
Aflevering 25, gepubliceerd op 19-06-2014 met annotatie van mr. dr. J.Th. Sanders
Belanghebbende, ondernemer, heeft een kantoorpand laten bouwen dat in 2003 is opgeleverd. De ter zake van de bouw in rekening gebrachte omzetbelasting heeft belanghebbende in aftrek gebracht. Belanghebbende heeft het pand met vrijstelling van omzetbelasting verhuurd. In verband daarmee heeft belanghebbende in 2003 een bedrag van € 294.000 aan omzetbelasting voldaan. Van augustus 2008 t/m juni 2011 heeft het pand leeggestaan. Gedurende deze periode had belanghebbende het voornemen het pand belast te verhuren. Belanghebbende heeft in 2010 1/10 gedeelte van € 294.000 als voorbelasting in aanmerking genomen. Naar het oordeel van de Hoge Raad terecht. Volgens de Hoge Raad is de vrijgestelde verhuur van het pand beëindigd en is het pand niet aansluitend verhuurd, terwijl het wel bestemd was om voor bedrijfsdoeleinden te worden gebruikt. Verder had belanghebbende niet het voornemen het pand in de toekomst voor niet-belaste handelingen te gebruiken. Daarom moet ervan worden uitgegaan dat vanaf het tijdstip van de beëindiging van de verhuur sprake is van (voorgenomen) gebruik voor belaste handelingen. Herziening van de aftrek is derhalve mogelijk.

NTFR 2014/1589 - Privégebruik auto; aftrekbeperking omzetbelasting toegestaan

ECLI:NL:RBGEL:2014:2200, datum uitspraak 03-04-2014, publicatiedatum 03-04-2014
Aflevering 25, gepubliceerd op 19-06-2014 met annotatie van drs. C. Verweij
Belanghebbende, de fiscale eenheid X bv en Y bv, is ondernemer. Tot haar bedrijfsvermogen behoren vier personenauto’s en zes bestelauto’s. In 2011 heeft belanghebbende de auto’s, mede voor privédoeleinden, ter beschikking gesteld aan haar werknemers. Voor twee auto’s is door de werknemers een bijdrage betaald. Van de auto’s is geen kilometeradministratie bijgehouden. Belanghebbende heeft de aan haar ter zake van de aanschaf en het gebruik van de auto’s in rekening gebrachte omzetbelasting volledig in aftrek gebracht. Zij heeft in haar aangifte over het vierde kwartaal van 2011 omzetbelasting aangegeven voor het privégebruik van de auto’s. In geschil is de voldoening van omzetbelasting op aangifte in verband met privégebruik van de auto’s.

NTFR 2014/1590 - Eventuele strijdigheid forfaitaire regeling met Unierecht sluit verschuldigdheid omzetbelasting over privégebruik auto niet uit

ECLI:NL:RBGEL:2014:2199, datum uitspraak 03-04-2014, publicatiedatum 03-04-2014
Aflevering 25, gepubliceerd op 19-06-2014 met annotatie van mr. C.C. van den Berg
Belanghebbende, X cv, is ondernemer. Tot haar bedrijfsvermogen behoorde in 2011 een auto die ter beschikking stond van de beherend vennoot, die de auto voor 99% heeft gebruikt voor privédoeleinden. Belanghebbende heeft daarvoor geen vergoeding in rekening gebracht. Er is geen kilometeradministratie bijgehouden. X cv heeft de aan haar ter zake van de aanschaf en het gebruik van de auto in rekening gebrachte omzetbelasting volledig in aftrek gebracht. X cv heeft in het tweede halfjaar van 2011 gebruikgemaakt van de forfaitaire regeling in het besluit van de staatssecretaris van Financiën van 29 juni 2011, nr. BLKB2011/1233M, NTFR 2011/2202. In geschil is de voldoening van omzetbelasting op aangifte in verband met privégebruik van de auto door de vennoot.

NTFR 2014/1591 - Geen aftrek van omzetbelasting voor om niet ter beschikking stellen van sportaccommodaties

ECLI:NL:RBGEL:2014:2514, datum uitspraak 17-04-2014, publicatiedatum 17-04-2014
Aflevering 25, gepubliceerd op 19-06-2014 met annotatie van mr. drs. E.P.A. Brakeboer
Een gemeente heeft dertien binnensportaccommodaties in eigendom die tegen vergoeding ter beschikking worden gesteld aan sportverenigingen en aan scholen in het voorgezet onderwijs. Voorts worden zij ter beschikking gesteld aan scholen in het primair onderwijs, die zijn ondergebracht in zelfstandige rechtspersonen. Deze scholen betalen geen vergoeding voor het gebruik van de accommodaties. In geschil is of de gemeente recht heeft op aftrek van de omzetbelasting op de aan haar verrichte leveringen en diensten voor zover die worden gebruikt voor het om niet ter beschikking stellen van de sportaccommodaties aan de scholen voor primair onderwijs.

NTFR 2014/1592 - Advocaat-generaal adviseert zaak over claim op bijdrage uit BTW-compensatiefonds in verband met exploitatie begraafplaatsen te verwijzen

ECLI:NL:PHR:2014:412, datum uitspraak 08-05-2014, publicatiedatum 23-05-2014
Aflevering 25, gepubliceerd op 19-06-2014 met annotatie van mr. M. Soltysik
Belanghebbende heeft in verband met de exploitatie van twee begraafplaatsen een bijdrage uit het BTW-compensatiefonds geclaimd. Volgens de inspecteur heeft zij daarop geen recht omdat de desbetreffende activiteiten zijns inziens onder de omzetbelastingvrijstelling voor diensten van lijkbezorgers vallen. Belanghebbende stelt daartegenover dat zij de begraafplaatsen als overheid exploiteert, en dat zij wel degelijk recht heeft op compensatie, nu de exploitatie van begraafplaatsen door ondernemers haars inziens niet van omzetbelasting mag worden vrijgesteld, omdat de Zesde Richtlijn respectievelijk de Btw-richtlijn daartoe geen ruimte bieden. De feitenrechters hebben belanghebbende in het ongelijk gesteld.

NTFR 2014/1593 - Uitsluiting terugbetaling btw bij niet betaling onder voorwaarden geoorloofd

Aflevering 25, gepubliceerd op 19-06-2014 met annotatie van mr. dr. J.Th. Sanders
Omdat de in 2008 door Almos aan een andere Hongaarse ondernemer, Bio Ma, verkochte en ter opslag in een pakhuis geleverde koolzaad niet is betaald, hebben zij een overeenkomst gesloten ter vaststelling dat het koolzaad de eigendom is van Almos en dat deze als enige hierover kan beschikken. Bio-Ma kan de goederen niet met rechten bezwaren, noch verkopen of materieel overdragen aan een derde. Tot 10 oktober 2008, de uiterste datum voor de teruggave van het koolzaad, dient Bio-Ma als houdster over het koolzaad te waken. Teruggave heeft niet plaatsgehad omdat inmiddels beslag is gelegd. In een civiele procedure ter verkrijging van teruggave van het koolzaad heeft het gerechtshof definitief beslist dat Bio Ma 2.263.796 ton koolzaad dient terug te geven of, bij gebreke daarvan, € 1.022.783 moet betalen. Vastgesteld is in rechte dat de verkoopovereenkomst is ontbonden en dat Almos eigenaar is van het koolzaad. Almos heeft vervolgens de facturen betreffende de verkoop aan Bio-Ma gerectificeerd en in de aangifte 116.705.000 Hongaarse forint aan btw teruggevraagd. De belastingdienst bestrijdt deze teruggave, stellende dat de goederen weliswaar niet zijn betaald, maar dat zij wel zijn geleverd naar Hongaars recht. De correctie van de facturen acht hij dus niet gerechtvaardigd en de overeenkomst die partijen na de levering hebben gesloten moet worden beschouwd als een nieuwe transactie. Bovendien is de toestand niet in de oorspronkelijke staat hersteld, aangezien het koolzaad niet is teruggegeven en het overeengekomen bedrag niet is betaald. De Hongaarse wet voorziet niet in de mogelijkheid de maatstaf van heffing achteraf te verlagen enkel omdat dat de goederen niet of slechts gedeeltelijk zijn betaald. Op prejudiciële vragen van de verwijzende rechter verklaart het HvJ voor recht: Art. 90 Btw-richtlijn moet aldus worden uitgelegd dat het zich niet verzet tegen een nationale bepaling die niet voorziet in een verlaging van de maatstaf van heffing in geval van niet-betaling van de prijs, indien gebruik wordt gemaakt van de door art. 90, lid 2, geboden afwijkingsmogelijkheid. Deze bepaling moet dan wel alle andere gevallen omvatten dat de belastingplichtige overeenkomstig art. 90, lid 1, na de sluiting van een overeenkomst de tegenprestatie geheel of gedeeltelijk niet ontvangt. Het staat aan de nationale rechter dit na te gaan. Belastingplichtigen kunnen zich voor de nationale rechter op art. 90, lid 1, Btw-richtlijn beroepen om een verlaging van de maatstaf van heffing van de btw te verkrijgen. De lidstaten mogen weliswaar de uitoefening van het recht op verlaging van deze maatstaf van heffing afhankelijk stellen van de vervulling van bepaalde formaliteiten aan de hand waarvan met name kan worden aangetoond dat de belastingplichtige na de sluiting van de overeenkomst de tegenprestatie of een deel definitief niet heeft ontvangen en dat hij zich kan beroepen op een van de in art. 90, lid 1, van die richtlijn bedoelde gevallen, maar de aldus vastgestelde maatregelen mogen niet verder gaan dan nodig is dit aan te tonen. Het staat aan de nationale rechter dit na te gaan.

NTFR 2014/1595 - Verlaagd tarief op boeken

Aflevering 25, gepubliceerd op 19-06-2014 met annotatie van mr. A.J. Blank
K Oy is een in Finland gevestigde uitgeverij van boeken. Zij levert zowel gedrukte boeken, als luisterboeken en e-boeken. Volgens de Finse btw-regelgeving vallen alleen papieren boeken onder het verlaagde btw-tarief. Het verzoek van K Oy om ook op de luisterboeken en e-boeken het verlaagde tarief te mogen toepassen wordt afgewezen. De Finse rechter vraagt het HvJ of een nationale regeling volgens welke het verlaagde btw-tarief alleen geldt voor gedrukte boeken en niet voor boeken op andere fysieke dragers, zoals cd’s, cd-roms of USB-sticks, in strijd is met de Btw-richtlijn en met het beginsel van fiscale neutraliteit.

NTFR 2014/1596 - Auto met kilometerstand van 20 km is nieuw

ECLI:NL:GHAMS:2014:1408, datum uitspraak 27-02-2014, publicatiedatum 30-04-2014
Aflevering 25, gepubliceerd op 19-06-2014 met annotatie van mr. H.A. Elbert
Belanghebbende heeft voor de auto een aangifte BPM ingediend waarin een te betalen bedrag van € 15.213 aan BPM staat vermeld, waarbij hij ervan uitgaat dat het gaat om een gebruikte auto. Op het door belanghebbende bij de aangifte overgelegde taxatierapport staat een kilometerstand van 20 km. De inspecteur heeft een naheffingsaanslag opgelegd omdat hij ervan uitgaat dat het een nieuwe auto betreft. Het hof stelt voorop dat de stelling van belanghebbende, dat een eerdere registratie (in dit geval in Groot-Brittannië, op een exportkenteken) op zichzelf voldoende is om een auto als ‘gebruikt’ te kwalificeren, geen steun vindt in de jurisprudentie. Belanghebbende heeft niet aannemelijk gemaakt dat de kilometerstand op het moment van het belastbare feit een andere was dan die vermeld is in het taxatierapport. Een auto met een kilometerstand van 20 km, die nog niet in gebruik is genomen, dient naar het oordeel van het hof dan ook als nieuw te worden gekwalificeerd.

NTFR 2014/1597 - Voor overtreding schorsingsregeling geldt als uitgangspunt een 100%-verzuimboete

ECLI:NL:GHARL:2014:3389, datum uitspraak 23-04-2014, publicatiedatum 02-05-2014
Aflevering 25, gepubliceerd op 19-06-2014 met annotatie van mr. H.A. Elbert
De (ex-)echtgenote van belanghebbende heeft met de auto van belanghebbende gebruikgemaakt van de weg terwijl het kenteken was geschorst. In verband hiermee heeft de inspecteur belanghebbende een naheffingsaanslag MRB van € 1.075 opgelegd met een verzuimboete van 100%. De rechtbank heeft de naheffingsaanslag gehandhaafd maar de verzuimboete verminderd tot 50%. In hoger beroep oordeelt het hof dat, gelet op het gebruik van de weg tijdens een schorsing, terecht is nageheven. Uitlatingen van een medewerker van PostNL of het RDW kunnen geen vertrouwen wekken waaraan de inspecteur gebonden is. Met betrekking tot de verzuimboete is het hof, anders dan de rechtbank, van oordeel dat uitgangspunt van de wetgever bij overtreding van de schorsingsregeling oplegging van een 100%-boete is. Vervolgens dient in het kader van straftoemeting te worden bezien of er redenen zijn voor matiging. In dit geval is matiging echter niet aan de orde, aldus het hof.

NTFR 2014/1599 - Intrekking eerste naheffingsaanslag MRB staat niet in weg aan tweede naheffingsaanslag MRB over hetzelfde tijdvak

ECLI:NL:PHR:2014:231, datum uitspraak 27-03-2014, publicatiedatum 04-04-2014
Aflevering 25, gepubliceerd op 19-06-2014 met annotatie van mr. H.A. Elbert
Belanghebbende was gedurende het heffingstijdvak eigenaar van een personenauto. Het kentekenbewijs dat voor de auto is afgegeven was op aanvraag van belanghebbende geschorst. Tijdens de schorsing is door de justitiële autoriteiten geconstateerd dat op 12 maart 2010 met de auto gebruik zou zijn gemaakt van de weg. In verband hiermee is aan belanghebbende een (eerste) naheffingsaanslag MRB met boete opgelegd over het onderhavige tijdvak van 23 mei 2009 tot en met 22 mei 2010. Nadat twijfel was ontstaan over de juistheid van de informatie van de justitiële autoriteiten omtrent gebruik van de weg op 12 maart 2010 heeft de inspecteur de eerdergenoemde (eerste) naheffingsaanslag ingetrokken, blijkens zijn brief aan belanghebbende van 5 november 2010.

NTFR 2014/1600 - Naheffingen voor gebruik auto uit bedrijfsvoorraad zonder handelaarskenteken: geen 'criminal charge' I

ECLI:NL:PHR:2014:381, datum uitspraak 22-04-2014, publicatiedatum 16-05-2014
Aflevering 25, gepubliceerd op 19-06-2014 met annotatie van mr. J. Rolleman
Belanghebbende exploiteert een autobedrijf en beschikt over een zogenoemd handelaarskenteken. Ter zake van een tot zijn bedrijfsvoorraad behorend motorrijtuig is op 10, 14, 15 en 25 juli 2011 geconstateerd dat met het motorrijtuig van de weg gebruik is gemaakt terwijl dat niet voorzien was van handelaarskentekenplaten. Omdat aldus niet werd voldaan aan de voor de toepassing van de handelaarsregeling geldende voorwaarde dat indien met een motorrijtuig uit de handelsvoorraad gebruik wordt gemaakt van de openbare weg dat motorrijtuig moet zijn voorzien van handelaarskentekenplaten, zijn op grond van art. 69 Wet MRB 1994 aan belanghebbende voor deze vier constateringen vier naheffingsaanslagen MRB opgelegd, alsmede telkens een verzuimboete. Forfaitair wordt dan nageheven over een tijdsduur van twaalf maanden.

NTFR 2014/1601 - Naheffing voor gebruik auto uit bedrijfsvoorraad zonder handelaarskenteken: geen 'criminal charge' II

ECLI:NL:PHR:2014:382, datum uitspraak 22-04-2014, publicatiedatum 16-05-2014
Aflevering 25, gepubliceerd op 19-06-2014 met annotatie van mr. J. Rolleman
Belanghebbende is autohandelaar en maakt gebruik van de zogenoemde handelaarsregeling. Ter zake van een tot zijn bedrijfsvoorraad behorend motorrijtuig is op 3 november 2010 geconstateerd dat niet werd voldaan aan de voor de toepassing van de handelaarsregeling geldende voorwaarde dat indien met een motorrijtuig uit de handelsvoorraad gebruik wordt gemaakt van de openbare weg dat motorrijtuig moet zijn voorzien van handelaarskentekenplaten. In verband daarmee is een naheffingsaanslag MRB opgelegd met een verzuimboete. Forfaitair wordt dan nageheven over een tijdsduur van twaalf maanden.

NTFR 2014/1602 - ‘Release liner’ vormt een verkoopverpakking zodat verpakkingenbelasting is verschuldigd

ECLI:NL:HR:2014:841, datum uitspraak 11-04-2014, publicatiedatum 11-04-2014
Aflevering 25, gepubliceerd op 19-06-2014 met annotatie van mr. H Spaermon
Belanghebbende produceert en verkoopt zelfklevend materiaal dat als halffabricaat wordt verkocht aan industrie, groothandel en detailhandel. Het zelfklevende materiaal bestaat uit vier lagen. De bovenste laag wordt gevormd door de ‘facestock’, de daaronder gelegen laag bestaat uit kleefemulsie, de daaronder gelegen laag bestaat uit een siliconencoating en de onderste laag is een ‘release liner’, die de drager is van de drie andere lagen. Onmiddellijk voorafgaand aan het moment waarop het materiaal door de eindgebruiker wordt aangebracht op het object waarvoor het is bestemd, wordt de liner verwijderd. De liner blijft daarna over als afval. De ‘facestock’, die na het aanbrengen achterblijft op het bedoelde object, kan niet meer worden verwijderd zonder onherstelbaar te worden beschadigd en is daarom niet herbruikbaar. Op de liner zijn het logo van belanghebbende alsmede productie- en typegegevens afgedrukt. In geschil is of verpakkingenbelastingen is verschuldigd voor de liner.

NTFR 2014/1604 - Opbrengstlimiet afvalstoffenheffing niet overschreden door gemeente Duiven

ECLI:NL:HR:2014:1193, datum uitspraak 23-05-2014, publicatiedatum 23-05-2014
Aflevering 25, gepubliceerd op 19-06-2014 met annotatie van mr. M.P. van der Burg
De gemeente Duiven heft krachtens één verordening zowel een afvalstoffenheffing als reinigingsrechten. Belanghebbende bestrijdt de hem opgelegde aanslag afvalstoffenheffing met de stelling dat de zogenoemde opbrengstlimiet is overschreden. Hof Arnhem-Leeuwarden 20 mei 2014, nr. 10/00594 (NTFR 2013/1238) heeft vooropgesteld dat, ook al is de afvalstoffenheffing tezamen met de reinigingsrechten in de verordening geregeld, afzonderlijk voor de afvalstoffenheffing moet worden bezien of de opbrengstlimiet is overschreden. Vervolgens heeft het hof aan de hand van het procesrechtelijk kader zoals neergelegd in HR 24 april 2009, nr. 07/12961, NTFR 2009/1002, geconcludeerd dat de opbrengstlimiet niet is overschreden. In dat verband heeft het hof nog geoordeeld dat 40% van de kosten van het reinigen van het openbaar gebied als een ‘last ter zake’ mocht worden aangemerkt. In cassatie wordt tevergeefs tegen de hofuitspraak opgekomen. Ook het oordeel van het hof over de post ‘reinigen openbaar gebied’ blijft in stand. Tot de kosten die verbonden zijn aan het beheer van huishoudelijke afvalstoffen kunnen immers ook worden gerekend de kosten betreffende het voorkomen, beperken en opruimen van zwerfafval, voor zover die kosten worden opgeroepen door huishoudelijke afvalstoffen.

NTFR 2014/1605 - Geografisch beperkte reclamebelasting gemeente Almelo is niet verbindend I

ECLI:NL:GHARL:2014:2898, datum uitspraak 08-04-2014, publicatiedatum 18-04-2014
Aflevering 25, gepubliceerd op 19-06-2014 met annotatie van mr. R. van den Berg MRE
De gemeente Almelo heeft van belanghebbende, exploitant van een café, een reclamebelasting geheven. De heffing van reclamebelasting in die gemeente is beperkt tot het centrumgebied. Belanghebbende bestrijdt de opgelegde aanslagen voor het hof met succes. Het hof stelt voorop dat de gemeente gerechtigd is de heffing van reclamebelasting te beperken tot een bepaald geografisch gebied in de gemeente, mits daarvoor een objectieve en redelijke rechtvaardiging bestaat. Indien de gemeente besluit de opbrengst van een reclamebelasting te besteden aan activiteiten en voorzieningen in bepaalde gebieden, en zij het object van de heffing heeft beperkt tot openbare aankondigingen in het desbetreffende gedeelte van haar grondgebied, is sprake van een objectieve en redelijke rechtvaardiging. De heffingsambtenaar, op wie de bewijslast rust, heeft echter niet aannemelijk kunnen maken dat dergelijke activiteiten en voorzieningen daadwerkelijk worden gefinancierd met de opbrengst van de reclamebelasting. Alsdan moet worden geconcludeerd dat een objectieve en redelijke rechtvaardiging ontbreekt voor het geografische onderscheid en moeten de aanslagen worden vernietigd, aldus het hof.

NTFR 2014/1610 - Voetbalstadion terecht gewaardeerd op gecorrigeerde vervangingswaarde en niet op lagere bedrijfswaarde

ECLI:NL:GHARL:2014:3717, datum uitspraak 07-05-2014, publicatiedatum 16-05-2014
Aflevering 25, gepubliceerd op 19-06-2014 met annotatie van mr. B.S. Kats
Belanghebbende verhuurt een haar in eigendom toebehorend voetbalstadion aan een gelieerde vennootschap. De gemeente heeft de gecorrigeerde vervangingswaarde van het voetbalstadion per 1 januari 2009 vastgesteld op € 7.442.000. Volgens belanghebbende dient een lagere bedrijfswaarde van € 2.935.160 in aanmerking te worden genomen. De rechtbank en het hof stellen belanghebbende in het ongelijk. Volgens het hof is weliswaar aannemelijk dat de exploitatie van het voetbalstadion door belanghebbende geschiedt met het doel daarmee winst te behalen, maar het hof acht niet aannemelijk dat dit het uitsluitende doel van belanghebbende is. Aannemelijk is dat belanghebbende met de exploitatie van het voetbalstadion ook niet commerciële, zoals sportieve en maatschappelijke, drijfveren heeft, te weten het laten voortbestaan van betaald voetbal in de gemeente door het in standhouden van de voetbalaccommodatie.

NTFR 2014/1612 - Bewijslast inzake urencriterium rust op inspecteur bij toevoeging FOR aan winst

ECLI:NL:GHARL:2014:3718, datum uitspraak 07-05-2014, publicatiedatum 16-05-2014
Aflevering 25, gepubliceerd op 19-06-2014 met annotatie van E.P. Hageman LLM
Belanghebbende drijft een kapsalon in Z. In 2008 is zij verhuisd naar Y en is de kapsalon verplaatst naar die plaats. In de jaren 2008, 2009 en 2010 heeft belanghebbende zeer lage omzetten behaald en geen zelfstandigenaftrek geclaimd. De inspecteur heeft in het onderhavige jaar (2009) het verschil tussen het ondernemingsvermogen en de gevormde oudedagsreserve (€ 33.144) aan de winst toegevoegd, omdat belanghebbende niet zou hebben voldaan aan het urencriterium. De rechtbank heeft belanghebbende in het ongelijk gesteld. Het hof stelt voorop dat in dit bijzondere geval, waarin belanghebbende geen faciliteiten claimt maar de inspecteur een winstcorrectie toepast, de bewijslast met betrekking tot het urencriterium bij de inspecteur ligt. Hij dient aannemelijk te maken dat belanghebbende zowel in 2008 als in 2009 niet heeft voldaan aan het urencriterium. Het hof acht de inspecteur daarin geslaagd, gelet op de zeer lage omzetten die door belanghebbende zijn gerealiseerd.

NTFR 2014/1613 - Hof niet bevoegd van geschil tegemoetkoming buitengewone uitgaven kennis te nemen

ECLI:NL:GHARL:2014:3085, datum uitspraak 15-04-2014, publicatiedatum 18-04-2014
Aflevering 25, gepubliceerd op 19-06-2014 met annotatie van mr. M.H. Hogendoorn
Belanghebbende heeft drie beschikkingen ‘Tegemoetkoming buitengewone uitgaven’ voor het jaar 2008 gekregen. Tegen de hoogte van de laatste, een negatieve beschikking, maakt zij bezwaar en stelt tegen de uitspraak op bezwaar beroep in bij de rechtbank. Voor het instellen van hoger beroep verwijst de rechtbank naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Deze afdeling verklaart zich onbevoegd en stuurt het hoger beroep door naar het hof. Nu de beschikking is genomen op grond van de algemene maatregel van bestuur ‘Tijdelijk besluit tegemoetkoming buitengewone uitgaven’ en het geschil niet gaat om een beschikking in de zin van art. 6.2b Wet IB 2001, verklaart ook het hof zich onbevoegd. Het hof verzoekt de Hoge Raad om het jurisdictiegeschil te beslechten.

NTFR 2014/1614 - Inspecteur is bevoegd na te vorderen over verzwegen inkomsten uit kinderopvang

ECLI:NL:GHARL:2014:3390, datum uitspraak 23-04-2014, publicatiedatum 02-05-2014
Aflevering 25, gepubliceerd op 19-06-2014 met annotatie van mr. R.W.J. Kerckhoffs
Belanghebbende heeft in de jaren 2007, 2008 en 2009 inkomsten verworven ter zake van werkzaamheden als gastouder. Die inkomsten zijn niet verantwoord in de door haar zoon ingediende aangiften. Omdat de desbetreffende inkomsten niet in de primitieve aanslagen zijn begrepen, heeft de inspecteur de onderhavige navorderingsaanslagen met vergrijpboetes opgelegd. Met de rechtbank is het hof van oordeel dat de inspecteur voor de jaren 2007 en 2008 beschikt over een nieuw feit. Dat de Belastingdienst extra aandacht besteedde aan inkomsten uit kinderopvang, doet aan deze conclusie niet af volgens het hof. Wat 2009 betreft is het hof van oordeel dat de inspecteur niet beschikt over een nieuw feit, maar wel dat sprake is van kwade trouw. Belanghebbende beschikte namelijk over een brief van de Belastingdienst op grond waarvan zij heeft geweten dat zij inkomsten uit kinderopvang genoot en dat de brief relevante informatie bevatte. Door die informatie niet te delen met haar zoon die de aangifte heeft verzorgd, is sprake van voorwaardelijk opzet bij belanghebbende en is derhalve sprake van kwade trouw, zodat kan worden nagevorderd. Met betrekking tot de boetes 2007 en 2008 acht het hof de inspecteur niet erin geslaagd voorwaardelijk opzet van belanghebbende aannemelijk te maken maar wel grove schuld. Voor 2009 acht het hof voorwaardelijk opzet wel aannemelijk gemaakt door de inspecteur.

NTFR 2014/1616 - Intrekking conserverende aanslag is geen voor bezwaar vatbare beschikking

ECLI:NL:RBGEL:2014:3012, datum uitspraak 08-05-2014, publicatiedatum 13-05-2014
Aflevering 25, gepubliceerd op 19-06-2014 met annotatie van mr. N. ten Broek
Erflater is in 2007 overleden. De nalatenschap is door zijn erfgenamen, waaronder belanghebbende (X), zuiver aanvaard. Onderdeel van de nalatenschap is een landbouwbedrijf. Namens X is een beroep gedaan op de bedrijfsopvolgingsfaciliteiten van de SW 1956. Daarnaast is een verzoek gedaan om toepassing van de doorschuiving bij staking door overlijden ingevolge art. 3.62 Wet IB 2001. De aangifte recht van successie is ingediend op 8 juni 2009. X heeft in de aangifte een beroep gedaan op de bedrijfsopvolgingsfaciliteiten omdat hij, tezamen met C en D, de onderneming wenste voort te zetten. Op 1 maart 2010 is aan X een conserverende aanslag successierecht opgelegd. De inspecteur heeft bij brief van 26 oktober 2011 aangekondigd dat hij voornemens is om de conserverende aanslag te herzien omdat niet meer wordt voldaan aan het voortzettingsvereiste. Bij beschikking met dagtekening 2 maart 2012 is de conserverende aanslag ingetrokken. X is op 8 maart 2012 overleden. Met dagtekening van 12 februari 2013 is aan (de erven van) X een navorderingsaanslag opgelegd. In geschil is of bezwaar openstond tegen de intrekking van de conserverende aanslag.

NTFR 2014/1617 - Geen financiële noodsituatie; geen voorlopige voorziening in VAR-problematiek voor zorgverleenster

ECLI:NL:RBNNE:2014:989, datum uitspraak 27-02-2014, publicatiedatum 03-03-2014
Aflevering 25, gepubliceerd op 19-06-2014 met annotatie van mr. drs. B.J.E. Lodder
Belanghebbende wil een voorlopige voorziening omdat de inspecteur haar geen VAR-wuo heeft gegeven, maar een VAR-loon. Zij verleent thuiszorg in natura. Dit doet zij voor twaalf uur per week in een dienstbetrekking en daarnaast werkt zij als zelfstandige via vier verschillende AWBZ-zorgbemiddelingskantoren. De rechtbank overweegt dat er geen sprake is van een financiële noodsituatie, nu belanghebbende met haar loon uit dienstbetrekking ruim boven het bestaansminimum blijft. Voor zover daar wel sprake van is, is die financiële noodsituatie niet een gevolg van de beslissing om een VAR-loon te geven, maar van de gedragslijn van AWBZ-zorgbemiddelingskantoren om alleen zorgverleners met een VAR-wuo in te schakelen ter vermijding van de aan de werkgeverschap verbonden fiscale en financiële risico's. Het ligt op de weg van deze kantoren om de gesignaleerde belemmeringen op te heffen en belanghebbende weer in staat te stellen om weer 24-uurszorg te verlenen, aldus de rechtbank.

NTFR 2014/1619 - Geen recht op schadevergoeding voor gemaakte proceskosten

ECLI:NL:HR:2014:1393, datum uitspraak 13-06-2014, publicatiedatum 13-06-2014
Aflevering 25, gepubliceerd op 19-06-2014
Belanghebbende is tegen de beslissing van de SVB dat hij geen tegemoetkoming krijgt op grond van de Wet mogelijkheid koopkrachttegemoetkoming oudere belastingplichtigen (hierna: Wet MKOB) in beroep gekomen bij Rechtbank Haarlem, en daarna in hoger beroep bij Hof Amsterdam. Bij dit hof (11 juli 2013, nr. 12/01127, NTFR 2013/1708) is onder andere in geschil of belanghebbende recht heeft op een schadevergoeding. Met Rechtbank Haarlem is het hof van oordeel dat de kosten die belanghebbende specificeert kosten zijn die hij in verband met de behandeling van het bezwaar en beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Voor vergoeding van die kosten langs de weg van een verzoek tot schadevergoeding is op de voet van art. 8:73 Awb geen plaats omdat hiervoor met art. 7:15 en 8:75 Awb een exclusieve mogelijkheid is geboden. Voorts is het hof van oordeel dat geen vergoeding voor verletkosten kan worden gegeven voor het tijdverzuim door het opstellen van processtukken en het bezwaarschrift of door het lezen van stukken. Voor vergoeding van de door belanghebbende bij de rechtbank en het hof gevorderde schade is dan ook geen plaats.