Aflevering 19

Gepubliceerd op 8 mei 2014

NTFR 2014/1286 - Wel vervuilen maar niet betalen – faalt fiscale stimulering?

Aflevering 19, gepubliceerd op 08-05-2014 geschreven door mr. J.P van 't Hof
In een recente uitspraakHR 7 maart 2014, nr. 13/01157, NTFR 2014/993, met commentaar van Berns, ECLI:NL:HR:2014:444 heeft de Hoge Raad geoordeeld dat een gedifferentieerd bijtellingspercentage naar CO2–uitstoot voor een ter beschikking gestelde auto niet in strijd is met internationale verdragen. In de desbetreffende casus was belanghebbende onder andere (naast de strijdigheid met internationale verdragen) van mening dat het louter als uitgangspunt nemen van de CO2–uitstoot van een auto ter bepaling van het privévoordeel om diverse redenen onjuist is. In zijn uitgebreide conclusie gaat A-G Niessen in op de diverse standpunten van belanghebbende om te concluderen dat het beroep van belanghebbende ongegrond dient te worden verklaard.

NTFR 2014/1288 - Onbegrijpelijk hofoordeel dat in 2002 gefingeerde verkooptransactie leidt tot belaste inkomsten in dat jaar

ECLI:NL:HR:2014:842, datum uitspraak 11-04-2014, publicatiedatum 11-04-2014
Aflevering 19, gepubliceerd op 08-05-2014 met annotatie van mr. J.P.A. Buitenhek
Belanghebbende heeft tot en met 2003 een autohandel gedreven. Daarnaast handelt hij in onroerende zaken. Belanghebbende is sinds 1998 eigenaar van een hotel. Op 26 augustus 2002 heeft belanghebbende € 650.000 op zijn bankrekening gestort. Volgens belanghebbende betreft dit een waarborgsom voor de verkoop van het hotel voor € 1.300.000 aan een Rus. Na onderzoek neemt de Belastingdienst het standpunt in dat deze koper niet bestaat en dat het bedrag van € 650.000 ‘zwart’ is verdiend met de autohandel. Hof Arnhem-Leeuwarden (NTFR 2013/646) acht aannemelijk dat tot het bedrag van € 650.000 in werkelijkheid belaste inkomsten door belanghebbende zijn genoten. De Hoge Raad laat dit bewijsoordeel in stand. Verder heeft het hof aannemelijk geacht dat het volledige bedrag van € 650.000 als belaste inkomsten is genoten in het jaar 2002. Volgens de Hoge Raad kan dat oordeel niet worden gebaseerd op het enkele feit dat in dat jaar de verkooptransactie is gefingeerd. Zonder nadere motivering is niet begrijpelijk dat het bedrag van € 650.000 afkomstig is van handel in gebruikte auto’s in de periode van 1 januari tot 25 augustus 2002.

NTFR 2014/1289 - Tandarts heeft woning aan zijn bv ter beschikking gesteld: verkoopwinst belast

ECLI:NL:GHARL:2014:1503, datum uitspraak 25-02-2014, publicatiedatum 07-03-2014
Aflevering 19, gepubliceerd op 08-05-2014 met annotatie van mr. W. Verstijnen
Belanghebbende is tandarts. Zijn praktijk drijft hij in een bv waarvan hij middellijk alle aandelen in zijn bezit heeft. Belanghebbende is eigenaar van een villa. De woning is gefinancierd met een geldlening. De woning is in 2008 verkocht. Volgens de inspecteur valt de verkoopwinst onder de tbs-regeling omdat de woning door belanghebbende is verhuurd aan de bv. Belanghebbende betwist dat. Het hof stelt de inspecteur in het gelijk. In een reeks van jaren is de woning namelijk in de aangiften verantwoord onder het tbs-regime. Dat geldt ook voor de lening. Aannemelijk is volgens het hof dat belanghebbende de leegstaande woning aan de bv heeft verhuurd en dat de bv over de woning heeft kunnen beschikken. Dat de voormalige adviseurs op eigen initiatief hebben gehandeld, is niet aannemelijk.

NTFR 2014/1291 - Bezwaar ten onrechte niet-ontvankelijk verklaard maar advocaatkosten zijn niet aftrekbaar

ECLI:NL:HR:2014:1065, datum uitspraak 02-05-2014, publicatiedatum 02-05-2014
Aflevering 19, gepubliceerd op 08-05-2014
Belanghebbende was in dienstbetrekking werkzaam. Hij is vanaf 2004 in een ontslagprocedure verwikkeld geraakt. Daarbij heeft hij een advocaat ingeschakeld. In de onderhavige jaren (2006 en 2007) heeft belanghebbende row genoten. Belanghebbende claimt voor 2006 en 2007 aftrek van € 5.853 respectievelijk € 2.882 op zijn row onder de noemer ‘persoonlijke begeleidingskosten’. De kosten hebben betrekking op door de advocaat in rekening gebrachte bedragen. De inspecteur heeft het bezwaar voor 2006 wegens termijnoverschrijding niet-ontvankelijk verklaard en aftrek van de kosten voor beide jaren (ambtshalve) geweigerd. Hof Arnhem-Leeuwarden (NTFR 2013/1627) heeft voorop gesteld dat het bezwaar wel – op de voet van art. 6:11 Awb – ontvankelijk is, omdat belanghebbende de aanslag later heeft ontvangen dan de dagtekening ervan en voorts zo spoedig als redelijkerwijs verlangd kon worden, bezwaar heeft aangetekend. Het hof wijst de zaak echter niet terug naar de inspecteur. Inhoudelijk oordeelt het hof dat belanghebbende niet aannemelijk heeft gemaakt dat de advocaatkosten in 2006 en 2007 zien op het row. Aftrek is daarom niet mogelijk. Aan de bezwaarprocedure inzake het jaar 2008, waarin de kostenaftrek wel is toegestaan, kan belanghebbende geen in rechte te beschermen vertrouwen ontlenen, aangezien de kwestie niet uitdrukkelijk en gemotiveerd aan de orde is gesteld.

NTFR 2014/1293 - Nadere memorie van antwoord Wet verlaging maximumopbouw- en premiepercentages pensioen en maximering pensioengevend inkomen

Aflevering 19, gepubliceerd op 08-05-2014
De staatssecretaris van Financiën heeft, mede namens de staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, de nadere memorie van antwoord inzake het wetsvoorstel ‘Wijziging van de Wet verlaging maximumopbouw- en premiepercentages pensioen en maximering pensioengevend inkomen’ en het Belastingplan 2014 aan de Eerste Kamer gestuurd.

NTFR 2014/1294 - Goed koopmansgebruik staat toe dat de pensioenaanspraak in 2004 in de heffing wordt betrokken

ECLI:NL:HR:2014:1064, datum uitspraak 02-05-2014, publicatiedatum 02-05-2014
Aflevering 19, gepubliceerd op 08-05-2014
Belanghebbende verricht sinds 1995 werkzaamheden voor stichting A. Sinds 2000 keert A vergoedingen uit aan belanghebbende, onder inhouding van loonbelasting. Belanghebbende heeft de vergoedingen in zijn aangiften IB/PVV 2000 t/m 2003 aangegeven als loon. Vanaf 1 augustus 2003 verricht belanghebbende de werkzaamheden via zijn bv voor de stichting. In de bestuursvergadering van de stichting van 24 september 2003 wordt het stellige voornemen uitgesproken om aan belanghebbende een pensioen toe te kennen. De pensioenpolissen zijn gedagtekend op 16 januari en 17 maart 2004. Belanghebbende heeft de pensioenbrief op 20 mei 2004 ondertekend. De inspecteur legt vervolgens aan de stichting een naheffingsaanslag LB op in verband met de pensioenaanspraken en corrigeert ook de aangifte IB van belanghebbende. Belanghebbende stelt zich op het standpunt dat hij niet in dienstbetrekking is bij de stichting, waarop de inspecteur een navorderingsaanslag oplegt over 2004 voor de ten onrechte verrekende loonbelasting. Volgens belanghebbende had de pensioenaanspraak in 2003 in de heffing moeten worden betrokken. Hof Amsterdam (NTFR 2013/1628) is van oordeel dat goed koopmansgebruik toestaat dat het jaar 2004 wordt genomen als jaar waarin belanghebbende het resultaat heeft genoten. In dit jaar wordt immers de pensioenaanspraak (nader) geconcretiseerd en (definitief) ingevuld. Het hof overweegt hierbij dat de definitieve offertes van de verzekeringsmaatschappijen uit januari 2004 stammen, de koopsommen in 2004 zijn betaald en belanghebbende de pensioenbrief in 2004 heeft ondertekend. Hieraan doet volgens het hof niet af dat belanghebbende er ook voor had kunnen kiezen om het resultaat in 2003 te verantwoorden. Het hof kent aan belanghebbende een vergoeding toe van de door hem geleden immateriële schade als gevolg van overschrijding van de redelijke termijn van € 1.500.

NTFR 2014/1295 - Geen aftrek van levensonderhoudskosten voor 24-jarige niet op zoek naar werk zijnde stiefzoon

ECLI:NL:GHARL:2014:1896, datum uitspraak 04-03-2014, publicatiedatum 14-03-2014
Aflevering 19, gepubliceerd op 08-05-2014 met annotatie van mr. P.T. van Arnhem
Belanghebbende heeft in 2008 bijgedragen in de kosten van levensonderhoud van zijn 24-jarige tot zijn huishouden behorende stiefzoon. De zoon had zelf geen inkomsten. Hij heeft evenmin een uitkering aangevraagd. Belanghebbende claimt aftrek van tot de persoonsgebonden aftrek behorende kosten van levensonderhoud. De inspecteur heeft dat geweigerd. Volgens het hof is dat terecht. Belanghebbende heeft namelijk niet aannemelijk gemaakt dat zijn zoon in 2008 als gevolg van autisme of een andere geestes- of lichamelijke gesteldheid buiten zijn wil niet in staat is geweest om zelfstandig inkomsten te verwerven teneinde in zijn eigen levensonderhoud te voorzien. Dat de zoon actief naar betaald werk heeft gezocht, is evenmin aannemelijk geworden. Onder deze omstandigheden heeft belanghebbende zich volgens het hof redelijkerwijs niet gedrongen kunnen voelen tot het doen van de uitgaven voor het kind. Alsdan is aftrek niet mogelijk.

NTFR 2014/1296 - Nadere memorie van antwoord wetsvoorstel Afschaffing van de algemene tegemoetkoming voor chronisch zieken en gehandicapten

Aflevering 19, gepubliceerd op 08-05-2014
De staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport heeft de nadere memorie van antwoord inzake het wetsvoorstel ‘Afschaffing van de algemene tegemoetkoming voor chronisch zieken en gehandicapten, de compensatie voor het verplicht eigen risico, de fiscale aftrek van uitgaven voor specifieke zorgkosten en de tegemoetkoming specifieke zorgkosten en wijziging van de grondslag van de tegemoetkoming voor arbeidsongeschikten’ aan de Eerste Kamer gestuurd.

NTFR 2014/1297 - Bijzondere wijze van resultaatbepaling winstaandeel ingevolge de Mijnbouwwet is niet miskend door het hof

ECLI:NL:HR:2014:839, datum uitspraak 11-04-2014, publicatiedatum 11-04-2014
Aflevering 19, gepubliceerd op 08-05-2014 met annotatie van mr. drs. A.J. van den Bos
Belanghebbende is (mede)houder van delfstoffenwinningsvergunningen voor de blokken A, B/C en D op het continentaal plat. De vergunninghouders voor die blokken zijn een samenwerkingsovereenkomst aangegaan. In de overeenkomst wordt de verdeling geregeld van de opbrengsten en kosten van de winning van delfstoffen binnen die blokken. Als mede-eigenaar van de platforms deelt belanghebbende in de gebruiksvergoeding. Van de totale gebruiksvergoeding heeft belanghebbende € 5.750.817 ontvangen. Voor een ander platform in blok E – zij is ook medehouder van de vergunning voor dat blok – heeft belanghebbende € 727.064 ontvangen. Bij het bepalen van het winstaandeel als bedoeld in art. 65 Mijnbouwwet heeft belanghebbende die bedragen niet in aanmerking genomen. Zij heeft wel de haar in rekening gebrachte gebruiksvergoedingen voor de blokken B/C en E van € 2.915.664 en € 73.450 ten laste gebracht van de voor die blokken behaalde resultaten. De inspecteur heeft laatstbedoelde bedragen gecorrigeerd bij het opleggen van de onderhavige navorderingsaanslag. Hij heeft de aan de gebruiksvergoedingen toerekenbare kosten gesteld op 1/3 van die vergoedingen. Per saldo bedragen de correcties derhalve € 1.943.776 en € 48.967. Hof Den Haag (NTFR 2013/1174) heeft de navorderingsaanslag gehandhaafd. Volgens de Hoge Raad is dat terecht. De Hoge Raad zet in het arrest uiteen dat, anders dan belanghebbende in cassatie betoogt, het hof de bijzondere wijze waarop ingevolge art. 66, lid 1, Mijnbouwwet het resultaat moet worden bepaald voor de vaststelling van het winstaandeel niet heeft miskend.

NTFR 2014/1300 - Scholenconstructie door gemeente: economische activiteit en geen misbruik van recht

ECLI:NL:HR:2014:979, datum uitspraak 25-04-2014, publicatiedatum 25-04-2014
Aflevering 19, gepubliceerd op 08-05-2014 met annotatie van mr. C.C. van den Berg
Belanghebbende, een gemeente, heeft ten behoeve van onderwijsstichtingen nieuwe schoolgebouwen laten bouwen en bestaande scholen laten verbouwen. Op advies van haar adviseur heeft zij rechtshandelingen verricht om aftrek van voorbelasting te realiseren. Onder meer is bij de nieuwbouwscholen een stichting ertussen geschoven. Belanghebbende heeft omzetbelasting die drukt op de (ver)bouwkosten in aftrek gebracht alsook de voor de nieuwbouwscholen in rekening gebrachte omzetbelasting. De in aftrek gebrachte omzetbelasting heeft de inspecteur gecorrigeerd via de onderhavige naheffingsaanslagen. Hof Arnhem-Leeuwarden (NTFR 2013/430) heeft belanghebbende gedeeltelijk in het gelijk gesteld. Volgens het hof is, kort gezegd, sprake van economische activiteiten, zijn de nieuwbouwscholen door belanghebbende geleverd en is belanghebbende niet als overheid maar als ondernemer opgetreden. Met betrekking tot de nieuwbouwscholen oordeelde het hof dat sprake is van misbruik van recht. Met betrekking tot de verbouwscholen is daarvan geen sprake, aldus het hof.

NTFR 2014/1301 - Eigendomsoverdracht nieuw schoolgebouw door gemeente vormt een economische activiteit

ECLI:NL:HR:2014:940, datum uitspraak 18-04-2014, publicatiedatum 18-04-2014
Aflevering 19, gepubliceerd op 08-05-2014 met annotatie van mr. C.C. van den Berg
Op verzoek van een vereniging voor bijzonder onderwijs heeft belanghebbende, een gemeente, besloten tot de financiering van een nieuw schoolgebouw. Daarbij zijn partijen overeengekomen dat belanghebbende het schoolgebouw op eigen kosten laat bouwen, en vervolgens – met inbegrip van de grond – zal (op)leveren aan de vereniging. Ter uitvoering van deze overeenkomst heeft belanghebbende het perceel grond met het toen nog in aanbouw zijnde schoolgebouw op 30 juni 2005 in eigendom aan de vereniging overgedragen. Belanghebbende heeft de ter zake van de bouw van het schoolgebouw aan haar in rekening gebrachte omzetbelasting in aftrek gebracht. Hof Den Haag (NTFR 2012/1968) heeft die aftrek niet toegestaan omdat de onderhavige overdracht volgens het hof geen economische activiteit is. Dit oordeel berust volgens de Hoge Raad echter op een onjuiste rechtsopvatting.

NTFR 2014/1302 - Opleidingsinstituut en kapsalons vormen fiscale eenheid voor de omzetbelasting

ECLI:NL:GHDHA:2014:207, datum uitspraak 31-01-2014, publicatiedatum 28-02-2014
Aflevering 19, gepubliceerd op 08-05-2014 met annotatie van mr. drs. E.P.A. Brakeboer
Belanghebbende is enig aandeelhouder van een holding en deze holding is enig aandeelhouder van zes bv’s. Eén van die bv’s is een opleidingsinstituut dat tegen vergoeding opleidingen tot kapper en hairstylist aanbiedt, de andere vijf bv’s exploiteren elk een kapsalon. De tijdsbesteding van de leerlingen bestaat voor ongeveer 10% uit het volgen van theoretisch onderwijs en voor 90% uit het uitvoeren van werkzaamheden in de salons onder toezicht van een docent van het opleidingsinstituut. In de salons worden klanten bediend voor prijzen die ongeveer 30% lager zijn dan die gebruikelijk zijn in gewone salons. In geschil is of de holding, het opleidingsinstituut en de vijf salons voor de omzetbelasting terecht worden aangemerkt als één ondernemer. Hof Den Haag concludeert dat tussen het opleidingsinstituut en de salons voor een fiscale eenheid vereiste economische verwevenheid bestaat. Nu niet in geschil is dat ook is voldaan aan voor een fiscale eenheid vereiste organisatorische verwevenheid en financiële verwevenheid is sprake van één ondernemer voor de omzetbelasting.

NTFR 2014/1303 - Carrouselfraude; er is geen sprake van daadwerkelijke leveringen van auto’s

ECLI:NL:GHDHA:2014:208, datum uitspraak 31-01-2014, publicatiedatum 03-03-2014
Aflevering 19, gepubliceerd op 08-05-2014 met annotatie van drs. J. van der Laan en mr. J.P.W.H.T. Becks
Belanghebbende is een fiscale eenheid voor de omzetbelasting. Zij zit in de handel in en reparatie van personenauto’s en lichte bedrijfsauto’s en heeft op haar aangiften OB belasting afgetrokken die is vermeld op 512 facturen afkomstig van autobedrijf X. Ter zake heeft de inspecteur een naheffingsaanslag opgelegd. In geschil is of de op de van X afkomstige facturen betrekking hebbende auto’s aan belanghebbende zijn geleverd. Hof Den Haag is van oordeel dat de rechtbank terecht heeft beslist dat de op de van X afkomstige facturen vermelde omzetbelasting niet bij belanghebbende voor aftrek in aanmerking komt. Volgens het hof is geen andere conclusie te trekken dan dat aan belanghebbende wat betreft deze facturen in het geheel geen auto’s zijn geleverd. Het hof is ook van oordeel dat de rechtbank met juistheid heeft beslist dat belanghebbende, hoewel zij de auto’s niet daadwerkelijk heeft doorverkocht, de omzetbelasting verschuldigd is die is vermeld op de door haar ter zake van die auto’s uitgereikte facturen en dat geen reden is die verschuldigdheid teniet te doen.

NTFR 2014/1304 - Gebruikmaking van stand still bepaling na wetswijziging voor inwerkingtreden Zesde richtlijn toegestaan

Aflevering 19, gepubliceerd op 08-05-2014 met annotatie van mr. dr. J.Th. Sanders
Jetair, een Belgische vennootschap in de reisbranche, is sinds 1 februari 2009 deel van Travel4you, een fiscale eenheid van zes andere vennootschappen in deze branche. Jetair en Travel4you organiseren vakantiereizen waarvoor zij een beroep doen op de diensten van derden, met name hotels en luchtvaartmaatschappijen. Omdat zij niet aan btw onderworpen reizen organiseren buiten de Unie, hebben zij elk een verzoek om teruggaaf van de over deze reizen betaalde btw ingediend. Noch het teruggaafverzoek voor de btw (€ 55.700.000) over reizen tussen 2001 en 2007, die is opgenomen in een btw-aangifte van september 2007, noch dat voor de btw (€ 37.600.000) over reizen van 2007 tot en met januari 2010, opgenomen in een btw-aangifte van maart 2010, worden door de Belgische fiscus gehonoreerd. Op prejudiciële vragen van de verwijzende rechter verklaart het HvJ voor recht:

NTFR 2014/1305 - Geen recht op aftrek van voorbelasting; Inspecteur maakt aannemelijk dat de leverancier niet kon worden geïdentificeerd

ECLI:NL:HR:2014:1062, datum uitspraak 02-05-2014, publicatiedatum 02-05-2014
Aflevering 19, gepubliceerd op 08-05-2014
Belanghebbende heeft aangiften OB ingediend waarbij aanzienlijke bedragen zijn teruggevraagd. Naar aanleiding van deze aangiften is een boekenonderzoek ingesteld. Het onderzoek richt zich op de inkoop door belanghebbende van mobiele telefoons. De teruggaaf is niet verleend. In hoger beroep is het geschil beperkt tot de leveringen van één leverancier. Hof Leeuwarden (NTFR 2012/2819) heeft overwogen dat tegenover het begin van geleverd bewijs van belanghebbende dat haar aftrek van voorbelasting toekomt, de inspecteur zijn stellingen aannemelijk dient te maken. De inspecteur heeft aangevoerd dat de presterende partij ten tijde van de bedoelde leveringen niet kon worden geïdentificeerd en niet kon worden aangetroffen. Het hof acht dit aannemelijk gemaakt. Hetgeen belanghebbende daartegen heeft ingebracht acht het hof niet geloofwaardig. Het hof overweegt voorts dat de onderhavige facturen niet op de voorgeschreven wijze zijn opgemaakt en dat belanghebbende ook om die reden geen recht heeft op teruggaaf.

NTFR 2014/1307 - Opleidingskosten verkeersvlieger op grond van vertrouwensbeginsel achterwaarts verrekenbaar

ECLI:NL:GHARL:2014:1502, datum uitspraak 25-02-2014, publicatiedatum 07-03-2014
Aflevering 19, gepubliceerd op 08-05-2014 met annotatie van mr. drs. R. Steenman
Belanghebbende is in 2009 gestart met een opleiding tot verkeersvlieger. De kosten van deze opleiding bedroegen € 118.000. Hiervan is € 95.500 in 2009 betaald. In 2010 heeft belanghebbende de opleiding met goed gevolg afgerond. Vóórdat belanghebbende met de opleiding was gestart, heeft hij een brief gestuurd naar de inspecteur, waarin hij heeft gevraagd naar de aftrekbaarheid van zijn opleidingskosten en de mogelijkheid van aftrekbaarheid met terugwerkende kracht naar voorgaande jaren. Bij brief van 25 februari 2009 heeft de inspecteur geantwoord dat de kosten aftrekbaar zijn in het jaar van betaling en dat verliezen in box 1 eerst achterwaarts en dan voorwaarts worden verrekend. In de Wet IB 2001 kunnen scholingsuitgaven – waartoe de opleidingskosten van belanghebbende behoren – slechts voorwaarts worden verrekend. Belanghebbende beroept zich evenwel op het vertrouwensbeginsel. Anders dan de rechtbank honoreert het hof dat beroep. Volgens het hof is namelijk sprake van een toezegging door de inspecteur. Belanghebbende behoefde niet te begrijpen dat de toezegging niet overeenstemde met het werkelijke standpunt van de inspecteur. Voorts is de toezegging weliswaar in strijd met de wet gedaan, maar bezien vanuit het perspectief van een redelijk oordelende belastingplichtige is die toezegging naar het oordeel van het hof niet zozeer in strijd met de wet dat op nakoming ervan niet mocht worden gerekend.

NTFR 2014/1308 - In kader van BZN-project opgelegde navorderingsaanslagen zijn niet voortvarend opgelegd

ECLI:NL:GHARL:2014:1376, datum uitspraak 18-02-2014, publicatiedatum 28-02-2014
Aflevering 19, gepubliceerd op 08-05-2014 met annotatie van mr. P.G.M. Jansen
In het kader van het BZN-project zijn aan belanghebbende met toepassing van de verlengde navorderingstermijn met dagtekening 31 december 2008 navorderingsaanslagen IB 1996 en VB 1997 opgelegd met boeten ter zake van een verzwegen Luxemburgse bankrekening. In hoger beroep stelt belanghebbende onder meer dat het Europeesrechtelijke evenredigheidsbeginsel is geschonden. Het hof onderschrijft die stelling. De FIOD-ECD, die heeft te gelden als een onderdeel van de Nederlandse belastingautoriteit, heeft namelijk in februari 2005 informatie ontvangen op grond waarvan aanwijzingen bestonden van het bestaan van de onderhavige spaartegoeden. In de periode februari 2005 tot maart 2006 is vervolgens de behandeling opgestart, waarbij de ontvangen gegevens zijn veredeld, er is geïdentificeerd en gesofieerd. Volgens het hof is echter niet duidelijk waarom deze opstartfase meer dan een jaar heeft moeten duren. Het hof komt tot de conclusie dat niet voortvarend genoeg is gehandeld door de inspecteur. Daarom worden de navorderingsaanslagen met boeten vernietigd. Bij de beoordeling van het verzoek om een immateriële schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn beschouwt het hof alle zaken van belanghebbende als één zaak. De periode waarin is gewacht op de beantwoording van prejudiciële vragen laat het hof buiten aanmerking, ook al is de aanhouding niet schriftelijk aan partijen medegedeeld. Gelet op een en ander komt het hof tot de conclusie dat in casu de redelijke termijn niet is overschreden.

NTFR 2014/1309 - BZN-aanslagen houden grotendeels stand ondanks vele formeelrechtelijke grieven

ECLI:NL:GHARL:2014:1375, datum uitspraak 18-02-2014, publicatiedatum 28-02-2014
Aflevering 19, gepubliceerd op 08-05-2014 met annotatie van mr. P.G.M. Jansen
In het kader van het BZN-project zijn aan belanghebbende over een reeks van jaren belastingaanslagen IB opgelegd met boeten ter zake van een verzwegen Luxemburgse bankrekening. Het verzoek om toekenning van een dwangsom wegens het niet-tijdig beslissen op bezwaar is door de inspecteur afgewezen. In hoger beroep voert belanghebbende een veelheid aan (formeelrechtelijke) grieven aan. Het hof oordeelt onder meer dat:

NTFR 2014/1311 - Navorderingsaanslagen aan bekenner Zwitserse bankrekening zijn voortvarend opgelegd

Aflevering 19, gepubliceerd op 08-05-2014 met annotatie van mr. M.H.W.N. Lammers
Belanghebbende heeft sinds de jaren tachtig een Zwitserse bankrekening, die hij niet in zijn aangiften heeft aangegeven. In april 2009 heeft belanghebbende een inkeerverzoek ingediend. Ongeveer twee jaar later zijn aan belanghebbende diverse navorderingsaanslagen opgelegd. In geschil was onder meer of de navorderingsaanslagen voortvarend waren opgelegd. Volgens de rechtbank was dit het geval. De inspecteur beschikte namelijk niet eerder dan op 19 juli 2010 over de meest relevante gegevens, aangezien de gemachtigde pas in juli 2010 onder meer de gegevens over de jaarlijkse ingehouden bronbelasting alsmede andere aanvullende inkomensspecificaties had verstrekt. Aan de inspecteur dient voorts enige tijd te worden gegund om alle door de gemachtigde verstrekte gegevens zorgvuldig te verwerken teneinde tot een juiste belastingheffing te kunnen komen. De inspecteur had in dit geval na drie maanden zijn berekening van de verschuldigde belasting aan de gemachtigde toegezonden en daarna herhaaldelijk om een reactie verzocht. De inspecteur had vervolgens binnen drie maanden na de eerste reactie van de gemachtigde op die berekening de navorderingsaanslagen opgelegd. Van een aan de inspecteur te wijten onverklaarbare vertraging van meer dan zes maanden was dan ook volgens de rechtbank geen sprake. Aan de vraag of de standstillbepaling van toepassing is op banktegoeden in Zwitserland kwam de rechtbank niet meer toe.

NTFR 2014/1313 - Niet aannemelijk dat tijdig digitaal beroep is ingesteld

ECLI:NL:RBGEL:2014:912, datum uitspraak 13-02-2014, publicatiedatum 17-02-2014
Aflevering 19, gepubliceerd op 08-05-2014 met annotatie van mr. W.E. Nent-Vroomen
Belanghebbende heeft beroep ingesteld tegen de uitspraak waarin de heffingsambtenaar de WOZ-waarde van zijn woning heeft gehandhaafd. Rechtbank Gelderland verklaart het beroep niet-ontvankelijk omdat het te laat is ingediend en belanghebbende niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij tijdig digitaal beroep heeft ingediend. Het overzicht van het gebruik van zijn DigiD is daartoe onvoldoende, omdat daaruit louter valt af te leiden dat hij bij de webdienst van de rechtspraak heeft ingelogd maar niet dat hij ook daadwerkelijk een beroepschrift heeft ingediend. De rechtbank heeft voorts geen digitaal beroepschrift ontvangen.

NTFR 2014/1314 - Geheimhoudingskamer: verzoek verweerder beperkte kennisneming toegewezen

ECLI:NL:RBGEL:2014:1521, datum uitspraak 21-02-2014, publicatiedatum 07-03-2014
Aflevering 19, gepubliceerd op 08-05-2014 met annotatie van mr. V.M. Maat
Aan belanghebbende zijn diverse belastingaanslagen opgelegd. In de beroepsprocedure zijn door de inspecteur met een beroep op art. 8:29 Awb een gesloten enveloppe en niet-geanonimiseerde verslagen van waarnemingen ter plaatse overgelegd. De geheimhoudingskamer van Rechtbank Gelderland oordeelt dat de bescherming van de persoonlijke levenssfeer van derden een gewichtige reden voor geheimhouding vormt en dat het publiek worden van de inhoud van de stukken hierop een inbreuk maakt. De door de inspecteur aangevoerde redenen voor geheimhouding wegen zwaarder dan het belang van belanghebbende bij onbeperkte kennisneming van de inhoud van de stukken. De rechtbank acht dan ook gerechtvaardigd dat uitsluitend zij kennis mag nemen van de ongeschoonde inhoud van de stukken. De rechtbank wijst het verzoek van de inspecteur om beperkte kennisneming van de inhoud van de stukken toe.

NTFR 2014/1317 - Enkel natuurlijke personen kunnen aansprakelijk worden gesteld voor de VPB-schuld van een na verkoop leeggehaalde bv

ECLI:NL:GHAMS:2014:485, datum uitspraak 20-02-2014, publicatiedatum 26-02-2014
Aflevering 19, gepubliceerd op 08-05-2014 met annotatie van mr. M.C.J. Kop
X hield alle aandelen in X bv, welke vennootschap op haar beurt enig aandeelhouder van A bv was. A bv heeft op 17 augustus 2005 de enige bij haar in eigendom zijnde onroerende zaak verkocht voor € 1.875.000. Voor de boekwinst is een herinvesteringsreserve gevormd. Deze HIR wordt vervolgens afgeboekt op een in Zweden gekochte onroerende zaak. De aankoop daarvan gaat uiteindelijk niet door. Op 30 december 2005 worden de aandelen A bv verkocht aan B bv. Beide vennootschappen gaan in 2010 failliet. X bv en X zijn beide aansprakelijk gesteld voor de VPB-schuld van A bv. Het hof vernietigt de aansprakelijkstelling van X bv, omdat slechts natuurlijke personen aansprakelijk kunnen worden gesteld voor de VPB-schuld van een na verkoop leeggehaalde bv. Voorts oordeelt het hof dat uit de overeenkomst of uit de feiten en omstandigheden niet aannemelijk is geworden dat A bv het volledige economische belang bij de Zweedse onroerende zaak heeft verkregen. Beide partijen konden de overeenkomst immers binnen drie maanden ongedaan maken. A bv heeft in 2005 de Zweedse onroerende zaak niet als bedrijfsmiddel kunnen activeren, zodat zij ook geen HIR heeft kunnen afboeken op de kostprijs van een vervangend bedrijfsmiddel. Beroep op disculpatie slaagt niet.