Aflevering 50

Gepubliceerd op 15 december 2016

NTFR 2016/2974 - Suggesties voor de mini-enquête over fiscale constructies

Aflevering 50, gepubliceerd op 15-12-2016 geschreven door prof. dr. J. Vleggeert
Komend voorjaar zal een kortlopende parlementaire enquête worden gehouden die is gericht op het verkrijgen van mondelinge inlichtingen over fiscale constructies door middel van het horen van personen onder ede. Initiatiefnemers Groot en Grashoff constateren in hun op 11 oktober 2016 door de Tweede Kamer aangenomen onderzoeksvoorstel dat Nederland een centrale rol speelt in internationale fiscale structuren. De rol die de Nederlandse trustsector en de fiscale adviespraktijk bij deze financiële stromen spelen is, zo stellen zij, omstreden. Het parlement wil daarom in korte tijd meer inzicht krijgen in de werkwijze van de trustsector en de fiscale adviespraktijk. De hoofdvraag van de parlementaire ondervraging luidt: ‘In hoeverre dragen doelvennootschappen in binnen- en buitenland bij aan maatschappelijk ongewenste fiscale praktijken en op welke wijze kan dit worden voorkomen?’Kamerstukken II 2016-2017, 34 566, nr. 2, p. 6. Daarbij richt de ondervraging zich op het doorsluizen van kapitaal via in Nederland gevestigde brievenbusmaatschappijen en het wegsluizen van particuliere vermogens naar in het buitenland gevestigde doelvennootschappen. In deze opinie beperk ik mij tot de rol van Nederland in internationale fiscale structuren voor buitenlandse multinationals. De problematiek van het wegsluizen van particuliere vermogens laat ik onbesproken. Ik ga eerst in op recente fiscale ontwikkelingen op het gebied van de brievenbusmaatschappijen en cv/bv-structuren. Vervolgens doe ik een aantal suggesties aan de ondervragingscommissie om meer te weten te komen over onderdelen van het Nederlandse rulingbeleid die tot nu toe onderbelicht zijn gebleven.

NTFR 2016/2975 - Memorie van antwoord inzake fiscaal pakket Belastingplan 2017

Aflevering 50, gepubliceerd op 15-12-2016
Op 2 december jl. heeft de staatssecretaris de memorie van antwoord inzake het fiscaal pakket Belastingplan 2017 naar de Eerste Kamer gestuurd. Hij beantwoordt hierin de vragen die de Kamerleden hebben gesteld, waarbij ook het commentaar van de NOB van 28 november 2016 en de brief van de SRA, RB en NOAB over het wetsvoorstel uitfasering pensioen in eigen beheer aan bod komen. Bij de memorie van antwoord is een conceptbesluit gevoegd over aanpassingen in het Besluit voorkoming dubbele belasting 2001 in verband met de voorgestelde veranderingen in het APV-regime.

NTFR 2016/2976 - Vierde nota van wijziging Belastingplan 2017

Aflevering 50, gepubliceerd op 15-12-2016
Op 15 november 2016 is de vierde nota van wijziging bij het Belastingplan 2017 gepubliceerd. Ingevolge deze nota van wijziging wordt in het voorstel van wet een bepaling opgenomen voor de samenloop van de in het onderhavige voorstel van wet opgenomen aanpassing van art. 10a Wet VPB 1969 met de in het wetsvoorstel Wet aanpassing fiscale eenheid opgenomen wijziging van dat artikel.

NTFR 2016/2985 - Kamerbrief over motie-Omtzigt/van Weyenberg over bekendmaken per 1 februari 2017 van resultaten handhaving Wet DBA

Aflevering 50, gepubliceerd op 15-12-2016
Staatssecretaris Wiebes van Financiën reageert op de motie van Kamerleden Omtzigt en Van Weyenberg, die is ingediend tijdens het debat op donderdag 8 december over de uitwerking van de Wet DBA. In de motie wordt de regering verzocht per direct te handhaven richting opdrachtgevers die te kwader trouw handelen en voor 1 februari de eerste resultaten van de handhaving naar de Tweede Kamer te sturen. De staatssecretaris geeft aan dat zelfs indien per direct wordt gestart met de handhaving, het helaas niet mogelijk is om voor 1 februari over de eerste resultaten te rapporteren. Aan het opleggen van naheffingsaanslagen en boetes gaat een zorgvuldig traject vooraf dat tijd in beslag neemt. Het is wel mogelijk om in de derde voortgangsrapportage over de Wet DBA, die in april 2017 aan de Tweede Kamer zal worden aangeboden, de eerste beelden op te nemen over de handhaving wanneer deze per direct zou starten. Om deze twee redenen moet de staatssecretaris de motie zoals die nu voorligt ontraden. Indien de motie op deze twee punten wordt aangepast, zal hij het oordeel over de motie aan uw Kamer laten.

NTFR 2016/2988 - Memorie van antwoord Wet aanpassing fiscale eenheid

Aflevering 50, gepubliceerd op 15-12-2016 geschreven door mr. G.I. van Eijk
Het wetsvoorstel Wijziging Wet VPB 1969 en enige andere wetten in verband met enkele aanpassingen inzake de fiscale eenheid (‘Wet aanpassing fiscale eenheid’) beoogt het Nederlandse fiscale-eenheidsregime in overeenstemming te brengen met het Europese recht. In HvJ 12 juni 2014, zaken C-039/13, C-040/13 en C-041/13 (SCA, X AG en anderen, en MSA), NTFR 2014/37 is door het HvJ immers geoordeeld dat de onmogelijkheid om voor Nederlandse vennootschapsbelastingdoeleinden een zogenoemdePapillon-fiscale eenheid (hieronder wordt verstaan een fiscale eenheid tussen een in Nederland gevestigde moeder- en kleindochtermaatschappij, waarbij de aandelen in de kleindochtermaatschappij worden gehouden door een in de EU/EER gevestigde tussenhoudster) en zusjes-fiscale eenheid (hieronder wordt verstaan een fiscale eenheid tussen in Nederland gevestigde zustermaatschappijen, waarbij de aandelen in deze vennootschappen gehouden worden door een in de EU/EER gevestigde moedervennootschap) te kunnen vormen, in strijd kwam met de vrijheid van vestiging.

NTFR 2016/2989 - Notariële akte van levering is geen factuur (meer) in de zin van art. 37 Wet OB 1968; geen schending verdedigingsbeginsel

ECLI:NL:HR:2016:2664, datum uitspraak 25-11-2016, publicatiedatum 25-11-2016
Aflevering 50, gepubliceerd op 15-12-2016 met annotatie van mr. C.C. van den Berg
Belanghebbende, een vof, heeft in 2001 een perceel verkocht en geleverd aan derden. In de notariële akte is melding gemaakt van de omzetbelasting die is verschuldigd. Belanghebbende heeft geen omzetbelasting op aangifte voldaan. De inspecteur heeft zonder aankondiging vooraf nageheven. In geschil is of het verdedigingsbeginsel is geschonden nu de naheffingsaanslag is opgelegd zonder belanghebbende vooraf in de gelegenheid te stellen daarop te reageren. Volgens de Hoge Raad is het vooraf niet horen gerechtvaardigd als er sprake is van een grond voor versnelde invordering (art. 10 IW 1990). Maar in zo’n geval mag de schending geen nadelig gevolg hebben voor het maken van effectief bezwaar. In dit geval heeft de inspecteur het bezwaar ten onrechte niet-ontvankelijk verklaard, zodat van een effectief bezwaar geen sprake is geweest. Maar dit nadelige gevolg kan in de regel door de rechtbank worden hersteld door op de voet van art. 8:72, lid 4, Awb de zaak terug te wijzen naar de inspecteur. In dit geval heeft belanghebbende de rechtbank verzocht zelf in de zaak te voorzien. Daarmee heeft belanghebbende het recht op een nieuwe behandeling van het bezwaar zelf prijsgegeven, zodat van een schending van het verdedigingsbeginsel geen sprake is. Wat betreft de omzetbelasting komt de Hoge Raad terug van zijn eerdere jurisprudentie waarin was beslist dat een notariële akte van levering als factuur in de zin van art. 37 Wet OB 1968 moet worden aangemerkt. In een dergelijke akte wordt immers geen betaling van een bedrag gevorderd, zodat geen sprake is van een factuur, aldus de Hoge Raad. Dit betekent dat belanghebbende niet uit hoofde van de notariële akte omzetbelasting is verschuldigd.

NTFR 2016/2990 - Gemeente Nijkerk is afnemer van aansluiting op A28 en heeft recht op bijdrage uit BTW-compensatiefonds

ECLI:NL:HR:2016:2725, datum uitspraak 02-12-2016, publicatiedatum 02-12-2016
Aflevering 50, gepubliceerd op 15-12-2016 met annotatie van mr. M. Soltysik
Belanghebbende, de gemeente Nijkerk, heeft samen met de gemeente Amersfoort een plan opgesteld om twee nieuwbouwwijken te ontsluiten door middel van nieuw aan te leggen op- en afritten op de A28. De gemeente Amersfoort heeft de aannemer de opdracht gegeven. Op 25 mei 2009 heeft de aannemer de op- en afritten opgeleverd aan de gemeente Amersfoort. Sinds de openstelling berusten het beheer en onderhoud van de op- en afritten bij het Rijk. De gemeente Amersfoort heeft facturen met omzetbelasting uitgereikt aan belanghebbende voor haar deel van de kosten van de op- en afritten. Belanghebbende heeft de bedragen betaald. De eigendom van de percelen waarop de op- afritten zijn gelegen heeft belanghebbende nadien verkocht aan de Staat. Belanghebbende claimt ter zake van de door de gemeente Amersfoort in rekening gebrachte kosten voor de aanleg van de op- en afritten een bijdrage ten laste van het BTW-compensatiefonds. Hof Arnhem-Leeuwarden (2 juni 2015, nr. 13/00247, NTFR 2015/2116) heeft die claim gehonoreerd. Volgens het hof is belanghebbende afnemer van de onderhavige prestatie. Voorts oordeelde het hof dat belanghebbende de prestatie heeft gebezigd voor de collectiviteit van haar inwoners. De Hoge Raad onderschrijft de visie van het hof dat belanghebbende afnemer is van de in haar opdracht gerealiseerde en door haar betaalde aansluiting op de rijksweg. Ook de beslissing van het hof dat belanghebbende voor de aan haar in rekening gebrachte omzetbelasting recht heeft op een bijdrage uit het BTW-compensatiefonds wordt door de Hoge Raad onderschreven.

NTFR 2016/2998 - Deponeren informatiebeschikking door inspecteur in brievenbus van belanghebbende vormt een rechtsgeldige bekendmaking

ECLI:NL:HR:2016:2731, datum uitspraak 02-12-2016, publicatiedatum 02-12-2016
Aflevering 50, gepubliceerd op 15-12-2016 met annotatie van mr. K.M.G. Demandt
Ten aanzien van belanghebbende, die een onderneming drijft, heeft de inspecteur met dagtekening 13 maart 2013 een informatiebeschikking vastgesteld. Bij brief van 6 augustus 2013 heeft belanghebbende daartegen bezwaar gemaakt. Dit bezwaar is door de inspecteur wegens termijnoverschrijding niet-ontvankelijk verklaard. Volgens Hof Arnhem-Leeuwarden (15 december 2015, nr. 14/01117, NTFR 2016/567) is dat terecht. Het hof achtte aannemelijk dat de controleambtenaar de informatiebeschikking op 19 maart 2013 persoonlijk in de brievenbus van belanghebbende heeft gedeponeerd. Dit is een rechtsgeldige bekendmaking volgens het hof. De Hoge Raad deelt deze visie. Tot toezenden of uitreiken van een besluit in de zin van art. 3:41 Awb moet mede worden gerekend het deponeren door de inspecteur van een besluit in de brievenbus van het adres van de belanghebbende, aangezien ervan moet worden uitgegaan dat door die handeling het besluit de belanghebbende bereikt, op overeenkomstige wijze als bij niet-aangetekende verzending per post of per koerier. Bij betwisting, is het aan de inspecteur aannemelijk te maken dat het besluit op het adres van de belanghebbende in de brievenbus is gedeponeerd.

NTFR 2016/2999 - Herzieningsverzoek in tipgeverszaak afgewezen door Hoge Raad

ECLI:NL:HR:2016:2785, datum uitspraak 09-12-2016, publicatiedatum 09-12-2016
Aflevering 50, gepubliceerd op 15-12-2016 met annotatie van mr. A.E.H. van der Voort Maarschalk
In het zogenoemde tipgeversarrest van 18 december 2015, nr. 15/01348, NTFR 2016/352 heeft de Hoge Raad de uitspraak van Hof Arnhem-Leeuwarden (3 februari 2015, nrs. 13/00748 t/m 13/00760 NTFR 2015/723) vernietigd en de zaak verwezen naar Hof Den Bosch. Belanghebbenden hebben vervolgens verzocht om herziening van het arrest. Volgens hen is na het arrest gebleken dat in de overeenkomst met de tipgever is opgenomen dat de Belastingdienst diens anonimiteit niet kan garanderen, en dat de tipgever de overeenkomst is aangegaan in de wetenschap dat hij gehoor zal moeten geven aan een oproep om als getuige voor een rechter te verschijnen. Voorts heeft de inspecteur zich volgens belanghebbenden ten onrechte beroepen op economische of financiële belangen van de Staat. De Hoge Raad wijst het verzoek tot herziening af. De Hoge Raad is er in het tipgeversarrest van uitgegaan dat de Belastingdienst zich jegens de tipgever heeft verplicht diens identiteit niet bekend te maken. De opvatting dat de Hoge Raad ervan uit is gegaan dat de Belastingdienst de tipgever meer of anders heeft toegezegd dan dat de Belastingdienst zijn identiteit niet bekend zal maken, berust op een onjuiste lezing van het arrest. Voorts lag ten tijde van het wijzen van het arrest al in de gedingstukken besloten dat aan de orde is geweest of de inspecteur het belang dat tipgevers niet worden afgeschrikt en door hen verstrekte gegevens tot hogere belastingopbrengst kunnen (blijven) leiden, al dan niet terecht aanmerkt als een financieel belang van de Staat.

NTFR 2016/3001 - Geen proceskostenvergoeding voor aanvullende taxatiekaart

ECLI:NL:HR:2016:2787, datum uitspraak 09-12-2016, publicatiedatum 09-12-2016
Aflevering 50, gepubliceerd op 15-12-2016 met annotatie van mr. J.M. van der Vegt
Belanghebbende heeft in de bezwaarfase van een WOZ-procedure een taxatierapport laten opstellen. In de beroepsfase heeft belanghebbende een taxatiekaart laten opstellen met daarin opgenomen een extra vergelijkingsobject en aanvullende informatie omtrent een reeds aangevoerd vergelijkingsobject. Hof Arnhem-Leeuwarden (26 januari 2016, nr. 15/00755) heeft zowel voor het taxatierapport als de taxatiekaart een proceskostenvergoeding toegekend. De Hoge Raad vernietigt dit oordeel omtrent de proceskostenvergoeding. Nu de taxatiekaart slechts een nadere onderbouwing bevat van het eerder door belanghebbende ingebrachte taxatierapport, kan de taxatiekaart niet worden aangemerkt als een deskundigenverslag als bedoeld in art. 1, letter b, BPB. Voor de vergoeding van de kosten van een dergelijke aanvulling biedt het BPB geen ruimte. Verder heeft het hof in het kader van de proceskostenvergoeding nog geoordeeld dat geen sprake is van samenhangende zaken.

NTFR 2016/3002 - Voor het beogen van algemeen nut is geen gunstig maatschappelijk effect vereist

ECLI:NL:HR:2016:2666, datum uitspraak 25-11-2016, publicatiedatum 25-11-2016
Aflevering 50, gepubliceerd op 15-12-2016 met annotatie van dr. D. Molenaar
Belanghebbende, een stichting, heeft tot doel het scheppen van mogelijkheden voor minimaal vierhonderd personen om gezamenlijk tweemaal per dag het transcendente meditatieprogramma te beoefenen om op deze wijze een zodanige invloed uit te oefenen op het collectieve bewustzijn van de Nederlandse bevolking dat negatieve tendenzen gaan verdwijnen. In geschil is of belanghebbende kwalificeert als een anbi. Voor het hof was de vraag of de werkzaamheden van belanghebbende rechtstreeks erop zijn gericht het algemeen doel te dienen. Niet in geschil was of de statutaire doelstelling van belanghebbende voldoet aan de in art. 5b AWR gestelde vereisten. Hof Arnhem-Leeuwarden (15 september 2015, nr. 14/01142, NTFR 2015/2637) heeft geoordeeld dat bij de door belanghebbende verrichte activiteiten, zoals het organiseren van bijeenkomsten, lezingen en seminars, de persoonlijke ontwikkeling van de deelnemers vooropstaat. De activiteiten dienen niet rechtstreeks het algemeen belang. Belanghebbende heeft de door haar gestelde positieve effecten op onder andere de (afname van de) criminaliteit, de economische vooruitgang en de positieve ontwikkeling van de verkeersveiligheid niet aannemelijk gemaakt, aldus het hof. De Hoge Raad vernietigt de hofuitspraak. Voor de Hoge Raad is onbegrijpelijk dat belanghebbende volgens haar statutaire doelstelling (nagenoeg) uitsluitend het algemeen nut beoogt, maar dat geen van haar feitelijke werkzaamheden – die in ieder geval deels binnen deze doelstelling vallen – rechtstreeks erop is gericht enig in art. 5b, lid 3, AWR genoemd algemeen nut te dienen. Verder merkt de Hoge Raad op dat voor het beogen van het algemeen nut niet vereist is dat gunstige maatschappelijke effecten van de activiteiten aannemelijk worden gemaakt.

NTFR 2016/3014 - Inherente afwijkingsbevoegdheid toegepast bij verzet tegen dwangbevelen

Aflevering 50, gepubliceerd op 15-12-2016 met annotatie van mr. R.B.H. Beune
Belanghebbende exploiteert een onderneming, die beleidsonderzoeken voor organisaties in de publieke sector uitvoert. In 2007 nam belanghebbende personeel aan vanwege een grote opdracht. Vanwege het achterblijven van de omzet van die opdracht moest belanghebbende het personeel in 2011 ontslaan. Belanghebbende had een belastingschuld eind 2015 van € 73.699 van meer aanslagen Loonheffing, Inkomstenbelasting, Omzetbelasting en Motorrijtuigenbelasting. De ontvanger had al dwangbevelen laten uitvaardigen alsmede beslag onroerende zaken laten leggen. De aangezegde executoriale verkoop van het onroerend goed tegen 3 oktober 2011 heeft geen doorgang gevonden. Na een afspraak over het aanvragen van een BBZ-krediet reageerde belanghebbende niet op een brief van de ontvanger. In die brief van medio augustus 2014 werd aangekondigd dat de invordering ter hand werd genomen als een reactie uitbleef. De ontvanger heeft vervolgens aanvullende beslagen onroerende zaken gelegd. Op 18 september 2015 is belanghebbende de openbare verkoop van haar onroerend goed aangezegd tegen 20 oktober 2015. Door het verzet tegen de tenuitvoerlegging van de dwangbevelen is de verkoop aangehouden. De rechtbank verklaart het verzet gegrond. De rechtbank komt tot dat oordeel omdat in het kader van de inherente afwijkingsbevoegdheid van art. 4: 84 Awb beoordeeld moet worden of de ontvanger gehouden is in te gaan op het aanbod van belanghebbende. Belanghebbende had aangeboden om onmiddellijk € 20.000 te betalen en werk te maken van de verkoop van haar onroerend goed. Daarbij werd door belanghebbende gesteld dat zij niet over contante middelen beschikte, de economische crisis haar zwaar had getroffen en dat bij onderhandse verkoop van haar woning, gezien de geringe hypotheek, de belastingschuld kon worden voldaan. Belanghebbende stelde bovendien dat zij groot belang had bij een onderhandse verkoop van haar onroerend goed. Immers, enkel dan kon een opbrengst worden gegenereerd, waardoor zij middelen overhield voor haar pensioen. Dat laatste is voor de rechtbank het argument om te oordelen dat er sprake is van een bijzondere omstandigheid in de zin van art. 4: 84 Awb. Dat oordeel betekent dat dan beoordeeld moet worden of toepassing van de beleidsregels gevolgen heeft die wegens de bijzondere omstandigheid onevenredig zijn in verhouding tot de met de beleidsregel te dienen doelen. In het kader van die belangenafweging heeft de ontvanger gesteld de noodzaak van een effectieve invordering en het concurrentieaspect. De rechtbank acht het belang van belanghebbende zwaarder wegen mede omdat er per direct een bedrag van € 20.000 wordt voldaan en het verzoek om uitstel is beperkt tot 1 januari 2017. De ontvanger verliest met dat voorstel geen aanspraak op betaling. Betaling zal enkel later volgen dan de ontvanger wenst.

NTFR 2016/3015 - Aan gepensioneerde EOB-werknemer betaalde 'partial compensation' is volgens A-G Niessen een belast 'pension'

ECLI:NL:PHR:2016:1129, datum uitspraak 09-11-2016, publicatiedatum 18-11-2016
Aflevering 50, gepubliceerd op 15-12-2016 met annotatie van mr. S.R. Pancham
De in Nederland woonachtige belanghebbende was geruime tijd werkzaam bij het Europees Octrooi Bureau (het EOB). In 2009 is belanghebbende gepensioneerd. Van het EOB heeft hij in 2009 pensioen ontvangen, evenals een zogenoemde ‘partial compensation’ ter grootte van € 16.734. Anders dan salarisbetalingen aan werknemers van het EOB zijn pensioenbetalingen aan oud-werknemers niet onderworpen aan interne belastingheffing op grond van art. 16, lid 2, Protocol inzake voorrechten en immuniteiten (het EOB-Protocol) ten gunste van de Europese Octrooi Organisatie (de EOO). Als gevolg hiervan wordt Nederlandse inkomstenbelasting geheven over de pensioenbetalingen. Ter compensatie van de nationale belastingheffing voorzag het Pensioenreglement tot 1 januari 2009 in een tegemoetkoming in de belastingheffing (de zogenoemde ‘tax adjustment’). Deze tax adjustment was onderworpen aan Nederlandse IB-heffing. Vanaf 1 januari 2009 is deze tegemoetkoming vervangen door de ‘partial compensation’. Op 24 maart 2009 heeft de EOB besloten dat de ‘partial compensation’ is onderworpen aan een interne heffing en onder het begrip ‘emoluments’ valt als bedoeld in art. 16, lid 1, EOB-Protocol. Het gevolg van deze kwalificatie is volgens belanghebbende dat de ‘partial compensation’ niet is onderworpen aan de Nederlandse IB-heffing.

NTFR 2016/3016 - Staatssecretaris beantwoordt vragen vaste commissie over CRS en FATCA

Aflevering 50, gepubliceerd op 15-12-2016
In zijn brief van 6 september 2016 (NTFR 2016/2346) beantwoordde de staatssecretaris van Financiën vragen van de Tweede Kamer over de Common Reporting Standard (CRS) en de Amerikaanse Foreign Account Tax Compliance Act (FATCA) en het daarop gebaseerde FATCA-verdrag tussen Nederland en de Verenigde Staten handelend over gegevensuitwisseling tussen beide landen in het kader van belastingheffing. De vaste commissie voor Financiën heeft naar aanleiding hiervan vragen en opmerkingen aan de staatssecretaris voorgelegd. Deze heeft hierop gereageerd bij brief van 21 november 2016.

NTFR 2016/3017 - Wetsvoorstel Wet uitwisseling inlichtingen over rulings; MvA Eerste Kamer

Aflevering 50, gepubliceerd op 15-12-2016
De staatssecretaris van Financiën heeft de memorie van antwoord inzake het wetsvoorstel Wet uitwisseling inlichtingen over rulings aan de Eerste Kamer gestuurd (zie NTFR 2016/2387 voor dit wetsvoorstel). In deze memorie wordt ingegaan op de reciprociteit van de uitwisseling van inlichtingen over rulings, op de samenwerking met de belastingplichtige bij het invullen van het standaardformulier en op de (on)mogelijkheid tot het aanwenden van rechtsmiddelen en het verkrijgen van informatie over de uitwisseling. Het wetsvoorstel is op 17 november 2016 door de Tweede Kamer aanvaard. In dit kader is tevens de nota naar aanleiding van het verslag aan de Tweede Kamer als brondocument opgenomen.