NTFR 2016/730 - Privacy
Aflevering 9, gepubliceerd op 03-03-2016 geschreven door prof. mr. G.J.M.E. de BontEr zijn mensen die privacy in het geheel niet interessant vinden: ‘Van mij mogen ze alles weten, ik heb niets te verbergen.’ Buiten het feit dat ze geen benul hebben wie ‘ze’ zijn, en ervan op zullen schrikken welke informatie wordt vergaard en wordt uitgewisseld, is dat natuurlijk hun goed recht. Veel burgers vinden het ook wel makkelijk als hun Google-agenda een e-mail verzendt met de ‘warning’ dat een meeting aanstaande is en – met behulp van de GPS-functie op hun telefoon is vastgesteld – dat er een reistijd is van een uur naar de plaats van de afspraak. Als iemand – al dan niet onnadenkend – afstand doet van zijn mensenrecht op privacy (art. 8 EVRM), staat hem dat geheel vrij. Er zijn inmiddels ook fatalistische burgers: ‘Privacy bestaat als grondrecht, maar is de facto dood.’ Deze opvatting lijkt voort te vloeien uit allerlei (soms rechtmatige, vaak onrechtmatige) geraffineerde methoden die door detaillisten en internetbedrijven worden toegepast om burgers structureel gegevens te ontfutselen. Aangenomen mag echter worden dat er burgers zijn die wél van hun privacyrechten gebruik wensen te maken. Het erkennen en waarborgen van die rechten zou het uitgangspunt van de wetgever en de Belastingdienst dienen te zijn. Het recht op privacy markeert de relatie tussen de Staat en zijn onderdanen. Nu de innige verstrengeling tussen de uitvoerende macht (Belastingdienst) en het kabinet, in combinatie met een op fiscaal vlak uitermate zwak opererend parlement, tot gevolg heeft dat de Belastingdienst de wet naar zijn hand kan zetten, is het goed dat er vol kan worden getoetst aan de mensenrechten in het EVRM. Dat biedt dan nog enige houvast voor de burger die wél verschoond wenst te blijven van ongebreidelde inmenging door de Staat in zijn persoonlijke aangelegenheden.