Aflevering 9

Gepubliceerd op 3 maart 2016

NTFR 2016/730 - Privacy

Aflevering 9, gepubliceerd op 03-03-2016 geschreven door prof. mr. G.J.M.E. de Bont
Er zijn mensen die privacy in het geheel niet interessant vinden: ‘Van mij mogen ze alles weten, ik heb niets te verbergen.’ Buiten het feit dat ze geen benul hebben wie ‘ze’ zijn, en ervan op zullen schrikken welke informatie wordt vergaard en wordt uitgewisseld, is dat natuurlijk hun goed recht. Veel burgers vinden het ook wel makkelijk als hun Google-agenda een e-mail verzendt met de ‘warning’ dat een meeting aanstaande is en – met behulp van de GPS-functie op hun telefoon is vastgesteld – dat er een reistijd is van een uur naar de plaats van de afspraak. Als iemand – al dan niet onnadenkend – afstand doet van zijn mensenrecht op privacy (art. 8 EVRM), staat hem dat geheel vrij. Er zijn inmiddels ook fatalistische burgers: ‘Privacy bestaat als grondrecht, maar is de facto dood.’ Deze opvatting lijkt voort te vloeien uit allerlei (soms rechtmatige, vaak onrechtmatige) geraffineerde methoden die door detaillisten en internetbedrijven worden toegepast om burgers structureel gegevens te ontfutselen. Aangenomen mag echter worden dat er burgers zijn die wél van hun privacyrechten gebruik wensen te maken. Het erkennen en waarborgen van die rechten zou het uitgangspunt van de wetgever en de Belastingdienst dienen te zijn. Het recht op privacy markeert de relatie tussen de Staat en zijn onderdanen. Nu de innige verstrengeling tussen de uitvoerende macht (Belastingdienst) en het kabinet, in combinatie met een op fiscaal vlak uitermate zwak opererend parlement, tot gevolg heeft dat de Belastingdienst de wet naar zijn hand kan zetten, is het goed dat er vol kan worden getoetst aan de mensenrechten in het EVRM. Dat biedt dan nog enige houvast voor de burger die wél verschoond wenst te blijven van ongebreidelde inmenging door de Staat in zijn persoonlijke aangelegenheden.

NTFR 2016/734 - Terugwerkende kracht aandelenovereenkomst niet van invloed op einde tbs-regeling

ECLI:NL:HR:2016:253, datum uitspraak 19-02-2016, publicatiedatum 19-02-2016
Aflevering 9, gepubliceerd op 03-03-2016 met annotatie van mr. E. Alink
Belanghebbende houdt een aanmerkelijk belang in Holding. Belanghebbende stelt een onroerende zaak ter beschikking aan Holding. Vanaf 1 januari 2001 valt de verhuurde onroerende zaak onder de tbs-regeling. In een overeenkomst van 3 juli 2007 is het aandelenbelang in Holding verkocht. De prijs van het aandelenpakket is bepaald naar de toestand per 31 december 2006. In de overeenkomst is vermeld dat met ingang van 1 januari 2007 het aandelenpakket voor rekening en risico komt van de koper. Op 31 augustus 2007 is de akte van levering gepasseerd. In geschil is op welk moment de tbs-regeling bij belanghebbende is geëindigd. Hof Den Bosch 13 juni 2014, nr. 13/0047, NTFR 2014/2273 heeft geoordeeld dat de terbeschikkingstelling eindigt op het moment waarop niet langer sprake is van een aanmerkelijk belang, dus per 3 juli 2007. Dat het aandelenpakket met ingang van 1 januari 2007 voor rekening en risico van de koper komt, is slechts een element van de prijsbepaling, aldus het hof. De Hoge Raad sluit zich daarbij aan. Belanghebbende heeft zijn aanmerkelijk belang bij de obligatoire overeenkomst van 3 juli 2007 vervreemd, zodat de terbeschikkingstelling op dat moment eindigt. Verder oordeelt de Hoge Raad dat het niet discriminerend is ten opzichte van ondernemers als moet worden afgerekend over een (fictief) resultaat uit de terbeschikkingstelling. Ook bij ondernemers wordt immers bij een overgang van een pand naar het privévermogen stakingswinst gerealiseerd zonder dat de in dat pand besloten liggende stille reserve daadwerkelijk is gerealiseerd.

NTFR 2016/736 - Bij aanwezigheid van vergelijkbaar marktconform loon geen plaats voor afroommethode

ECLI:NL:PHR:2016:26, datum uitspraak 19-01-2016, publicatiedatum 05-02-2016
Aflevering 9, gepubliceerd op 03-03-2016 met annotatie van mr. D. Westerman
Belanghebbende verleent diensten op het gebied van pensioencontracten van (middel)grote bedrijven en pensioenfondsen. Enig aandeelhouder van belanghebbende is A Ltd. Van 2007 t/m 2010 was F enig aandeelhouder, bestuurder en werknemer van A (de dga). De inspecteur heeft het door belanghebbende aan de dga uitgekeerde loon gecorrigeerd naar een bedrag berekend op basis van de omzet, verminderd met de aan die omzet toe te rekenen kosten, lasten en afschrijvingen (de afroommethode). Hof Den Haag (20 mei 2015, nrs. 14/00605 t/m 14/00608, NTFR 2015/1846) heeft geoordeeld dat in de wetsgeschiedenis geen steun is te vinden voor de opvatting dat het de inspecteur vrij zou staan om in jaren waarin de vennootschap een substantiële winst behaalt het gebruikelijk loon op basis van de afroommethode in de belastingheffing te betrekken en in jaren waarin de vennootschap verlies heeft geleden het door de vennootschap aangegeven en aan haar dga uitbetaalde loon als belastbaar loon aan te merken. Naar het oordeel van het hof zou een alternerende toepassing van de gebruikelijkloonregeling met behulp van de afroommethode tot een onredelijke en willekeurige belastingheffing leiden die de wetgever heeft beoogd noch voorzien.

NTFR 2016/737 - Crisisheffing niet in strijd met (inter)nationale wettelijke bepaling, noch met in dat recht besloten rechtsbeginselen

ECLI:NL:HR:2016:323, datum uitspraak 26-02-2016, publicatiedatum 26-02-2016
Aflevering 9, gepubliceerd op 03-03-2016
In deze uitspraak komt een vennootschap in beroep tegen de over het loon van haar directeur-grootaandeelhouder afgedragen pseudo-eindheffing hoog loon van 16% voor het tijdvak maart 2013. Rechtbank Noord-Holland (9 december 2014, nr. 14/1918, NTFR 2015/506) is van oordeel dat deze heffing niet belet wordt door bepalingen van nationaal of internationaal recht, noch door in dat recht besloten rechtsbeginselen.

NTFR 2016/738 - Crisisheffing niet in strijd met EVRM I

ECLI:NL:HR:2016:327, datum uitspraak 26-02-2016, publicatiedatum 26-02-2016
Aflevering 9, gepubliceerd op 03-03-2016
Belanghebbende heeft over maart 2013 € 302.547 aan zogeheten crisisheffing afgedragen. De afdracht had betrekking op vijftien werknemers, van wie acht een regulier loon hebben genoten van boven de € 150.000. Van twee werknemers was de dienstbetrekking geëindigd op 31 december 2012. Bij zeven werknemers is de overschrijding het gevolg van zowel periodiek loon als niet-periodiek loon zoals bonussen. Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt tegen de eigen afdracht en beroep ingesteld.

NTFR 2016/739 - Crisisheffing niet in strijd met (inter)nationale wettelijke bepaling, noch met in dat recht besloten rechtsbeginselen

ECLI:NL:HR:2016:322, datum uitspraak 26-02-2016, publicatiedatum 26-02-2016
Aflevering 9, gepubliceerd op 03-03-2016
In het geval van een notarispraktijk die over het loon van haar enige werknemer de pseudo-eindheffing hoog loon van 16% voor het tijdvak maart 2013 heeft afgedragen, is Rechtbank Noord-Holland (9 december 2014, nr. 14/2149, NTFR 2015/505) van oordeel dat dit niet in strijd is met enige wettelijke bepaling of enig wettelijk rechtsbeginsel.

NTFR 2016/740 - Crisisheffing niet in strijd met Europees recht

ECLI:NL:HR:2016:325, datum uitspraak 26-02-2016, publicatiedatum 26-02-2016
Aflevering 9, gepubliceerd op 03-03-2016
Belanghebbende is een financiële holding met één werknemer, tevens directeur-grootaandeelhouder van de holding. Deze werknemer ontving in 2012 een loon van afgerond € 293.000, waarover de holding € 22.969 pseudo-eindheffing hoog loon heeft afgedragen. Belanghebbende is van mening dat deze pseudo-eindheffing hoog loon in strijd is met het wettelijk systeem, met art. 1 Eerste Protocol (bij het EVRM), art. 14 EVRM en art. 26 IVBPR. Daarnaast meent belanghebbende dat de wetgever geen (degelijk) (feiten)onderzoek heeft gedaan naar de beste lastenverdeling, er geen rechtvaardiging voor de heffing is en sprake is van een willekeurige en arbitraire wetgeving. Rechtbank Den Haag (5 januari 2015, nr. 14/3794, NTFR 2015/909) heeft evenwel geoordeeld dat de heffing niet in strijd is met het wettelijk systeem, noch met de door belanghebbende genoemde verdragen. Ook heeft de rechtbank overwogen, onder verwijzing naar de parlementaire geschiedenis, dat de wetgever voldoende onderzoek heeft gedaan om tot een weloverwogen pakket aan maatregelen te komen ter bestrijding van het begrotingstekort. De wetgever is naar het oordeel van de rechtbank met de keuze voor een pseudo-eindheffing hoog loon, waarbij geen sprake wordt geacht van willekeur gelet op de gemaakte afwegingen, gebleven binnen de hem toekomende ruime beoordelingsvrijheid.

NTFR 2016/743 - Vermogensrendementsheffing volgens A-G Niessen strijdig met Europees eigendomsrecht

ECLI:NL:PHR:2016:41, datum uitspraak 04-02-2016, publicatiedatum 16-02-2016
Aflevering 9, gepubliceerd op 03-03-2016 met annotatie van dr. A. Rozendal
Belanghebbende woont in Noorwegen en beschikt over een woning in Nederland die hij gebruikt als hij in Nederland verblijft. De woning wordt niet verhuurd. In geschil is of de heffing over 4% van de WOZ-waarde van deze woning, ten aanzien van belanghebbende buiten toepassing moet worden gelaten wegens strijd met art. 1 EP (bij het EVRM). Hof Den Haag(19 augustus 2014, nr. 13/01402, NTFR 2014/2840) heeft die vraag ontkennend beantwoord. Belanghebbende herhaalt in cassatie dat de vermogensrendementsheffing strijdig is met art. 1 EP (bij het EVRM).

NTFR 2016/744 - Verkoopprijs panden in later jaar bruikbaar bij waardering van panden in eerdere jaren

ECLI:NL:PHR:2016:55, datum uitspraak 04-02-2016, publicatiedatum 19-02-2016
Aflevering 9, gepubliceerd op 03-03-2016 met annotatie van mr. J. Zandee-Dingemanse
Belanghebbende bezit in de jaren 2005 t/m 2008 een aantal onroerende zaken. In 2010 is er bij belanghebbende een boekenonderzoek ingesteld naar de waarde van deze panden. Naar aanleiding van dit boekenonderzoek zijn aan belanghebbende over de jaren 2005 t/m 2008 navorderingsaanslagen en boetes opgelegd, waarin de waarde van de panden is gecorrigeerd (verhoogd). In de bezwaarfase zijn partijen een compromis overeengekomen, waarin overeenstemming is bereikt over al hetgeen hen verdeeld hield, met uitzondering van de juiste waarde waarvoor de panden in box 3 in aanmerking dienen te worden genomen en de hoogte van de aan belanghebbende toegekende proceskostenvergoeding.

NTFR 2016/746 - Evaluatie innovatiebox 2010-2012 naar Tweede Kamer

Aflevering 9, gepubliceerd op 03-03-2016
De staatssecretaris van Financiën heeft de evaluatie van de innovatiebox van 2010 tot 2012 aan de Tweede Kamer gezonden. De onderzoekers concluderen dat de innovatiebox doeltreffend en doelmatig is, bijdraagt aan het behouden en aantrekken van R&D-activiteiten en de daaraan gerelateerde bedrijvigheid en hoogwaardige werkgelegenheid in Nederland. Mogelijk wordt de innovatiebox minder effectief doordat inmiddels veel Europese landen een vergelijkbaar regime kennen. Geconstateerd wordt dat de innovatiebox waarschijnlijk niet het krachtigste middel is om R&D en innovatie te stimuleren. Tegelijkertijd leidt de innovatiebox per euro gederfde belastinginkomsten tot 54 eurocent additionele R&D-uitgaven door de innovatieboxgebruiker. Het budgettaire beslag is opgelopen van € 361 miljoen in 2010 tot € 697 miljoen in 2012. Circa 80% van het innovatieboxvoordeel komt bij het grootbedrijf terecht (cijfers 2012), terwijl het grootbedrijf circa 59% van de uitgaven aan speur- en ontwikkelingswerk doet. Gebruikers zijn in meerderheid tevreden over de uitvoering door de Belastingdienst. De innovatiebox wordt kostenefficiënt uitgevoerd. De evaluatie bevat vijf aanbevelingen: (1) verplicht stellen van de S&O-verklaring, (2) verminderen complexiteit, (3) eisen aan de besteding van de innovatieboxbelastingvermindering, (4) verbeteren informatie en (5) verrijken gegevens. Het kabinet zal uiterlijk op Prinsjesdag 2016 een voorstel doen voor verbeteringen van de innovatiebox.

NTFR 2016/747 - Niet aannemelijk dat koopsom pand voor heffingsmaatstaf overdrachtsbelasting moet worden verdeeld over twee prestaties

ECLI:NL:HR:2016:254, datum uitspraak 19-02-2016, publicatiedatum 19-02-2016
Aflevering 9, gepubliceerd op 03-03-2016
Belanghebbende behoort tot de Y-Groep. Belanghebbende koopt voor een bedrag van € 8.909.000 een pand dat in eigendom is van de failliete E bv. Belanghebbende stelt dat onder de regie van de bank een samengestelde transactie tot stand was gekomen tussen de Y-Groep en de bank. De Y-Groep zou het pand aankopen tegen een prijs ver boven de marktwaarde en daartegenover zou de bank aan de Y-Groep een financieringsarrangement aanbieden tegen bijzonder gunstige en ongebruikelijke voorwaarden. Volgens belanghebbende moet de koopsom worden gesplitst in een deel voor het pand en een deel voor het financieringsarrangement. Hof Amsterdam (NTFR 2015/2624) heeft voorop gesteld dat overdrachtsbelasting wordt berekend over de waarde van de onroerende zaak waarop de verkrijging betrekking heeft, dat de waarde daarbij ten minste gelijk is aan de tegenprestatie, en dat onder de tegenprestatie moet worden verstaan de prestatie waartoe de verkrijger zich bij de aan de overdracht ten grondslag liggende obligatoire overeenkomst heeft verbonden ter verkrijging van de onroerende zaak. Met Rechtbank Noord-Holland (14 juli 2014, nr. 13/03535) is het hof van oordeel dat uit de feiten en omstandigheden, waaronder de koopovereenkomst, blijkt dat de tegenprestatie voor de verkrijging van het pand door belanghebbende € 8.909.000 bedroeg. De economische benadering van het samenstel van afspraken tussen belanghebbende en de bank is voor de heffingsmaatstaf voor de overdrachtsbelasting niet van belang.

NTFR 2016/751 - Van Duitsland verkregen informatie over Liechtensteinse stichting is rechtmatig

Aflevering 9, gepubliceerd op 03-03-2016 met annotatie van mr. R.W.J. Kerckhoffs
Naar aanleiding van berichten in de media over misbruik van Lichtensteinse Stiftungen heeft de Belastingdienst aan de Duitse fiscus laten weten belangstelling te hebben voor gegevens van Nederlandse ingezetenen. Naar aanleiding daarvan zijn aan de Belastingdienst gegevens verstrekt. Op basis van deze gegevens is belanghebbende geïdentificeerd als betrokken bij een Lichtensteinse stichting. Belanghebbende heeft erkend dat hij gerechtigde was tot het vermogen van deze stichting. In geschil is de rechtmatigheid van de verkrijging en het gebruik van de door de Duitse fiscus verstrekte gegevens. Volgens de Hoge Raad kan de jegens de Duitse fiscus getoonde belangstelling voor gegevens betreffende ingezetenen van Nederland niet worden aangemerkt als een verzoek als bedoeld in art. 2 Bijstandsrichtlijn. Dit betekent dat de verstrekte informatie moet worden geduid als een spontane uitwisseling van inlichtingen in de zin van art. 4 Bijstandsrichtlijn. De verkrijging van de gegevens is niet onrechtmatig. Evenmin is het verdedigingsbeginsel geschonden. Dit beginsel brengt immers niet mee dat een overheid die inlichtingen vergaart, verplicht is de belastingplichtige hiervan in kennis te stellen en hem om zijn standpunt te vragen.

NTFR 2016/752 - Overzichtsarrest vergoeding immateriële schade wegens overschrijding redelijke termijn

ECLI:NL:HR:2016:252, datum uitspraak 19-02-2016, publicatiedatum 19-02-2016
Aflevering 9, gepubliceerd op 03-03-2016 met annotatie van mr. E.C.G. Okhuizen
De Hoge Raad heeft deze zaak aangegrepen om een overzicht te geven van zijn oordelen in eerdere arresten over de vergoeding van immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn. Ook behandelt de Hoge Raad een aantal nieuwe kwesties. De Hoge Raad oordeelt onder meer het volgende:

NTFR 2016/753 - Schending Unierechtelijk verdedigingsbeginsel in bezwaarfase leidt niet tot vernietiging van douaneheffingen omdat niet is voldaan aan 'andere afloop-criterium'

Aflevering 9, gepubliceerd op 03-03-2016 met annotatie van mr. V.S. Huygen van Dyck-Jagersma
Belanghebbende, douane-expediteur, heeft aangifte gedaan voor het in het vrije verkeer brengen van fietsen met oorsprong Maleisië. Het antifraudebureau van de EU (OLAF) heeft onderzoek ingesteld en geconcludeerd dat de fietsen in werkelijkheid de oorsprong China hebben. De inspecteur heeft belanghebbende voorafgaand aan de navordering van douanerechten en antidumpingrechten wel het OLAF-rapport verstrekt, maar zonder de daarbij behorende annexen. Pas in hoger beroep heeft de inspecteur de annexen alsnog verstrekt, zij het met diverse ‘gewitte’ passages.

NTFR 2016/756 - Internetconsultatie Wet modernisering elektronisch bestuurlijk verkeer

Aflevering 9, gepubliceerd op 03-03-2016
De minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en de minister van Veiligheid en Justitie leggen via internet een wetsvoorstel voor wijziging van de Awb ter consultatie voor. Het betreft de wijziging van de Awb in verband met de herziening van afdeling 2.3 van die wet (Wet modernisering elektronisch bestuurlijk verkeer). De wijziging beoogt het volgende:

NTFR 2016/757 - Wetsvoorstel herziening hoogste bestuursrechtspraak

Aflevering 9, gepubliceerd op 03-03-2016 geschreven door mr. A.A. Fase
Het kabinet had in een brief aan de Tweede Kamer van 11 september 2015 (NTFR 2015/2642) zijn voornemen geuit om de Centrale Raad van Beroep (CRvB) te laten opgaan in de vier gerechtshoven en om het College van Beroep voor het bedrijfsleven (CBb) samen te voegen met de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS). Dit voornemen is nu neergelegd in een wetsvoorstel (nr. 34389) dat op 20 januari 2016 bij de Tweede Kamer is ingediend. Voorgesteld wordt om de zaken van de CRvB op het terrein van sociale zekerheid, studiefinanciering en ambtenarenrecht onder te brengen bij de gerechtshoven. Ook de zogenoemde Awir-zaken – die de Belastingdienst/Toeslagen uitvoert – worden bij de gerechtshoven ondergebracht. De Hoge Raad wordt cassatierechter in deze zaken. De ABRvS wordt de algemene hogerberoepsrechter voor onder meer bouwzaken, subsidies, omgevingsvergunningen, milieuzaken, vreemdelingenzaken, mededinging, gezondheidszorg, landbouwsubsidies, telecommunicatie en vervoer. Verder is voorgesteld de adviserende en de rechtsprekende taken van de Raad van State functioneel te scheiden.

NTFR 2016/758 - Het hof laat de geschatte inkomsten uit cocaïnehandel in stand, maar vermindert de grondslag voor de vergrijpboete

ECLI:NL:HR:2016:321, datum uitspraak 26-02-2016, publicatiedatum 26-02-2016
Aflevering 9, gepubliceerd op 03-03-2016
Bij het opleggen van de aanslag IB/PVV heeft de inspecteur inkomsten uit overige werkzaamheden van belanghebbende, bestaande uit de handel in cocaïne, vastgesteld op € 271.465. De inspecteur heeft tevens een vergrijpboete opgelegd. De aanslag is vastgesteld met toepassing van de sanctie omkering en verzwaring van de bewijslast. In geschil is of de inspecteur een redelijke schatting heeft gemaakt van de met de handel in cocaïne behaalde omzet. Belanghebbende heeft in dat kader gewezen op een vonnis in een ontnemingszaak tegen haar. Hof Amsterdam (30 juli 2015, nrs. 14/00412 en 14/00413, NTFR 2015/2585) heeft vooropgesteld dat de inspecteur is gebonden aan de algemene beginselen van behoorlijk bestuur. Dit beoordelingskader wijkt af van dat van de strafrechter in een ontnemingszaak. Het hof heeft geoordeeld dat de inspecteur bij zijn schatting voor 2009 heeft kunnen uitgaan van per dag gemiddeld 16,25 transacties van 1 gram per transactie. Het hof achtte de mede op deze aanname gebaseerde schatting niet onredelijk. Als grondslag voor de boete is de inspecteur niet uitgegaan van de (netto)inkomsten (de ‘winst’) van belanghebbende, maar van diens omzet. Feiten en omstandigheden waaruit volgt dat het (voorwaardelijk) opzet van belanghebbende was gericht op het ontgaan van belasting over de omzet voor zover deze de winst te boven gaat, heeft de inspecteur echter niet gesteld. Bewijs van (voorwaardelijk) opzet aan de verweten gedraging dient volgens het hof te worden geleverd voor het (volledige) bedrag van de belasting dat als gevolg van opzet niet zou zijn geheven. Het hof heeft de boetegrondslag vastgesteld op 30% van de aanslag.