Aflevering 22

Gepubliceerd op 3 juni 2010

NTFR 2010/1225 - Ondernemen en niet-ondernemen in vastgoed

Aflevering 22, gepubliceerd op 03-06-2010 geschreven door prof. dr. T.M. Berkhout
Wanneer is beleggen in vastgoed een ondernemingsactiviteit? Ik onderscheid ‘ondernemen’ van ‘niet-ondernemen.’ Niet-ondernemen betreft andere bronnen dan winst uit onderneming, zoals loon, resultaat overige werkzaamheden (box 1), sparen en beleggen (box 3). Het zou een puur academische vraag kunnen zijn, ware het niet dat het antwoord erop voor de praktijk zo actueel en belangrijk is; zeker vanwege de invoering van een nieuwe doorschuiffaciliteit voor aanmerkelijkbelang- of ab-aandelen. Velen die er een omvangrijke vastgoedportefeuille op na houden die hoge rendementen genereren, menen al snel dat zij daardoor over een onderneming beschikken. Met alle daarbij behorende faciliteiten. En dat nu is een misvatting.

NTFR 2010/1226 - Gerichte lijfrenteverplichting moet met een rekenrente van minimaal 4% worden gewaardeerd

ECLI:NL:HR:2010:BJ5176, datum uitspraak 09-04-2010, publicatiedatum 09-04-2010
Aflevering 22, gepubliceerd op 03-06-2010 met annotatie van dr. W. Bruins Slot
B heeft in 1982 met belanghebbende een gerichte lijfrenteovereenkomst gesloten. Belanghebbende heeft zich verplicht tot het doen van uitkeringen aan B vanaf diens leeftijd van 65 jaar (of bij eerder overlijden aan diens echtgenote/kinderen). Belanghebbende heeft deze verplichting jaarlijks – ten laste van het resultaat – opgerent met 8% interest. Ultimo 2002 bedroeg de verplichting € 195.381 en bij dezelfde methode per 31 december 2003 € 211.012. Belanghebbende wenst in 2003 echter anders te waarderen. Zij wil de per 17 december 2013 benodigde inkoopsom van € 454.295 contant maken tegen een marktrente van 3,3%, hetgeen in een verplichting resulteert van € 328.733. Hof Arnhem (NTFR 2008/1582) is hierin niet meegegaan. Volgens het hof is de onderhavige verplichting op één lijn te stellen met een schuld tegen samengestelde interest. Bij de waardering daarvan speelt de (lagere) marktrente geen rol volgens het hof. De Hoge Raad is het niet eens met het hof, maar laat zijn eindbeslissing – op een andere grond – wel in stand. Volgens de Hoge Raad is het rentepercentage van 8 namelijk slechts een rekengrootheid voor de berekening van de door belanghebbende verschuldigde lijfrentetermijnen. In dat geval mag bij een daling van de rentestand de verplichting dienovereenkomstig hoger worden gewaardeerd. Omdat de onderhavige verplichting echter een `soortgelijke verplichting’ betreft als bedoeld in art. 3.29 Wet IB 2001, moet de verplichting worden gewaardeerd met een rekenrente van minimaal 4%. In dat geval is de aanslag niet te hoog vastgesteld.

NTFR 2010/1231 - Niet aannemelijk dat pro-formaverzoek 30%-regeling ter post is bezorgd

ECLI:NL:RBBRE:2010:BL7158, datum uitspraak 15-02-2010, publicatiedatum 11-03-2010
Aflevering 22, gepubliceerd op 03-06-2010 met annotatie van drs. J.C. de Zeeuw
Belanghebbende heeft de inspecteur verzocht om toepassing van de 30%-regeling. De inspecteur heeft op dat verzoek positief beslist met als ingangsdatum 1 maart 2009. Belanghebbende stelt echter een pro-formaverzoek te hebben gedaan met als ingangsdatum 1 oktober 2008. De inspecteur betwist het pro-formaverzoek van belanghebbende te hebben ontvangen.

NTFR 2010/1232 - Geobjectiveerde bewustheid nodig voor omkering bewijslast

ECLI:NL:HR:2010:BM3280, datum uitspraak 07-05-2010, publicatiedatum 07-05-2010
Aflevering 22, gepubliceerd op 03-06-2010 met annotatie van mr. E.C.G. Okhuizen
Belanghebbende is dga van schildersbedrijf S. Ter zake van een uitdeling van S aan belanghebbende heeft de inspecteur, met omkering van de bewijslast, een navorderingsaanslag IB opgelegd. In cassatie betoogt belanghebbende dat voor omkering geen plaats is, nu hij niet opzettelijk een onjuiste aangifte heeft gedaan. Volgens de Hoge Raad is opzet echter niet vereist. Omkering en verzwaring van de bewijslast wegens het niet doen van de vereiste aangifte kan ook plaatsvinden indien een belastingplichtige zich ervan bewust moest zijn dat door het doen van de onjuiste aangifte een aanzienlijk belastingbedrag niet zou worden geheven (zie HR 30 oktober 2009, nr. 07/10513, NTFR 2009/2405).

NTFR 2010/1234 - Lidmaatschap Vereniging van Eigenaren valt via rangorderegeling in box 1

Aflevering 22, gepubliceerd op 03-06-2010
Belanghebbende heeft in een appartementencomplex een appartementsrecht op een woning dat kwalificeert als een ‘eigen woning’. Aan de orde is of het lidmaatschap van de Vereniging van Eigenaren (VvE) betreffende het appartementsrecht voor de toepassing van de inkomstenbelasting moet worden behandeld als zelfstandig recht (in box 3) of als deel van het appartementsrecht (in box 1).

NTFR 2010/1237 - Toerekening buitenlands banktegoed aan ex overeenkomstig instemmingsverklaring

ECLI:NL:RBARN:2010:BM1261, datum uitspraak 26-01-2010, publicatiedatum 15-04-2010
Aflevering 22, gepubliceerd op 03-06-2010 met annotatie van mr. P.T. van Arnhem
Eind 2003 is het huwelijk tussen belanghebbende en B door echtscheiding ontbonden. Tot en met 2002 had B een rekening bij de KB-Lux. Belanghebbende noch B heeft de saldi van deze rekening vermeld in de aangiften IB/PVV tot en met 2002 en vermogensbelasting tot en met 2000. Bij de aanslagregeling IB/PVV over 2002 heeft de inspecteur het buitenlandse banktegoed zowel aan belanghebbende als aan B voor 100% toegerekend. Bij uitspraak op bezwaar heeft de inspecteur de correctie verminderd tot 50%. In beroep heeft de gemachtigde van belanghebbende een instemmingsverklaring overgelegd waarin is te lezen dat B wil dat de correctie die bij belanghebbende voor het jaar 2002 in box 3 is aangebracht geheel aan hem wordt toegerekend.

NTFR 2010/1239 - De kwijtscheldingswinstfaciliteit is niet van toepassing

ECLI:NL:GHAMS:2010:BM3087, datum uitspraak 28-01-2010, publicatiedatum 06-05-2010
Aflevering 22, gepubliceerd op 03-06-2010 met annotatie van mr. J.P.A. Buitenhek
Belanghebbende houdt 100% van de aandelen in A bv. In 2002 heeft A bv een leveringsovereenkomst gesloten met de Y-groep, waarin onder andere is bepaald dat Y bv zich verplicht jaarlijks een minimum hoeveelheid producten af te nemen bij A bv. A bv is met betrekking tot de bestellingen een project gestart inzake het bouwen van een softwarematige infrastructuur. Hiervoor heeft zij € 608.402 geleend van de Y-groep. De Y-groep is haar verplichtingen uit de leveringsovereenkomst niet nagekomen, waardoor het resultaat van A bv achterbleef en waardoor de lening niet toereikend was om het project te realiseren. Om het project doorgang te laten vinden, was B bereid een krediet van € 1.500.000 aan A bv te verstrekken. Bij een latere overeenkomst heeft Y-groep de vordering van B op A bv van op dat moment € 1.275.000 overgenomen, deze aan B vergoed en vervolgens kwijtgescholden aan A bv.

NTFR 2010/1241 - Deelname in Nederlandse cv leidt tot belastingplicht voor buitenlandse beherend vennoot

ECLI:NL:RBARN:2010:BM1627, datum uitspraak 20-04-2010, publicatiedatum 20-04-2010
Aflevering 22, gepubliceerd op 03-06-2010 met annotatie van mr. H. Lohuis
Belanghebbende (X Ltd.) is statutair gevestigd in Engeland en beherend vennoot van een in Nederland gevestigde commanditaire vennootschap. Belanghebbende is uitgenodigd tot het doen van aangifte VPB 2007 maar heeft hieraan geen gehoor gegeven. De inspecteur heeft vervolgens ambtshalve een aanslag en een verzuimboete aan belanghebbende opgelegd. In geschil is of belanghebbende belastingplichtig is voor de vennootschapsbelasting.

NTFR 2010/1244 - Onterecht proceskostenvergoeding toegekend nu beroep ongegrond is verklaard

Aflevering 22, gepubliceerd op 03-06-2010 met annotatie van mr. J. Snitker
Hof Den Haag (NTFR 2009/2201) heeft het hoger beroep van belanghebbende ongegrond bevonden. Niettemin heeft het hof de inspecteur veroordeeld in de proceskosten bij rechtbank en hof, alsmede tot vergoeding van griffierecht. Het gelijk was voor het jaar waar de procedure op ziet, 2001, aan de inspecteur, omdat door belanghebbende in dit jaar nog niet op een vordering mocht worden afgewaardeerd. Het hof heeft belanghebbende een proceskostenvergoeding toegekend, omdat het hof afwaardering van de vordering wegens onvolwaardigheid in een later jaar voorzag. Het beroep in cassatie van de staatssecretaris is gericht tegen die proceskostenveroordeling en de daaraan door het hof ten grondslag gelegde redengeving.

NTFR 2010/1245 - Regels voor verlengde navorderingstermijn gelden ook voor buitenlandse inkomsten die niet voortvloeien uit spaartegoeden

ECLI:NL:HR:2010:BM3301, datum uitspraak 07-05-2010, publicatiedatum 07-05-2010
Aflevering 22, gepubliceerd op 03-06-2010 met annotatie van mr. J. Kastelein
De Hoge Raad heeft in andere zaken prejudiciële vragen gesteld over de langere navorderingstermijn voor buitenlandsituaties ex art. 16, lid 4, AWR. De Hoge Raad heeft onderhavige zaak bij arrest van 25 april 2008 aangehouden, totdat het HvJ EG de prejudiciële vragen zou hebben beantwoord. Het HvJ EG heeft op 11 juni 2009, zaak C-155-08 (Passenheim-van Schoot), NTFR 2009/1742, deze vragen beantwoord. Gelijkluidend aan HR 26 februari 2010, nr. 43.050 bis NTFR 2010/1006 en 43.670 bis, NTFR 2010/1007, heeft de Hoge Raad in onderhavig arrest overwogen dat als een lidstaat niet beschikt over aanwijzingen van het bestaan van spaartegoeden in een andere lidstaat, een langere navorderingstermijn dan vijf jaar kan worden toegepast. Zijn die aanwijzingen eenmaal verkregen, dan moet de navorderingsaanslag worden opgelegd binnen de termijn die nodig is om de noodzakelijke inlichtingen te verkrijgen en om aan de hand van die gegevens een aanslag vast te stellen. Deze regels hebben ook te gelden indien het gaat om aanwijzingen van in een andere lidstaat opgekomen inkomsten die niet voortvloeien uit spaartegoeden. Nu de inspecteur medio 1996 beschikte over de gegevens nodig voor het opleggen van de navorderingsaanslagen IB 1987 t/m 1989, en deze aanslagen op 28 december 1999 zijn opgelegd, is er een langere termijn gemoeid geweest met het voorbereiden en vaststellen van de navorderingsaanslagen dan aanvaardbaar is.

NTFR 2010/1247 - Cassatieberoep inzake strijdigheid heffingsrenteregeling met eigendomsrecht niet-ontvankelijk verklaard

Aflevering 22, gepubliceerd op 03-06-2010 met annotatie van mr. J.M. van der Vegt
Belanghebbende heeft op 1 oktober 2006 aanmerkelijkbelangaandelen verkocht. Ter zake van de hierover verschuldigde belasting heeft de inspecteur heffingsrente van € 14.292 in rekening gebracht. De rente is berekend over het tijdvak 1 juli 2006 tot en met 17 november 2006. Belanghebbende stelt zich op het standpunt dat ten onrechte rente is berekend over de periode van 1 juli 2006 tot 1 oktober 2006, omdat het voordeel toen nog niet was genoten. Zowel Rechtbank Haarlem als Hof Amsterdam heeft belanghebbende in het ongelijk gesteld.

NTFR 2010/1248 - Tegen herzieningsuitspraak van Centrale Raad staat beroep in cassatie open (I)

ECLI:NL:HR:2010:BM3288, datum uitspraak 07-05-2010, publicatiedatum 07-05-2010
Aflevering 22, gepubliceerd op 03-06-2010 met annotatie van mr. J. Kastelein
Belanghebbende heeft aan de Centrale Raad van Beroep (CRvB) verzocht om herziening van een aantal uitspraken. De CRvB heeft dit herzieningsverzoek afgewezen en belanghebbende daarbij veroordeeld in de proceskosten. Belanghebbende heeft tegen de herzieningsuitspraak cassatieberoep ingesteld. Voor zover het geschil ziet op de ZFW en de proceskostenveroordeling verklaart de Hoge Raad het cassatieberoep niet-ontvankelijk. De ZFW en de Awb kennen immers niet de mogelijkheid van cassatieberoep tegen uitspraken van de CRvB over besluiten die zijn gebaseerd op de ZFW of met betrekking tot een proceskostenveroordeling. Daarentegen staat wel cassatieberoep open tegen een herzieningsuitspraak voor zover deze ziet op een AOW-besluit. De Hoge Raad kan een (herzienings)uitspraak van de CRvB echter alleen vernietigen als daarin één of meer van de in art. 53 AOW bedoelde bepalingen is geschonden. De CRvB heeft het herzieningsverzoek afgewezen omdat niet enig nieuw feit als bedoeld in art. 8:88 Awb naar voren is gebracht. Nu de CRvB daarbij geen uitleg heeft gegeven aan de in art. 53 AOW genoemde bepalingen, wordt het cassatieberoep in zoverre ongegrond verklaard.

NTFR 2010/1249 - Tegen herzieningsuitspraak van Centrale Raad staat beroep in cassatie open (II)

ECLI:NL:HR:2010:BK6059, datum uitspraak 07-05-2010, publicatiedatum 07-05-2010
Aflevering 22, gepubliceerd op 03-06-2010 met annotatie van mr. J. Kastelein
Belanghebbende heeft aan de Centrale Raad van Beroep (CRvB) verzocht om herziening van een uitspraak. De CRvB heeft dit herzieningsverzoek afgewezen. Belanghebbende heeft tegen de herzieningsuitspraak cassatieberoep ingesteld. Vrijwel gelijkluidend aan HR 7 mei 2010, nr. 09/00274, NTFR 2010/1248, verklaart de Hoge Raad het cassatieberoep niet-ontvankelijk voor zover het geschil ziet op de ZFW. De ZFW kent immers niet de mogelijkheid van cassatieberoep tegen uitspraken van de CRvB over besluiten die zijn gebaseerd op de ZFW. Daarentegen staat wel cassatieberoep open tegen een herzieningsuitspraak voor zover deze ziet op een AOW-besluit. De Hoge Raad kan een (herzienings)uitspraak van de CRvB echter alleen vernietigen als daarin één of meer van de in art. 53 AOW bedoelde bepalingen is geschonden. De CRvB heeft het herzieningsverzoek afgewezen omdat niet enig nieuw feit als bedoeld in art. 8:88 Awb naar voren is gebracht. Nu de CRvB daarbij geen uitleg heeft gegeven aan de in art. 53 AOW genoemde bepalingen, wordt het cassatieberoep in zoverre ongegrond verklaard.

NTFR 2010/1250 - Indiener beroepschrift blijft zelf verantwoordelijk voor tijdige indiening gronden

ECLI:NL:HR:2010:BM5117, datum uitspraak 21-05-2010, publicatiedatum 21-05-2010
Aflevering 22, gepubliceerd op 03-06-2010 met annotatie van mr. I.R.J. Thijssen
Belanghebbende heeft binnen de beroepstermijn een pro-formaberoepschrift ingediend. De rechtbank heeft belanghebbende voor het indienen van de gronden een termijn van vier weken gegeven. Op verzoek van belanghebbende heeft de rechtbank nogmaals vier weken uitstel verleend. Twee dagen vóór het verstrijken van die termijn heeft belanghebbende nogmaals om nader uitstel met twee maanden verzocht. De rechtbank heeft dit verzoek ingewilligd bij per gewone post verzonden brief. Nadat ook na het verstrijken van deze tweemaandsperiode nog geen gronden zijn ingediend, heeft de rechtbank het beroep niet-ontvankelijk verklaard. Belanghebbende betoogt dat de per gewone post verzonden brief hem niet heeft bereikt en dat de rechtbank het risico van een onjuiste postbezorging moet dragen. Volgens de Hoge Raad faalt dit betoog. De wet schrijft niet voor dat de rechtbank een dergelijke brief aangetekend moet verzenden. Bovendien had belanghebbende zelf moeten informeren naar het uitblijven van een reactie op het verzoek om nader uitstel.

NTFR 2010/1251 - Administratie van exploitant Chinees restaurant ten onrechte verworpen

ECLI:NL:GHARN:2010:BM1565, datum uitspraak 30-03-2010, publicatiedatum 19-04-2010
Aflevering 22, gepubliceerd op 03-06-2010 met annotatie van mr. I.R.J. Thijssen
Belanghebbende exploiteert een Chinees restaurant. Naar aanleiding van de bevindingen van een boekenonderzoek heeft de inspecteur het standpunt ingenomen dat belanghebbende op grote schaal omzet heeft verzwegen. Nu de administratie niet deugt, moet de bewijslast volgens de inspecteur worden omgekeerd en verzwaard. Het hof is het daar niet mee eens. Volgens het hof is namelijk niet aannemelijk geworden dat de administratie van belanghebbende niet voldoet aan de eisen van art. 52 AWR. De daartoe door de inspecteur aangedragen argumenten zijn door het hof te licht bevonden. Anders dan de inspecteur is het hof onder meer van oordeel dat 1. geen sprake is van negatieve kassaldi, 2. de bevindingen van twee waarnemingen ter plaatse te mager bewijs vormen voor de conclusie dat omzet is verzwegen, 3. de stelling dat inkopen niet volledig zijn verantwoord in de administratie onvoldoende is onderbouwd en 4. dat aannemelijk is dat de omzet per kilo rijst of bami voor een afhaalrestaurant lager is dan voor een niet-afhaalrestaurant. Nu de bewijslast niet wordt omgekeerd en verzwaard, vernietigt het hof de opgelegde aanslagen en boetebeschikkingen.

NTFR 2010/1256 - Concept 2010 Update OESO-modelverdrag

Aflevering 22, gepubliceerd op 03-06-2010
De OESO heeft ter informatie een conceptversie van de 2010 Update van het OESO-Modelverdrag openbaar gemaakt. Naast een nieuw art. 7 OESO-Modelverdrag bevat deze update de nodige wijzigingen van het OESO-Commentaar. Het gaat onder meer om de verdragstoepassing op inkomsten van collectieve beleggingsinstellingen, bij entiteiten die eigendom zijn van een staat, bij telecommunicatie transacties, alsmede om het werkgeversbegrip uit het dienstbetrekkingartikel. De wijzigingen vloeien voort uit diverse discussiestukken waarover al eerder consultatie heeft plaatsgevonden. De update moet nog worden goedgekeurd door het OESO Committee on Fiscal Affairs en de Council.

NTFR 2010/1258 - Feitenrechter dient Zwitsers recht zelfstandig uit te leggen

Aflevering 22, gepubliceerd op 03-06-2010 met annotatie van mr. M. van Leeuwaarden Adv. LLM
In deze casus is een kapitaalsbelastingheffing aan de orde ter zake van (i) inbreng in 2000 in belanghebbende door haar 50%-aandeelhoudster (die is opgericht naar het recht van de Nederlandse Antillen) van dier gehele vermogen en (ii) vier kapitaalstortingen in 2001 in belanghebbende, door haar 50%-aandeelhoudster en door werknemers bij de uitoefening van optierechten op aandelen in belanghebbende. Belanghebbende is opgericht naar Nederlands recht, maar feitelijk gevestigd in Zwitserland. Zij meent om twee redenen geen kapitaalsbelasting verschuldigd te zijn. De eerste reden is dat het gelijkebehandelingsgebod in het Nederlands-Zwitserse Vriendschapstraktaat van 1875 jo. de vestigingsplaatsfictie ex art. 33 (oud) Wet BRV de heffing verbiedt. De tweede reden raakt alleen de inbreng in 2000: de vestigingseis ex art. 37, lid 5 (oud) Wet BRV is volgens de belanghebbende onverenigbaar met het discriminatieverbod in het Verdrag Nederland-Zwitserland ter voorkoming van dubbele belasting met Zwitserland.

NTFR 2010/1262 - Portugese uitvoeringsvoorschriften Interest- en royaltyrichtlijn

Aflevering 22, gepubliceerd op 03-06-2010
Deze mededeling gaat in op de toepassing van de Interest- en royaltyrichtlijn in de relatie tot Portugal. Hij geeft aan welke procedures inwoners van Nederland moeten volgen om vermindering van Portugese bronbelasting op interest of royalty’s op grond van de richtlijn te krijgen. Hierbij wordt onderscheid gemaakt tussen de vrijstellingsprocedure en de teruggaafprocedure. Tevens zijn de benodigde formulieren bijgevoegd.

NTFR 2010/1263 - Door schuldvernieuwing bestaat geen recht op teruggaaf btw

ECLI:NL:GHAMS:2010:BM0883, datum uitspraak 08-04-2010, publicatiedatum 14-04-2010
Aflevering 22, gepubliceerd op 03-06-2010 met annotatie van mr. A.J. Blank
Belanghebbende verkoopt bedrijfsmiddelen, uit een faillissement verkregen, aan Z bv en brengt btw in rekening. Belanghebbende heeft de door haar in rekening gebrachte btw aangegeven, maar niet voldaan. Z bv heeft de schuld aan belanghebbende niet voldaan. Belanghebbende heeft aandelen gekocht in Y bv, enig aandeelhouder van Z bv. Belanghebbende stelt dat het de bedoeling was dat Y bv de schuld van Z bv zou overnemen. Volgens belanghebbende heeft zij recht op teruggaaf van de aangegeven omzetbelasting, omdat de schuld door Z bv niet is betaald en destijds al redelijkerwijs kon worden aangenomen dat die niet zou worden betaald.

NTFR 2010/1269 - Panden voor begeleid wonen vormen woningen voor heffing OZB

Aflevering 22, gepubliceerd op 03-06-2010 met annotatie van mr. H. de Jong
Belanghebbende is eigenaar van een drietal panden waarin woonvormen zijn gevestigd voor mensen met een verstandelijke beperking. Op de locaties worden de bewoners ondersteund bij het wonen en is 24-uurszorg aanwezig. Daarvoor zijn een personeelskamer en een slaapruimte voor de nachtwacht ingericht. De bewoners beschikken allen over een eigen afsluitbare kamer met een zit- en slaapgedeelte en een wasgelegenheid. Sommige kamers zijn daarnaast nog voorzien van een eigen douche, toilet en kookgelegenheid. In geschil is of voor de heffing van OZB sprake is van een woning (standpunt belanghebbende) of een niet-woning (standpunt heffingsambtenaar).

NTFR 2010/1270 - Aansprakelijkstelling voor belastingschulden van ex-echtgenoot is niet terecht

ECLI:NL:HR:2010:BL2134, datum uitspraak 21-05-2010, publicatiedatum 21-05-2010
Aflevering 22, gepubliceerd op 03-06-2010 met annotatie van mr. A.E.H. van der Voort Maarschalk
Belanghebbende was tot 28 april 2004 in algehele gemeenschap van goederen gehuwd met B. Zij heeft op 9 juni 2004 afstand gedaan van de huwelijksgoederengemeenschap. B dreef gedurende het huwelijk een onderneming. Hij heeft belastingschulden over 1996-2002 onbetaald gelaten. De ontvanger heeft belanghebbende bij beschikking van 25 oktober 2006 op grond van art. 1:102 BW aansprakelijk gesteld voor de helft van de openstaande belastingschulden op naam van de echtgenoot. Het hof oordeelde dat belanghebbende ten onrechte aansprakelijk is gesteld. Hiertegen komt de staatssecretaris in cassatie, echter zonder succes. Anders dan de staatssecretaris, is de Hoge Raad namelijk van oordeel dat belastingschulden (geheven naar inkomen) niet behoren tot uitgaven ten behoeve van de gewone gang van de huishouding in de zin van art. 1:85 BW.

NTFR 2010/1271 - Aansprakelijkstelling dga voor schulden fiscale eenheid is terecht

ECLI:NL:GHARN:2010:BM4329, datum uitspraak 20-04-2010, publicatiedatum 17-05-2010
Aflevering 22, gepubliceerd op 03-06-2010 met annotatie van mr. A.E.H. van der Voort Maarschalk
Belanghebbende is directeur-enigaandeelhouder van een bv. Deze vennootschap hield alle aandelen in een andere vennootschap. Op verzoek zijn belanghebbende en de twee vennootschappen bij beschikking van 29 juli 2005 als een fiscale eenheid aangemerkt. Tegen de beschikking zijn geen rechtsmiddelen aangewend. Ter zake van door de fiscale eenheid onbetaald gebleven omzetbelastingschulden, boetes en kosten is belanghebbende door de ontvanger aansprakelijk gesteld.

NTFR 2010/1272 - Recreatieterrein kan niet op bedrijfswaarde worden gewaardeerd

ECLI:NL:GHARN:2010:BM2112, datum uitspraak 07-04-2010, publicatiedatum 23-04-2010
Aflevering 22, gepubliceerd op 03-06-2010 met annotatie van mr. R. van den Berg MRE
Belanghebbende exploiteert een recreatieterrein dat als bestemming dagrecreatie heeft. De gemeente heeft de gecorrigeerde vervangingswaarde van het recreatieterrein vastgesteld op € 414.500. In hoger beroep stelt belanghebbende onder meer dat van de bedrijfswaarde moet worden uitgegaan. Het hof onderschrijft die stelling niet omdat de resultaten voortdurend negatief zijn en de exploitatie vooral geschiedt vanwege in het algemeen belang gelegen redenen. De stelling van belanghebbende dat de waarde van de grond € 1 bedraagt, wordt evenmin gedeeld door het hof. De fiets- en wandelpaden vallen volgens het hof, gelijk belanghebbende bepleit, onder de uitzondering voor openbare landwegen, omdat sprake is van een openbare weg. Met betrekking tot andere onderdelen van het recreatieterrein komt het hof belanghebbende ook nog tegemoet. Uiteindelijk concludeert het hof tot een nadere vaststelling van de gecorrigeerde vervangingswaarde op € 274.540.

NTFR 2010/1273 - Uit verkoopopbrengst blijkt geen negatieve invloed van overlast door biovergistingsinstallatie

ECLI:NL:GHLEE:2010:BM3458, datum uitspraak 03-05-2010, publicatiedatum 06-05-2010
Aflevering 22, gepubliceerd op 03-06-2010 met annotatie van mr. R. van den Berg MRE
Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt tegen de WOZ-beschikking van zijn woning. Hij stelt overlast te ervaren van een nabijgelegen biovergistingsinstallatie en stelt dat dit een waardedrukkende invloed heeft. Rechtbank Leeuwarden heeft om deze reden de waarde verlaagd. De heffingsambtenaar komt hiertegen in hoger beroep.