Aflevering 38

Gepubliceerd op 17 september 2015

NTFR 2015/2425 - Géén erfrechtelijk ‘grande bouffe’ (II): de wende

Aflevering 38, gepubliceerd op 17-09-2015 geschreven door prof. mr. dr. B.M.E.M. Schols
De soep wordt nooit, ook in de Koperen Pan te Delft niet, zo heet gegeten als opgediend. Als (onvoorzien) vervolg op mijn Opinie in NTFR 2014/2264 dan ook aandacht voor de importante voorzomerse erfrechtelijke ontwikkelingen waar de fiscalist, niet alleen in functie, maar ook privé, zomaar mee te maken kan krijgen. Belangrijke wendingen hebben immers plaatsgevonden op het oerbeginsel inzake de aanvaarding van nalatenschappen. Niet alleen nieuws in dezen van ons hoogste rechtscollege, maar ook van de zijde van de wetgever. Sowieso was er de laatste tijd veel tumult op de ‘schijf van vijf’. Zo werden vorig jaar alle vrijgevigheidrecords verbroken op de woningmarkt door het fenomeen van de jubelton en gaat ons unieke erfrecht per 17 augustus jongstleden de grens over, 'Europa in’ (anders dan ons Nederlandse voetbal). De Nederbelg kan het nog steeds niet geloven. Ook het huwelijksvermogensrecht is overigens weer eens in beweging.

NTFR 2015/2427 - Fiscaal pakket 2016 (Belastingplan 2016 c.a.)

Aflevering 38, gepubliceerd op 17-09-2015
De Staten-Generaal ontvangt ieder jaar met Prinsjesdag een fiscaal pakket met onder meer het Belastingplan, dit naast de Miljoenennota met de begrotingsstukken. Het Belastingplan is een fiscaal wetsvoorstel dat voor een belangrijk deel de wijzigingen regelt die van jaar tot jaar nodig zijn voor de inkomsten van het Rijk. Ook krijgt de fiscale beleidsagenda deels vorm in het Belastingplan.

NTFR 2015/2429 - Aan werknemers verstrekte iPad is een computer en geen communicatiemiddel

ECLI:NL:HR:2015:2496, datum uitspraak 11-09-2015, publicatiedatum 11-09-2015
Aflevering 38, gepubliceerd op 17-09-2015 met annotatie van G.J. van Mulbregt
Belanghebbende, die een mediaonderneming drijft, heeft aan haar werknemers een iPad verstrekt. In geschil is of sprake is van een vrije verstrekking. In bijzonder is in geschil of de iPad valt onder de categorie ‘telefoon, internet en dergelijke communicatiemiddelen’ van art. 15b, lid 1, letter f, Wet LB 1964 of onder de categorie ‘computers en dergelijke apparatuur en bijbehorende apparatuur’ van art. 15b, lid 1, letter s, Wet LB 1964. Hof Amsterdam (25 september 2014, nr. 13/00010, NTFR 2014/2413) concludeerde dat de iPads een communicatiemiddel vormen. De Hoge Raad deelt deze zienswijze echter niet. De cassatierechter zet uiteen dat, gelet op de wetsystematiek (het onderscheiden in twee elkaar uitsluitende categorieën), eerst dient te worden beoordeeld of de iPads vallen in de categorie ‘computers en dergelijke apparatuur en bijbehorende apparatuur’ en dat pas bij een ontkennende beantwoording van die vraag onderzocht moet worden of die iPads vallen onder de in letter f bedoelde categorie ‘telefoon, internet en dergelijke communicatiemiddelen’. Het hof heeft dit miskend. Uit de wetgeschiedenis van letter s volgt dat bij ‘dergelijke apparatuur’ kan worden gedacht aan elektronische apparatuur die geheel of gedeeltelijk bedoeld is voor taken die ook met een computer kunnen worden verricht, zoals digitale agenda’s, mini-notebooks en GPS-apparatuur. De iPads zijn volgens de Hoge Raad in gelijke of zelfs sterkere mate dan digitale agenda’s en GPS-apparatuur bedoeld voor taken die ook door een computer kunnen worden verricht. Daarom moeten de iPads moeten worden gerangschikt onder de in art. 15b, lid 1, letter s, Wet LB 1964 bedoelde categorie.

NTFR 2015/2432 - Minimumwaarderingsregel bij afkoop lijfrente niet van toepassing

Aflevering 38, gepubliceerd op 17-09-2015
De staatssecretaris van Financiën past het besluit over lijfrenten en periodieke uitkeringen van 13 juni 2012, nr. BLKB2012/283M, NTFR 2012/1618, zoals dat laatstelijk is gewijzigd op 3 juni 2015, nr. BLKB2015/463M, NTFR 2015/1851, aan in verband met de goedkeuring dat de zogeheten minimumwaarderingsregel buiten toepassing blijft bij de afkoop van een lijfrentevoorziening.

NTFR 2015/2433 - Terecht revisierente in rekening gebracht bij negatief rendement op afkoop lijfrenteverzekering

ECLI:NL:HR:2015:2501, datum uitspraak 11-09-2015, publicatiedatum 11-09-2015
Aflevering 38, gepubliceerd op 17-09-2015
Belanghebbende had in 1998 een lijfrenteverzekering afgesloten voor een periode van 20 jaar. Het contract zou aflopen in 2018 maar belanghebbende heeft de lijfrenteverzekeringspolis in 2010 afgekocht. De afkoopsom bedroeg € 53.219 en op de koopsom was € 27.675 aan loonheffing ingehouden. Belanghebbende had van juni 1998 tot en met juni 2010 in totaal € 61.750 aan premies betaald. Tussen partijen is niet in geschil dat de inspecteur de wettelijke regeling inzake revisierente juist heeft toegepast. Belanghebbende stelt dat de revisierenteregeling in zijn geval onbillijk en onrechtvaardig uitpakte. Hof Amsterdam (NTFR 2015/1794) heeft overwogen dat de wetgever met de regeling van de revisierente heeft beoogd (op forfaitaire wijze) het rentenadeel te compenseren dat de staat lijdt als – naar (zoals in het onderhavige geval) later komt vast te staan – niet is voldaan aan de voorwaarden die zijn gesteld aan een in het verleden in aanmerking genomen aftrek van premies voor een lijfrenteverzekering. De door belanghebbende gestelde omstandigheid dat, indien hij niet tot afkoop zou zijn overgegaan, door hem pas belasting verschuldigd zou zijn geworden in de jaren waarin op grond van de lijfrenteverzekering uitkeringen zouden worden genoten, doet aan de hiervoor vermelde ratio van de revisierenteregeling niet af. Ook de omstandigheid dat door belanghebbende in economische zin geen positief rendement is behaald, maar een verlies (als gevolg van de door de verzekeraar aan het desbetreffende product verbonden polisvoorwaarden), doet niet af aan het ingevolge de wet verschuldigd zijn van de revisierente. In de beoordeling van de billijkheid van die wet treedt de rechter niet. De Hoge Raad heeft het ingestelde cassatieberoep ongegrond verklaard onder verwijzing naar art. 81 Wet RO.

NTFR 2015/2434 - Van schoonouders gekochte kavel vormt geen eigen woning in aanbouw

ECLI:NL:HR:2015:2499, datum uitspraak 11-09-2015, publicatiedatum 11-09-2015
Aflevering 38, gepubliceerd op 17-09-2015
Belanghebbende heeft in 2008 een kavel gekocht van zijn schoonouders. In de koopovereenkomst is een ontbindingsclausule opgenomen die in december 2009 is ingeroepen. Belanghebbende heeft voor 2008 € 18.750 aan rente voor de kavel in aftrek gebracht omdat volgens hem de eigenwoningregeling van toepassing is. De inspecteur heeft die aftrek niet toegestaan. Volgens Hof Arnhem-Leeuwarden (NTFR 2015/835) is dat terecht. Belanghebbende liep, gelet op de ontbindingsclausule, namelijk niet het risico van waardedaling van de kavel. Verder vormt de kavel niet een woning in aanbouw omdat geen bouwkundige werkzaamheden zijn aangevangen. De Hoge Raad heeft het ingestelde cassatieberoep ongegrond verklaard onder verwijzing naar art. 81 Wet RO.

NTFR 2015/2435 - Terechte navordering in verband met privégebruik auto

ECLI:NL:HR:2015:2500, datum uitspraak 11-09-2015, publicatiedatum 11-09-2015
Aflevering 38, gepubliceerd op 17-09-2015
Aan belanghebbende, bestuurder van A bv, is door A bv een auto ter beschikking gesteld. De inspecteur heeft aan belanghebbende navorderingsaanslagen opgelegd in verband met het overschrijden van de 500-kilometergrens voor privégebruik. Pas in hoger beroep heeft belanghebbende een kilometerregistratie overgelegd. Belanghebbende heeft gesteld dat ieder jaar een kilometeradministratie is bijgehouden doordat telkens per week een vel uit een notitieblok met daarop de per dag gereden kilometers in een dossier werd opgeborgen. Volgens belanghebbende kan op basis van deze notitieblokvellen een deugdelijke aaneensluitende kilometerverantwoording worden opgesteld. Hof Amsterdam (NTFR 2015/1683) heeft overwogen dat belanghebbende deze notitieblokvellen niet heeft overgelegd. Hierdoor twijfelt het hof aan de authenticiteit van de achteraf opgestelde kilometerregistratie en oordeelt het hof dat belanghebbende het vereiste (zware) bewijs met betrekking tot haar (beperkte) privégebruik niet heeft geleverd. De inspecteur heeft terecht het inkomen van belanghebbende in de onderhavige jaren gecorrigeerd met een bijtelling wegens privégebruik van de haar ter beschikking gestelde auto. Het hof heeft een immateriële schadevergoeding toegekend van € 3.500 voor de overschrijding van de redelijke termijn in de bezwaar- en beroepsfase. Het hof heeft de overschrijding geheel toe aan de inspecteur toegerekend. De Hoge Raad heeft het ingestelde cassatieberoep ongegrond verklaard onder verwijzing naar art. 81 Wet RO.

NTFR 2015/2437 - Geen arbeidskorting en doorwerkbonus voor VUT-uitkering

ECLI:NL:HR:2015:2538, datum uitspraak 11-09-2015, publicatiedatum 11-09-2015
Aflevering 38, gepubliceerd op 17-09-2015
Belanghebbende geniet sinds 2008 een VUT-uitkering. In 2010 en 2011 heeft hij werkzaamheden verricht als leermeester voor een bv. Uitbetaling voor deze werkzaamheden is geschied aan de echtgenote van belanghebbende. Belanghebbende stelt met betrekking tot de VUT-uitkering recht te hebben op de arbeidskorting en de doorwerkbonus. Volgens Hof Arnhem-Leeuwarden (NTFR 2015/1417) is dat onjuist omdat de VUT-uitkering geen arbeidsinkomsten uit tegenwoordige arbeid vormt. Anders dan belanghebbende voorts stelt, heeft hij en niet zijn echtgenote de vergoeding voor de werkzaamheden als leermeester genoten. Het hof heeft namelijk aannemelijk geacht dat belanghebbende met de bv heeft afgesproken dat de werkzaamheden tegen vergoeding worden verricht en dat de vergoeding op verzoek van belanghebbende is betaald aan de echtgenote. Verder claimt belanghebbende nog aftrek voor reiskosten in het kader van de verzorging van zijn schoonvader en voor betalingen aan zijn dochter in Zuid-Afrika. Beide aftrekposten worden niet gehonoreerd door het hof. De Hoge Raad heeft het ingestelde cassatieberoep niet ontvankelijk verklaard onder verwijzing naar art. 80a Wet RO.

NTFR 2015/2438 - Voor toetsniveau voor verhoging gecombineerde heffingskorting telt doorwerkbonus niet mee

ECLI:NL:HR:2015:2493, datum uitspraak 11-09-2015, publicatiedatum 11-09-2015
Aflevering 38, gepubliceerd op 17-09-2015
Belanghebbende, 63 jaar, heeft in 2010 een belastbaar inkomen uit werk en woning genoten van € 13.896. Hierover is belanghebbende € 4.647 aan IB/PVV verschuldigd. Belanghebbende heeft in beginsel recht op € 5.654 aan heffingskortingen, waaronder € 1.394 ter zake van een doorwerkbonus. Belanghebbende is de minstverdienende partner. Bij de aanslagregeling is de gecombineerde heffingskorting beperkt tot € 4.647. Belanghebbende wenst op de voet van art. 8.9 Wet IB 2001 een verhoging van de gecombineerde heffingskorting tot € 5.654. Hof Arnhem-Leeuwarden (NTFR 2015/633) heeft belanghebbende echter in het ongelijk gesteld. De tekst noch de wetsgeschiedenis van genoemde bepaling staat volgens het hof toe dat voor het toetsniveau ook de doorwerkbonus in aanmerking wordt genomen. De Hoge Raad heeft het ingestelde cassatieberoep ongegrond verklaard onder verwijzing naar art. 81 Wet RO.

NTFR 2015/2440 - Belaste gedeeltelijke vrijval pensioenverplichting na immigratie vanuit Curaçao van directiepensioen-bv

ECLI:NL:PHR:2015:1672, datum uitspraak 13-07-2015, publicatiedatum 04-09-2015
Aflevering 38, gepubliceerd op 17-09-2015 met annotatie van mr. H. Lohuis
Belanghebbende is op 1 november 1994 opgericht naar Nederlands recht en op 1 december 1994 feitelijk verplaatst naar Curaçao. Zij voert een in 1994 overgenomen pensioenverplichting uit jegens haar enige aandeelhouder. Sinds 1 januari 1994 wordt geen pensioen opgebouwd. Op 1 januari 2009 is haar feitelijke leiding terugverplaatst naar Nederland, waardoor zij onbeperkt binnenlands belastingplichtig werd en een openingsbalans moest opstellen op waarde in het economische verkeer (WEV). De immigratie leidde tot een kort boekjaar: 1 januari – 1 maart 2009. De inspecteur heeft een belaste vrijval ad € 350.000 van de pensioenverplichting aangenomen (het verschil tussen de WEV op 1 januari 2009 ad € 1.717.583 en de ex art. 3.29 Wet IB 2001 en art. 8, lid 6, Wet VPB 1969 verplicht lagere waardering per 28 februari 2009 (ultimo boekjaar) op € 1.341.766).

NTFR 2015/2441 - Advocaat-generaal concludeert in procedure over renteaftrek tot verwijzing voor hernieuwd zakelijkheidsonderzoek en compenserendeheffingsonderzoek

ECLI:NL:PHR:2015:1697, datum uitspraak 06-08-2015, publicatiedatum 04-09-2015
Aflevering 38, gepubliceerd op 17-09-2015 met annotatie van dr. C.L. van Lindonk
Belanghebbende is een Nederlandse tussenhoudster van een Zweeds concern dat een Italiaanse concernvennootschap van de Italiaanse beurs haalde die al voor 71,19% in handen was van de Zweedse topholding. Voor de 28,81% in handen van het publiek was € 237.312.000 nodig. Op 29 april 2004 heeft de Milanese adviseur (de advocaat) van belanghebbende een biedingsvennootschap opgericht met een kapitaal ad € 10.000. Op 3 mei 2004 heeft de biedingsvennootschap nominaal € 110.000 aandelen uitgegeven aan belanghebbende, waarop zij een ‘premium’ ad € 237.192.000 heeft gestort. Ook op 3 mei 2004 heeft de advocaat zijn aandelen in de biedingsvennootschap voor € 10.000 overgedragen aan belanghebbende. De biedingsvennootschap heeft twee openbare biedingen gedaan op de floating aandelen in de beursvennootschap. Een deel van de public float is rechtstreeks door belanghebbende gekocht. De keuze voor belanghebbende als houdster van de biedingsvennootschap is louter fiscaal gemotiveerd. Belanghebbende heeft de kapitaalstorting gefinancierd met een lening ad € 237.302.000 van de topholding waarop zij in 2004 € 6.503.261 rente verschuldigd werd. De topholding was in Zweden onderworpen aan een VPB-tarief van 28% en beschikte in 2004 niet over compensabele verliezen, maar door het Zweedse systeem van ‘concernbijdragen’ kon de topholding haar fiscale winst overdragen aan Zweedse groepsvennootschappen, die die winsten konden verrekenen met hun verliezen en bronheffingen, waardoor de topholding geen winst had en in 2004 geen vennootschapsbelasting betaalde. De inspecteur heeft aftrek van de rente geweigerd op grond van art. 10a Wet VPB 1969 en € 9.270.187 nagevorderd, exclusief heffingsrente ad € 560.812.

NTFR 2015/2442 - Moedermaatschappij kan voorvoegingsverliezen niet verrekenen met binnen fiscale eenheid verschoven stille reserves

ECLI:NL:PHR:2015:1695, datum uitspraak 04-08-2015, publicatiedatum 04-09-2015
Aflevering 38, gepubliceerd op 17-09-2015 met annotatie van dr. A.W. Hofman
Belanghebbende heeft in 2006 alle aandelen verworven in D bv en is met (uitsluitend) deze dochter een fiscale eenheid aangegaan. D bv had bij de voeging een herinvesteringsreserve (HIR) en belanghebbende had voorvoegingsverliezen. In 2008 heeft belanghebbende een kantoorpand gekocht en op de kostprijs de door D bv gevormde HIR afgeboekt. Later dat jaar is D bv ontbonden, waardoor een einde kwam aan de fiscale eenheid. De inspecteur heeft de nihilaangiften VPB voor 2009 en 2010 van belanghebbende gecorrigeerd naar belastbare bedragen ad € 68.326 omdat dat deel van de winst volgens hem – gezien art. 15ae, lid 2, of art. 15ag Wet VPB 1969 – op grond van art. 15ah, lid 2, letter a, jo. 15ah, lid 4, Wet VPB 1969 toegerekend moet worden aan D bv en daarom niet verrekend kan worden met voorvoegingsverliezen van belanghebbende.

NTFR 2015/2445 - Abonnementsdiensten als diensten belast na afloop overeengekomen betaalperiode

Aflevering 38, gepubliceerd op 17-09-2015 met annotatie van mr. dr. J.Th. Sanders
ALIC, een Bulgaarse vennootschap die zich hoofdzakelijk bezighoudt met (ondersteunende) agrarische activiteiten, sluit op 1 augustus 2011 abonnementsovereenkomsten voor adviesdiensten met vier door eenzelfde persoon vertegenwoordigde vennootschappen (dienstverrichters), op de gebieden bedrijfsfinanciering, commerciële ontwikkeling, juridische advisering en beveiliging van informatie. Partijen hebben deze abonnementen met ingang van 5 maart 2012 beëindigd. In het kader van deze overeenkomsten zijn de dienstverrichters verplicht:

NTFR 2015/2446 - Geen nultarief, of toch wel?

Aflevering 38, gepubliceerd op 17-09-2015 met annotatie van mr. dr. J.Th. Sanders
FBK, een in Litouwen geregistreerde ondernemer, levert van 1 oktober 2008 tot en met 31 december 2011 in de Litouwse territoriale wateren brandstof aan schepen voor de vaart op volle zee. Deze brandstof is afkomstig uit derde landen en is in Litouwen opgeslagen onder het stelsel van douane-entrepots. Volgens dat stelsel wordt de heffing van de bij de invoer van die brandstof verschuldigde btw opgeschort totdat de brandstof in het vrije verkeer binnen de Europese Unie wordt gebracht. Wanneer FBK een bestelling ontvangt, wordt de brandstof uit het douane-entrepot uitgeslagen en vervult FBK de noodzakelijke formaliteiten. De brandstof is vervolgens ‘franco aan boord’ verkocht, dat wil zeggen zonder vervoerkosten, andere daarmee gepaard gaande kosten en belastingen of verzekeringen in de prijs door te berekenen. FBK laadt de brandstof zelf in de scheepstanks. De bestellingen zijn bij FBK niet door de exploitanten van de schepen geplaatst, maar door in verschillende lidstaten gevestigde tussenpersonen, aan wie FBK de verkopen heeft gefactureerd. Die tussenpersonen handelen zowel (bij aankoop) jegens FBK als (bij verkoop) jegens de exploitanten van die schepen in eigen naam. De tussenpersonen nemen de leveringen van brandstof nooit zelf fysiek in ontvangst, aangezien hun taak hoofdzakelijk bestaat uit het centraliseren van de bestellingen en uit het zorgen voor de betaling van de geleverde brandstof. Pas wanneer de brandstof in de scheepstanks is geladen, is FBK in staat de werkelijk geleverde hoeveelheid te bepalen en een factuur op te stellen. In geschil is of de levering door FBK tegen het nultarief kan geschieden. Het HvJ verklaart voor recht: art. 148, onder a, Btw-richtlijn moet aldus worden uitgelegd dat de in die bepaling bedoelde vrijstelling in beginsel niet van toepassing is op leveringen van voor de bevoorrading bestemde goederen aan in eigen naam handelende tussenpersonen, ook al is op de datum van de levering de eindbestemming van de goederen bekend en naar behoren vastgesteld en is dit in overeenstemming met een nationale regeling bewezen tegenover de Belastingdienst. Het nultarief kan echter worden toegepast indien de eigendom van de betrokken goederen ten vroegste op het ogenblik dat de exploitanten van de schepen voor de vaart op volle zee de macht hebben verkregen om feitelijk als een eigenaar over die goederen te beschikken, aan die tussenpersonen is overgedragen in de door het toepasselijke nationale recht voorgeschreven vormen, hetgeen de verwijzende rechter dient na te gaan.

NTFR 2015/2450 - Hoge Raad geeft uitleg aan verdedigingsbeginsel

ECLI:NL:HR:2015:2161, datum uitspraak 14-08-2015, publicatiedatum 14-08-2015
Aflevering 38, gepubliceerd op 17-09-2015 met annotatie van mr. M.J.A. Castelijn
Belanghebbende is aansprakelijk gesteld voor de omzetbelastingschulden van een besloten vennootschap waarvan hij enig bestuurder en aandeelhouder was. Deze aansprakelijkstelling heeft plaatsgevonden zonder dat belanghebbende daarvan vooraf op de hoogte was gesteld en zonder dat belanghebbende in de gelegenheid was gesteld zich daarover uit te laten. De Hoge Raad oordeelt dat de aansprakelijkstelling voor verschuldigde omzetbelasting binnen het toepassingsgebied van het recht van de Europese Unie valt, waaronder mede is begrepen het verdedigingsbeginsel. Bij de toetsing aan het verdedigingsbeginsel dient het volgende in acht te worden genomen. De ontvanger dient allereerst te rechtvaardigen dat belanghebbende niet eerder is gehoord dan in het kader van zijn bezwaar tegen de beschikking aansprakelijkstelling. Vervolgens dient de ontvanger aannemelijk te maken dat de schending geen nadelige gevolgen heeft gehad voor het maken van effectief bezwaar tegen de beschikking aansprakelijkstelling en voorts dat eventuele aan de beschikking verbonden gevolgen buiten toepassing zijn gesteld. Komt de rechter tot het oordeel dat de ontvanger de rechten van de verdediging heeft geschonden, dan zal hij vervolgens moeten beoordelen of het besluitvormingsproces van de ontvanger tot het geven van de beschikking aansprakelijkstelling zonder deze schending een andere afloop zou kunnen hebben gehad. De rechter dient dit te beoordelen aan de hand van de specifieke omstandigheden van het geval. Nu Hof Arnhem-Leeuwarden (5 maart 2013, nr. 11/00181, NTFR 2013/718) slechts het algemeen bestaande belang van de ontvanger in aanmerking heeft genomen, wordt de hofuitspraak vernietigd. Verder kan de Hoge Raad zich ook niet vinden in het hofoordeel dat sprake is geweest van aan belanghebbende te wijten onbehoorlijk bestuur. Ook om die reden wordt de hofuitspraak vernietigd en verwezen.

NTFR 2015/2451 - Zorgverlener heeft op grond van vertrouwensbeginsel recht op reisaftrek

ECLI:NL:GHARL:2015:5800, datum uitspraak 04-08-2015, publicatiedatum 21-08-2015
Aflevering 38, gepubliceerd op 17-09-2015 met annotatie van mr. N. ten Broek
Belanghebbende werkt in loondienst in de zorgsector. Zij verleent 24-uurszorg. Voor haar woon-werkverkeer maakt belanghebbende gebruik van eigen vervoer. Belanghebbende heeft voor 2008 reisaftrek geclaimd. In de bezwaarfase heeft de inspecteur die claim gehonoreerd. Voor het onderhavige jaar (2011) heeft belanghebbende wederom aanspraak gemaakt op toepassing van de reisaftrek. De inspecteur en rechtbank (Rechtbank Gelderland 30 september 2014, nr. 14/1591) hebben die aftrek niet toegestaan. Het hof stelt belanghebbende echter in het gelijk. Belanghebbende kan zich volgens het hof namelijk met succes beroepen op toepassing van het vertrouwensbeginsel. Voor het jaar 2008 heeft de inspecteur bij belanghebbende het vertrouwen gewekt dat zij recht heeft op de reisaftrek. Nu belanghebbende in 2011, hoewel zij per 1 februari van dat jaar is veranderd van werkgever, dezelfde werkzaamheden onder dezelfde omstandigheden is blijven verrichten, werkt dat voor 2008 gewekte vertrouwen door naar de aanslagregeling van 2011. Er is – ten opzichte van 2008 – sprake van een zich onveranderd voordoende aangelegenheid voor het gehele jaar 2011.

NTFR 2015/2454 - Weigering overleggen stukken in tipgeverszaak vormt volgens advocaat-generaal geen 'ernstige schending van de rechtsorde'

ECLI:NL:PHR:2015:1480, datum uitspraak 21-08-2015, publicatiedatum 24-08-2015
Aflevering 38, gepubliceerd op 17-09-2015 met annotatie van mr. A.E.H. van der Voort Maarschalk
Deze conclusie van A-G IJzerman heeft betrekking op het beroep in cassatie van de staatssecretaris tegen de uitspraak van Hof Arnhem-Leeuwarden in de zogenoemde tipgeverszaak (3 februari 2015, nrs. 13/00748 t/m 13/00760, NTFR 2015/723).

NTFR 2015/2455 - Cassatieberoep ingetrokken tegen onvoldoende bewezen doelmatigheidsondergrens in inlenersaansprakelijkheid

Aflevering 38, gepubliceerd op 17-09-2015 met annotatie van mr. A.E.H. van der Voort Maarschalk
X bv besloot in 2004 haar personeelsadministratie uit te besteden aan Z bv en sloot daartoe met Z een inleenovereenkomst. Z droeg in de periode 2004/2005 te weinig omzetbelasting en loonheffing af. De aan haar opgelegde naheffingsaanslagen en boetes zijn niet betaald. Z ging in 2005 failliet en in 2008 is het faillissement opgeheven wegens gebrek aan baten. X is door de ontvanger aansprakelijk gesteld. De ontvanger heeft alleen inleners aangesproken voor bedragen boven de € 5000. Het ging om 58 inleners, van wie er uiteindelijk circa 35 aansprakelijk zijn gesteld. X stelt onder meer dat door deze aanpak het gelijkheidsbeginsel is geschonden. De ontvanger betoogt dat deze grens louter om redenen van doelmatigheid is getrokken. Hof Arnhem-Leeuwarden heeft in deze zaak geoordeeld dat de door de ontvanger toegepaste doelmatigheidsgrens van € 5.000 begunstigend beleid vormt en dat belanghebbende om die reden een beroep kan doen op het gelijkheidsbeginsel (7 mei 2015, nr. 14/00314, NTFR 2015/1704). De staatssecretaris heeft het ingestelde cassatieberoep ingetrokken. Door de ontvangers wordt geen beleid gevoerd op het punt van de inlenersaansprakelijkheid. In casu is er vanwege capaciteitsproblemen voor gekozen om alleen aansprakelijkstellingen uit te brengen voor de bedragen boven de € 5.000. Deze doelmatigheidsgrens is onvoldoende onderbouwd.

NTFR 2015/2457 - Wijzigingsprotocol belastingverdrag met Indonesië ondertekend

Aflevering 38, gepubliceerd op 17-09-2015
Nederland en Indonesië hebben op 30 juli 2015 een protocol ondertekend tot wijziging van het belastingverdrag Nederland-Indonesië uit 2002. Volgens dit protocol wordt onder meer het bronheffingstarief van 10% op dividenden uit het huidige verdrag vervangen door een tarief van 5% op deelnemingsdividenden (bij een belang van ten minste 25%), van 10% voor erkende pensioenfondsen en van 15% voor overige dividenden. Verder wordt de vrijstelling van bronstaatheffing voor interest die wordt betaald op leningen met een looptijd van langer dan twee jaar en voor interest die wordt betaald in verband met de verkoop op afbetaling van nijverheids- en handelsuitrusting of wetenschappelijke uitrusting (handelskredieten), vervangen door een bronheffing van 5%. Ook wordt met het protocol het huidige artikel inzake de uitwisseling van inlichtingen vervangen door een nieuw artikel en wordt een bepaling inzake bijstand bij invordering aan het verdrag toegevoegd. Het protocol moet nog in beide landen de vereiste (parlementaire) goedkeuringsprocedure doorlopen.

NTFR 2015/2458 - Antwoorden op vragen Tweede Kamer over informatieverstrekking aan TAXE-commissie EP

Aflevering 38, gepubliceerd op 17-09-2015
De staatssecretaris van Financiën heeft vragen van de Tweede Kamer beantwoord over de informatieverstrekking aan de TAXE-commissie van het EP in het kader van het onderzoek naar fiscale rulings (zie NTFR 2015/1817 voor deze informatieverstrekking). In de beantwoording wordt ingegaan op die eerder verstrekte informatie aan TAXE, op de overzichten daarin van de soorten en aantallen verstrekte rulings, op de (automatische en spontane) uitwisseling van rulings en de fiscale geheimhoudingsplicht, op (openbare) country-by-country reporting, op het belastingverdrag met Malawi en ontgaansstructuren en op de openbaarheid van notulen en andere stukken van de EU-gedragscodegroep. Met betrekking tot de substance-eisen voor dienstverleningslichamen wordt aangegeven dat de eis dat de belangrijkste bankrekening van het dienstverleningslichaam in Nederland moet worden aangehouden, inhoudt dat zowel de gerechtigdheid als de beslissingsbevoegdheid ten aanzien van de belangrijkste bankrekeningen aan het Nederlandse lichaam dient toe te behoren. De bankrekening kan worden aangehouden bij een in Nederland gevestigde bank of een in het buitenland gevestigde bank. Aan de eis dat ten minste de helft van het aantal beslissingsbevoegde bestuursleden in Nederland woont, kan verder worden voldaan indien de beslissingsbevoegdheid van een bestuurslid wordt overgedragen naar een in Nederland gevestigd lichaam. Hierbij wordt wel de eis gesteld dat van laatstgenoemd lichaam alle statutaire en beslissingsbevoegde bestuursleden in Nederland wonen.