NTFR 2015/3069 - Taricco: De nationale rechter moet elke bepaling van nationaal recht die afbreuk kan doen aan de door het Unierecht aan de lidstaten opgelegde verplichtingen, buiten toepassing te laten
Aflevering 49, gepubliceerd op 03-12-2015 met annotatie van mr. dr. J.Th. SandersDe verdachten in een in Italië gevoerde strafzaak zijn frauduleuze btw-constructies ten laste gelegd. Dankzij deze constructies kon Planet flessen champagne tegen een lagere prijs dan de marktprijs verkopen, waardoor zij deze markt vervalste. Planet heeft van leveranciers facturen ontvangen voor verzonnen handelingen. Deze leveranciers deden of geen jaarlijkse btw-aangifte of voldeden geen belasting op aangifte. Planet heeft deze uitgereikte facturen geboekt en de btw ten onrechte afgetrokken en dus valse jaarlijkse btw-aangiften ingediend. Allerlei strafproceshandelingen hebben tot gevolg dat de verdachten, die naar verluidt voor diverse miljoenen euro’s btw-fraude hebben gepleegd, feitelijke straffeloosheid genieten als gevolg van het verstrijken van de verjaringstermijn. De strafvervolging in geval van fiscale fraude waaraan de verdachten zich schuldig zouden hebben gemaakt, vereist doorgaans een zeer complex onderzoek, zodat de procedure reeds in het stadium van het vooronderzoek veel tijd in beslag neemt. De procedure zou in dit soort zaken zo lang duren dat feitelijke straffeloosheid in Italië geen uitzondering, maar eerder de norm is. Bovendien is het voor de Italiaanse belastingontvanger doorgaans onmogelijk het bedrag te innen van de belastingen waarop het betrokken strafbare feit betrekking had. De verwijzende rechter acht dat de betrokken nationale bepalingen indirect oneerlijke concurrentie vanwege bepaalde in Italië gevestigde marktdeelnemers toestaan in vergelijking met in andere lidstaten gevestigde ondernemingen, met schending van art. 101 VWEU tot gevolg. Voorts kunnen deze bepalingen bepaalde ondernemingen begunstigen in strijd met art. 107 VWEU. Bovendien roepen deze bepalingen de facto een vrijstelling in het leven waarin niet is voorzien in art. 158, lid 2, Btw-richtlijn. Ten slotte druist de feitelijk genoten straffeloosheid in tegen het in art. 119 VWEU neergelegde grondbeginsel dat de lidstaten erop moeten toezien dat hun overheidsfinanciën gezond blijven. De verwijzende rechter is van oordeel dat, zo hij de betrokken nationale bepalingen buiten toepassing mag laten, het mogelijk is de daadwerkelijke toepassing van het Unierecht in Italië te waarborgen. Op vragen van de verwijzende rechter verklaart het HvJ voor recht: