Aflevering 39

Gepubliceerd op 24 september 2015

NTFR 2015/2497 - Compartimenteren, splitsen en fuseren: eenduidig noch eenvoudig

Aflevering 39, gepubliceerd op 24-09-2015 geschreven door mr. W.F.E.M. Egelie
In een recente bijdrage in NTFR-BeschouwingenW.F.E.M.Egelie: ‘Compartimenteren: ‘leuk’!, NTFR-B 2015/30. heb ik de nieuwe regeling inzake de compartimenteringsreserve uit de doeken gedaan en een aantal deelaspecten daarvan nader onder de loep genomen. In deze Opinie ga ik in op de samenloop van compartimentering en (aandelen)fusie en splitsing die is geregeld in art. 28c, lid 4, Wet VPB 1969. Ik richt mij specifiek op de situatie waarin het lichaam met betrekking waartoe de belastingplichtige een compartimenteringsreserve heeft gevormd (hierna: CR-lichaam) is betrokken is bij een (aandelen)fusie of een splitsing.

NTFR 2015/2498 - De Hoge Raad en de internationale aspecten van de Successiewet 1956

Aflevering 39, gepubliceerd op 24-09-2015 geschreven door prof. dr. F. Sonneveldt
De Successiewet kent van oudsher bepalingen die een internationale dimensie bezitten. Te denken valt aan de beide ficties opgenomen in art. 3 SW en aan de regelingen rondom het inmiddels afgeschafte recht van overgang. Maar ook bepalingen die op het eerste gezicht geen raakvlak vertonen met buitenlandse elementen kunnen in een internationale context opduiken. Door de toenemende internationalisering rijzen in dit verband steeds meer vragen. Sinds de inwerkingtreding van de huidige Successiewet heeft de Hoge Raad zich moeten buigen over soms complexe vragen die zich op dit gebied voordeden. Daarbij speelde ook de invloed van het Europese recht een prominente rol. Dit alles heeft soms tot verrassende arresten geleid die meerdere malen zelfs de aanleiding vormden voor een wetswijziging. In dit artikel bespreek ik de rol die de Hoge Raad heeft gespeeld bij een viertal facetten, te weten de internationale reikwijdte van fictiebepalingen in het kader van vestiging in Nederland, de tienjaarstermijn uit art. 3, lid 1 SW, het recht van overgang en de Anglo-Amerikaanse trustfiguur. Het geheel wordt afgesloten met een conclusie.

NTFR 2015/2500 - Wetsvoorstel Overige fiscale maatregelen 2016

Aflevering 39, gepubliceerd op 24-09-2015
In afwijking van vorig jaar maar in lijn met eerdere jaren bevat het pakket Belastingplan 2016 weer een wetsvoorstel Overige fiscale maatregelen (OFM 2016). In dit wetsvoorstel zijn maatregelen opgenomen voor het noodzakelijke onderhoud en maatregelen die meer technisch van aard zijn. De maatregelen in dit wetvoorstel hebben geen of nauwelijks gevolgen voor het budgettaire en koopkrachtbeeld voor 2016, maar het kabinet vindt het wel wenselijk deze maatregelen met ingang van 1 januari 2016 in werking te laten treden.

NTFR 2015/2501 - Spoedeisende wetsvoorstellen

Aflevering 39, gepubliceerd op 24-09-2015
De minister van Financiën en de staatssecretaris van Financiën hebben ieder een brief aan de Eerste Kamer gestuurd over spoedeisende wetsvoorstellen. Zij doen dit ter nadere motivering van het spoedeisende karakter van de desbetreffende wetsvoorstellen. De minister vraagt aandacht voor de wetsvoorstellen op het terrein van financiële markten waarvan het kabinet het wenselijk vindt dat deze voor 1 januari 2016 zijn behandeld en de staatssecretaris voor de fiscale wetsvoorstellen waarvoor dezelfde wens bestaat. De twee brieven hebben twee gelijke bijlagen, een met de spoedeisende wetsvoorstellen financiële markten en een met spoedeisende fiscale wetsvoorstellen.

NTFR 2015/2502 - Overzicht fiscale moties en toezeggingen

Aflevering 39, gepubliceerd op 24-09-2015
De staatssecretaris van Financiën heeft de Tweede Kamer via een brief ingelicht over de uitvoering van verschillende moties en het nakomen van enkele toezeggingen. Daarnaast geeft hij een planning van de moties en toezeggingen die hij het komend half jaar wil gaan afdoen.

NTFR 2015/2503 - Zestiende halfjaarsrapportage Belastingdienst naar de Tweede Kamer

Aflevering 39, gepubliceerd op 24-09-2015
De staatssecretaris van Financiën heeft de zestiende halfjaarsrapportage Belastingdienst aan de Tweede Kamer gestuurd. De rapportage heeft als thema ‘douane’ en geeft verder inzicht in de voortgang van de Investeringsagenda Belastingdienst, de ontwikkelingen binnen de Belastingdienst en de behandelde moties en toezeggingen. Tot slot zijn er een aantal productietabellen opgenomen die inzicht geven in het presteren van de Belastingdienst. De zestiende halfjaarsrapportage ziet op de periode januari tot en met juni 2015.

NTFR 2015/2510 - Wet implementatie wijzigingen Moeder-dochterrichtlijn 2015

Aflevering 39, gepubliceerd op 24-09-2015 geschreven door mr. H. Lohuis
De staatssecretaris van Financiën heeft dit wetsvoorstel ingediend op Prinsjesdag, samen met het Belastingplan 2016, als onderdeel van Fiscaal pakket 2016. In dit wetsvoorstel worden wijzigingen voorgesteld in de deelnemingsvrijstelling (art. 13, 13aa en 28c Wet VPB 1969), in de buitenlandse belastingplicht voor de vennootschapsbelasting (art. 17 Wet VPB 1969) en in de dividendbelasting voor coöperaties (art. 1 Wet DB 1965). De wijzigingen dienen ter implementatie van twee wijzigingen in de Moeder-dochterrichtlijn (MDR). De eerste wijziging dwingt de lidstaten om voordelen uit deelneming te belasten indien deze bij de betalende entiteit aftrekbaar zijn. De tweede wijziging dwingt de lidstaten om een algemene antimisbruikbepaling (General Anti Abuse Rule, ‘GAAR’) op te nemen op grond waarvan de voordelen van de MDR niet worden toegekend in gevallen van misbruik.

NTFR 2015/2512 - BUA-correctie voor aan werknemers ter beschikking gestelde auto's is terecht

ECLI:NL:HR:2015:2492, datum uitspraak 11-09-2015, publicatiedatum 11-09-2015
Aflevering 39, gepubliceerd op 24-09-2015 met annotatie van prof. dr. A.J. van Doesum
Belanghebbende, ondernemer in de zin van de omzetbelasting, verleent onder andere diensten op het gebied van belastingadvies en accountancy. Zij heeft operationele leaseovereenkomsten gesloten met leasemaatschappijen op grond waarvan personenauto’s aan haar ter beschikking zijn gesteld. Deze auto’s zijn door belanghebbende op haar beurt aan haar werknemers ter beschikking gesteld. De auto’s zijn gebruikt voor zakelijke ritten, woon-werkverkeer en voor privéritten. Belanghebbende heeft de omzetbelasting die drukt op haar uitgaven ter zake van de auto’s in aftrek gebracht. De werknemers zijn voor het privégebruik een bijdrage aan belanghebbende verschuldigd. Deze eigen bijdragen heeft belanghebbende niet als belaste omzet verantwoord. Belanghebbende heeft op grond van het BUA een correctie op de afgetrokken voorbelasting toegepast wegens het privégebruik van de auto’s. Daartegen heeft zij bezwaar gemaakt. De Hoge Raad oordeelt dat het BUA ook van toepassing is als de voor privégebruik betaalde bijdrage kostendekkend is. Verder overweegt de Hoge Raad dat als de bijdrage van de werknemer meer dan symbolisch is, dit niet meebrengt dat alle in rekening gebrachte omzetbelasting in aftrek kan worden gebracht en slechts omzetbelasting is verschuldigd over de eigen bijdrage. Ook in dat geval is een aftrekbeperking toegestaan zoals is neergelegd in art. 2 BUA. Dat de correctie van omzetbelasting verschillend uitwerkt voor auto’s die worden geleased en auto’s die door de werkgever in eigendom worden gehouden, leidt niet tot schending van art. 273 Btw-richtlijn of het neutraliteitsbeginsel.

NTFR 2015/2517 - In de prijs van geleverd gas doorberekende belasting voor gebruik ondergrond behoort tot de vergoeding

Aflevering 39, gepubliceerd op 24-09-2015 met annotatie van mr. dr. J.Th. Sanders
Lisboagás is houder van de exclusieve concessie voor de openbare dienst van het gasdistributienet in gemeenten van de regio Lissabon (Portugal). Zij is in het bijzonder belast met de ontwikkeling, de exploitatie en het onderhoud van dat net. Aangezien het net onder meer bestaat uit ondergrondse leidingen in het openbare domein van bepaalde in het concessiegebied gelegen gemeenten, dient Lisboagás door die gemeenten opgelegde belastingen voor het gebruik van de ondergrond (BGO) te betalen. Overeenkomstig de concessieovereenkomst berekent Lisboagás het bedrag door van de aan de gemeenten afgedragen BGO aan de leverancier van het gas in het concessiegebied, op het moment dat zij die onderneming het gebruik van de infrastructuren van het net voor de levering van het gas aan de consument in rekening brengt. Deze laatste onderneming wentelt de BGO in de gasrekening af op de consument. Op aangeven van de Portugese Belastingdienst heeft Lisboagás btw tegen het normale tarief van 23% betaald over de BGO die vervolgens aan de consument is doorberekend. Zij heeft die btw op aangifte voldaan. Omdat Lisboagás zich op het standpunt stelt dat geen sprake is van een economische activiteit, dient zij een verzoek om teruggaaf in van deze btw, dat wordt afgewezen, Reden voor Lisboagás om in beroep te gaan. Op prejudiciële vragen van de verwijzende rechter verklaart het HvJ voor recht: art. 9, lid 1, 73, 78, eerste alinea, onder a), en 79, eerste alinea, onder c), Btw-richtlijn moeten aldus worden uitgelegd dat het bedrag aan belastingen dat door de concessiehouder van het gasdistributienet aan de gemeenten wordt betaald voor het gebruik van het openbare domein van die gemeenten en dat vervolgens door die onderneming wordt doorberekend aan een andere, met de gasverkoop belaste onderneming en nadien door deze laatste aan de consument, moet worden opgenomen in de maatstaf van heffing voor de btw die op de dienstverrichting van de eerste aan de tweede van die ondernemingen toepasselijk is ingevolge art. 73 van die richtlijn.

NTFR 2015/2518 - Polen past ten onrechte het verlaagde tarief toe op de levering van medische apparaten en farmaceutische producten

Aflevering 39, gepubliceerd op 24-09-2015 met annotatie van mr. dr. J.Th. Sanders
De Europese Commissie voert in deze inbreukprocedure ter onderbouwing van haar beroep aan dat Polen een verlaagd tarief heeft toegepast op goederen die niet vallen onder een van de in Bijlage III bij de Btw-richtlijn vermelde categorieën goederen. Deze goederen dienen te worden belast tegen het normale tarief, daar zij niet vallen onder de uitzondering van art. 98, lid 2, van de Btw-richtlijn. De betrokken goederen kunnen niet worden aangemerkt als farmaceutische producten van een soort die gewoonlijk gebruikt wordt voor de gezondheidszorg, het voorkomen van ziekten of voor medische en veterinaire behandelingen, noch als uitrusting die gewoonlijk is bestemd voor verlichting of behandeling van handicaps, voor uitsluitend persoonlijk gebruik door gehandicapten. Bovendien zijn vele categorieën van goederen waarop volgens de Poolse bepalingen het verlaagde tarief wordt toegepast, onduidelijk of onnauwkeurig geformuleerd, zodat het onmogelijk is vast te stellen over welke producten het in feite gaat.

NTFR 2015/2519 - Het VK past ten onrechte het verlaagde tarief toe op het aanbrengen en het leveren van energiebesparend materiaal

Aflevering 39, gepubliceerd op 24-09-2015 met annotatie van mr. dr. J.Th. Sanders
In deze inbreukprocedure voert de Europese Commissie aan dat ingevolge art. 96 Btw-richtlijn het normale (dat wil zeggen ten minste 15%) btw-tarief, dat door elke lidstaat wordt vastgesteld, van toepassing is op alle goederenleveringen en diensten. Een ander dan het normale tarief kan worden toegepast voor zover dat door andere bepalingen van de richtlijn is toegestaan. Art. 98 bepaalt dat de lidstaten een of twee verlaagde tarieven kunnen toepassen op de in Bijlage III bij de Btw-richtlijn genoemde goederenleveringen en diensten. De Commissie meent dat het stelsel van verlaagde tarieven voor leveringen van energiebesparend materiaal en de installatie daarvan in de VAT Act 1994 (de in het Verenigd Koninkrijk geldende wet op de btw van 1994), section 29A, zoals neergelegd in Schedule 7A bij die wet, verdergaat dan de lidstaten in de categorieën 10 en 10bis van Bijlage III bij de Btw-richtlijn is toegestaan. Deze categorieën zien op respectievelijk ‘levering, bouw, renovatie en verbouwing van in het kader van het sociaal beleid verstrekte huisvesting’ en ‘renovatie en herstel van particuliere woningen, met uitzondering van materialen die een beduidend deel vertegenwoordigen van de waarde van de verstrekte diensten’. Het stelsel van verlaagde tarieven in het Verenigd Koninkrijk, zoals omschreven in Schedule 7A, deel 2, groep 2, van de VAT Act 1994, kan niet rechtstreeks worden gekoppeld aan huisvesting in het kader van sociaal beleid en treedt dus buiten het bereik dat in categorie 10 van Bijlage III bij de Btw-richtlijn is toegestaan. Door een verlaagd tarief toe te passen op diensten van installatie van ‘energiebesparend materiaal’ en leveringen van ‘energiebesparend materiaal’ door degene die deze installeert in woningen, voor zover deze diensten en leveringen betrekking hebben op de levering, bouw en verbouwing van woningen en zonder het aandeel van de waarde van dit materiaal in de totale waarde van de verstrekte dienst in aanmerking te nemen, gaat Schedule 7A, deel 2, groep 2, van de VAT Act 1994 verder dan het vereiste in categorie 10bis, namelijk dat een verlaagd tarief enkel mag worden toegepast op de renovatie en het herstel van particuliere woningen, met uitzondering van materialen die een beduidend deel van de waarde van de verstrekte diensten vertegenwoordigen. Het HvJ verklaart voor recht dat het Verenigd Koninkrijk 1) door een verlaagd tarief toe te passen op diensten van installatie van ‘energiebesparend materiaal’ en op leveringen van ‘energiebesparend materiaal’ door degene die dit materiaal installeert in woningen, voor zover deze leveringen niet kunnen worden beschouwd als ‘levering, bouw, renovatie en verbouwing van in het kader van het sociaal beleid verstrekte huisvesting’ voor de toepassing van categorie 10 van Bijlage III bij de Btw-richtlijn, en 2) door een verlaagd tarief toe te passen op diensten van installatie van ‘energiebesparend materiaal’ en op leveringen van ‘energiebesparend materiaal’ door degene die dit materiaal installeert in woningen, voor zover deze leveringen buiten het bereik van renovatie en herstel van particuliere woningen voor de toepassing van categorie 10bis van Bijlage III bij de Btw-richtlijn vallen, en 3) door een verlaagd btw-tarief toe te passen op diensten van installatie van ‘energiebesparend materiaal’ en op leveringen van ‘energiebesparend materiaal’ door degene die dit materiaal installeert in woningen, voor zover deze diensten en leveringen, hoewel zij binnen het bereik van renovatie en herstel van particuliere woningen voor de toepassing van categorie 10bis van Bijlage III bij de Btw-richtlijn vallen, betrekking hebben op materialen die een beduidend deel van de waarde van de verstrekte diensten vertegenwoordigen, de krachtens art. 98 Btw-richtlijn jo. Bijlage III bij deze richtlijn op hem rustende verplichtingen niet is nagekomen.

NTFR 2015/2520 - Fiscus krijgt veel ruimte rond rechtszekerheids- of vertrouwensbeginsel

Aflevering 39, gepubliceerd op 24-09-2015 met annotatie van mr. dr. J.Th. Sanders
Na een belastingcontrole heeft de Roemeense belastingdienst de diergeneeskundige praktijk een naheffingsaanslag in de btw opgelegd, vermeerderd met accessoire verplichtingen en rente, ter zake van diergeneeskundige diensten die deze praktijk van 1 oktober 2007 tot en met 31 december 2010 heeft verricht. Op prejudiciële vragen van de verwijzende rechter in het ontstane geschil over de datum van beëindiging van de vrijstelling, te weten per 2007 of per 2010, verklaart het HvJ voor recht:

NTFR 2015/2524 - Bij vaststellen WOZ-waarde is voldoende rekening gehouden met grondwaterverontreiniging en eventuele sanering

ECLI:NL:HR:2015:2727, datum uitspraak 18-09-2015, publicatiedatum 18-09-2015
Aflevering 39, gepubliceerd op 24-09-2015
Belanghebbende is eigenaar van een onroerende zaak. Gedeputeerde Staten van Noord-Brabant hebben vastgesteld dat ten aanzien van het perceel van belanghebbende sprake is van ernstige verontreiniging van grond en grondwater, zoals bedoeld in art. 29 Wet bodembescherming. Tevens is vastgesteld dat sanering van deze verontreiniging niet spoedeisend is als bedoeld in art. 37 Wet bodembescherming. Vooralsnog bestaat de sanering enkel uit het uitvoeren van een monitoring van het grondwater en het oppervlaktewater om te bevestigen dat sprake is van een stabiele eindsituatie. Vast staat dat belanghebbende niet de veroorzaker van de verontreiniging is en niet aansprakelijk is voor de met een eventuele sanering gepaard gaande kosten. Belanghebbende is van mening dat de waarde van de onroerende zaak nihil bedraagt vanwege de onzekerheid of sanering van de grondwaterverontreiniging moet plaatsvinden, en dat deze onzekerheid de onroerende zaak onverkoopbaar maakt. De heffingsambtenaar heeft rekening gehouden met de (geringe) kans dat sanering dient plaats te vinden en de mogelijke waardevermindering die dat tot gevolg zou kunnen hebben. Hij heeft daartoe een correctie van 10% toegepast. Naar het oordeel van Hof Den Bosch (7 mei 2015, nr. 14/00231, NTFR 2015/2223) is niet aannemelijk dat de onroerende zaak vanwege de onzekerheid betreffende het al dan niet saneren onverkoopbaar is. Voor zover de kans van een mogelijk sanering, hoe gering dan ook, tot een zekere waardevermindering van de onroerende zaak kan leiden, heeft de heffingsambtenaar met de correctie van 10% daarmee voldoende rekening gehouden. Het gelijk is volgens het hof aan de heffingsambtenaar.

NTFR 2015/2525 - Bezwaar tegen niet-afgedragen bedrag aan loonheffingen wordt niet mede geacht te zijn gericht tegen later opgelegde naheffingsaanslag

ECLI:NL:HR:2015:2485, datum uitspraak 11-09-2015, publicatiedatum 11-09-2015
Aflevering 39, gepubliceerd op 24-09-2015 met annotatie van mr. E.C.G. Okhuizen
Belanghebbende heeft op 24 maart 2014 de aangifte loonheffingen maart 2014 ingediend. Het aangegeven bedrag heeft zij niet afgedragen. Op 3 april 2014 heeft belanghebbende hiertegen bezwaar gemaakt. Bij uitspraak van 20 mei 2014 is het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard omdat het bestreden bedrag van € 459 niet was afgedragen. Met dagtekening 23 mei 2014 heeft de inspecteur een naheffingsaanslag opgelegd ten bedrage van € 459. Daartegen heeft belanghebbende geen bezwaar gemaakt. Rechtbank Den Haag (14 oktober 2014, nr. 14/4443) oordeelde dat het bezwaar van 3 april 2014 mede wordt geacht te zijn gericht tegen de nadien opgelegde naheffingsaanslag. De Hoge Raad is het niet eens met dit oordeel. Art. 6:10 Awb (prematuur bezwaar) vindt in dit geval geen toepassing. De omstandigheid dat het aangegeven maar niet afgedragen bedrag aan belasting is nageheven, rechtvaardigt niet de gevolgtrekking dat het besluit om de belasting na te heffen reeds tot stand is gekomen ten tijde van het maken van bezwaar tegen het aangegeven bedrag. Het bezwaar van 3 april 2014 kan derhalve niet worden aangemerkt als een ontvankelijk bezwaarschrift tegen de op 23 mei 2014 opgelegde naheffingsaanslag.

NTFR 2015/2534 - De ontvanger heeft terecht een wegingsfactor van 0,25 toegepast I

ECLI:NL:HR:2015:2700, datum uitspraak 18-09-2015, publicatiedatum 18-09-2015
Aflevering 39, gepubliceerd op 24-09-2015
In geschil is uitsluitend de door de ontvanger toegepaste wegingsfactor bij het toekennen van de kostenvergoeding voor de behandeling van de zaak in de bezwaarfase. Hof Amsterdam (12 maart 2015, nr. 14/00379, NTFR 2015/1752) is van oordeel dat, nu belanghebbende slechts een beroep heeft hoeven doen op de onjuiste vaststelling in de bestreden beschikking van 3 juli 2013 dat de beslistermijn nog niet was overschreden, de ontvanger kon volstaan met toekennen van een kostenvergoeding op basis van een wegingsfactor van 0,25.

NTFR 2015/2535 - De ontvanger heeft terecht een wegingsfactor van 0,25 toegepast II

ECLI:NL:HR:2015:2702, datum uitspraak 18-09-2015, publicatiedatum 18-09-2015
Aflevering 39, gepubliceerd op 24-09-2015
In geschil is uitsluitend de door de ontvanger toegepaste wegingsfactor bij het toekennen van de kostenvergoeding voor de behandeling van de zaak in de bezwaarfase. Hof Amsterdam (12 maart 2015, nrs. 14/00376 t/m 14/00378, NTFR 2015/1558) is van oordeel dat nu belanghebbende kon volstaan met te wijzen op de omstandigheid dat in de bezwaarschriften tegen de desbetreffende naheffingsaanslag verzocht was om uitstel van betaling, de ontvanger kon volstaan met toekennen van een kostenvergoeding op basis van een wegingsfactor van 0,25.

NTFR 2015/2536 - Verjaringstermijn wordt niet verlengd met termijn waarin hoger beroep mogelijk is

ECLI:NL:HR:2015:2488, datum uitspraak 11-09-2015, publicatiedatum 11-09-2015
Aflevering 39, gepubliceerd op 24-09-2015 met annotatie van mr. M.C.J. Kop
Dit betreft het derde geding in cassatie na HR 19 december 2008, nr. 43.622, NTFR 2009/55 en HR 11 mei 2012, nr. 10/05333, NTFR 2012/1377. Belanghebbende is als inlener aansprakelijk gesteld voor twee naheffingsaanslagen LB. Met betrekking tot de invordering heeft Hof Den Haag (18 juni 2014, nr. 12/00432, NTFR 2014/2125) overwogen dat de verjaringstermijn van art. 27 IW 1990 wordt verlengd met de termijn gedurende welke de mogelijkheid van hoger beroep openstond tegen het vonnis waarbij het verzet tegen de tenuitvoerlegging van het dwangbevel ongegrond is verklaard. De Hoge Raad vernietigt de hofuitspraak. De in art. 17 IW 1990 voorziene schorsende werking van het verzet eindigt met het vonnis waarbij op dat verzet is beslist en herleeft pas weer ingeval daartegen tijdig hoger beroep is ingesteld. Dit betekent voor het onderhavige geval dat het recht op invordering met betrekking tot één naheffingsaanslag LB is verjaard en dat de aansprakelijkstelling daarvoor vervalt.

NTFR 2015/2538 - Rapportage fiscale knelpunten grensarbeiders

Aflevering 39, gepubliceerd op 24-09-2015
De staatssecretaris van Financiën heeft een rapportage van fiscale knelpunten van grensarbeiders naar de Tweede Kamer gezonden. De rapportage gaat in op de onderwerpen die in de vorige rapportage uit mei 2013 zijn vermeld en op nieuwe knelpunten die zijn gesignaleerd of onder de aandacht zijn gebracht (de eerdere rapportage hebben we eveneens als brondocument opgenomen). In de rapportage wordt onder meer ingegaan op de belastingheffing over de zogenoemde Duitse rente en van Duitse oorlogspensioenen, op de regeling voor kwalificerende buitenlandse belastingplichtigen, op ontslagvergoedingen in grensoverschrijdende gevallen alsmede op de voorlichting aan grensarbeiders en over het nieuwe belastingverdrag met Duitsland. De staatssecretaris verwacht verder op korte termijn een geactualiseerde mededeling te publiceren over het invullen van de EU/EWR-Bescheinigung door inwoners van Nederland die in Duitsland als onbeperkt belastingplichtige willen worden aangemerkt. Wat de Duitse Krankenversicherung betreft is het standpunt ingenomen dat de door de werkgever betaalde bijdrage aan de ‘freiwillige gesetzliche Krankenversicherung’ of aan de ‘private Krankenversicherung’ op overeenkomstige wijze wordt behandeld als de bijdrage betaald aan de reguliere Krankenversicherung.