Aflevering 43

Gepubliceerd op 25 oktober 2018

NTFR 2018/2409 - 'Waardecreatie': nieuw(e) mantra, concept, standaard of beginsel

Aflevering 43, gepubliceerd op 25-10-2018 geschreven door prof. dr. I.J.J. Burgers
Waardecreatie: Allison ChristiansA. Christians, ‘Taxing according to value creation’, Tax Notes International, Vol. 90, 2018., Marcel Olbert en Christoph Spengel‘International Taxation in the Digital Economy, Challenge Accepted’, World Tax Journal, 2017, nr. 1. noemen het de nieuwe mantraEen mantra is volgens Van Dale een gebedsformule, een meditatiespreuk, een tot vervelens toe herhaalde boodschap. Wikipedia definieert het als gedicht, woord, uitspraak of lettergreep die het midden houdt tussen een spreuk met magisch effect en een gebed. van het internationale belastingrecht. Een mantra die volgens Christians ‘merely defers difficult questions to another day’. Johanna HeyJ. Hey, ‘“Taxation Where Value is Created? and the OECD/G20 Base Erosion and Profit Shifting Initiative’, Bulletin for International Taxation, April/May 2018, p. 203-208. en Wolfgang SchönTijdens het seminar ‘Tax in a New Universe’, georganiseerd op 18 mei 2018 ter gelegenheid van het 80-jarige bestaan van de International Fiscal Association. Zie Frans Vanistendael, ‘An Octogenarian on Value Creation’, Tax Notes International, June 2018, p. 1386. noemen waardecreatie een nieuw concept. Mindy HerzfieldM. Herzfield, ‘The Case against BEPS: Lessons for Tax Coordination’, 42 Florida, Tax Review, 2017, p. 42. noemt waardecreatie een ‘brand new standard’. Susan Morse meent dat sprake is van een nieuwe standaard of een nieuw beginsel, van een ‘standard in search of a process’, en van een ‘messy, political idea – just like the corporate income tax itself’.S.C. Morse, ‘Value Creation: A Standard in Search of a Process’, Bulletin for International Taxation, April/May 2018, p. 196-202. Volgens Morse is de betekenis van de term waardecreatie nog niet duidelijk, met als uitzondering dat duidelijk is dat geen waarde wordt gecreëerd in een belastingparadijs waar een onderneming geen reële aanwezigheid heeft. De Europese Commissie is duidelijk in haar visie over de betekenis van waardecreatie voor het nationale recht. In de toelichting bij haar voorstel voor een ‘digital presence permanent establishment’ van 21 maart 2018European Commission – ‘Fact Sheet, Questions and Answers on a Fair and Efficient Tax System in the EU for the Digital Single Market’, Brussels, 21 maart 2018. schrijft de Commissie:

NTFR 2018/2410 - Wetsvoorstellen vereenvoudiging formeel verkeer Belastingdienst en Btw-constructies met (on)roerende zaken ingetrokken

Aflevering 43, gepubliceerd op 25-10-2018
De staatssecretaris heeft de Tweede Kamer medegedeeld dat hij met machtiging van de koning de wetsvoorstellen vereenvoudiging formeel verkeer Belastingdienst (33 714) en Btw-constructies met (on)roerende zaken (30 061) intrekt. Het kabinet heeft bij zijn aantreden besloten tot het doen intrekken van een aantal wetsvoorstellen (Kamerstukken II, 2017-2018, 34 700, nr. 50).

NTFR 2018/2411 - Wijzigingswet financiële markten 2018 door Eerste Kamer

Aflevering 43, gepubliceerd op 25-10-2018
Op 16 oktober 2018 heeft de Eerste Kamer de Wijzigingswet financiële markten 2018 aangenomen. Met deze wet mag de Autoriteit Financiële Markten (AFM) voortaan informatie doorgeven aan de Autoriteit Consument & Markt (ACM), de Nederlandse Zorgautoriteit, de Belastingdienst/FIOD en de Kansspelautoriteit. Ook wordt het met de Wijzigingswet onmogelijk om beslag te leggen op geld of bezittingen van een bank als die bij DNB zijn ondergebracht voor de afwikkeling van betalingen. Daarnaast gaat de AFM via het burgerservicenummer controleren of zelfstandige financiële adviseurs de juiste diploma’s en certificaten hebben. De Wijzigingswet treedt in werking op een bij Koninklijk Besluit te bepalen tijdstip dat voor de verschillende artikelen of onderdelen daarvan verschillend kan worden vastgesteld.

NTFR 2018/2418 - Vervreemdingsvoordeel ter zake van verkoop aanmerkelijkbelangaandelen is juist vastgesteld (art. 81.1 Wet RO)

ECLI:NL:HR:2018:1995, datum uitspraak 19-10-2018, publicatiedatum 19-10-2018
Aflevering 43, gepubliceerd op 25-10-2018
Belanghebbende heeft zijn aanmerkelijkbelangaandelen verkocht. Hij heeft ter zake in zijn aangifte over het jaar 2011 een vervreemdingsvoordeel aangegeven. De aanslag is overeenkomstig de aangifte opgelegd. Belanghebbende is echter van mening dat de in de aangifte opgenomen overdrachtsprijs en verkrijgingsprijs onjuist zijn. Hof Den Bosch 15 maart 2018, nr. 16/03828, NTFR 2013/1338, heeft de overdrachtsprijs gesteld op het bedrag van de tegenprestatie, nu niet gebleken is van een niet onder normale omstandigheden gesloten overeenkomst. De inspecteur heeft de verkrijgingsprijs voorts op de juiste prijs vastgesteld. Belanghebbende heeft geen recht (gehad) op toepassing van de step-up, en de verkrijgingsprijs kan, anders dan belanghebbende meent, niet worden opgehoogd met een fictief rentebestanddeel, een door belanghebbende betaalde borgstelling en een eventueel verlies op een achtergestelde lening. Het vervreemdingsvoordeel is aldus niet tot een te hoog bedrag in de aanslag begrepen.

NTFR 2018/2420 - Tweede Kamer neemt wetsvoorstel afschaffing monumentenaftrek aan

Aflevering 43, gepubliceerd op 25-10-2018
De Tweede Kamer heeft het wetsvoorstel dat voorziet in het afschaffen van de fiscale monumentenaftrek per 1 januari 2019 met ruime meerderheid aangenomen. Er zijn geen amendementen of moties aangenomen. Hetgeen als teruggave van monumentenaftrek wordt ontvangen blijft op grond van overgangsrecht als negatieve persoonsgebonden aftrek in aanmerking genomen worden. In plaats van de belastingaftrek komt er een niet-fiscale subsidieregeling.

NTFR 2018/2421 - Na juridische fusie is rente toerekenbaar aan winningsbedrijf en dus aftrekbaar voor de heffing van winstaandeel

ECLI:NL:PHR:2018:832, datum uitspraak 11-07-2018, publicatiedatum 17-08-2018
Aflevering 43, gepubliceerd op 25-10-2018 met annotatie van mr. dr. W.R. Kooiman
De belanghebbende heeft een winningsvergunning op grond van de Mijnbouwwet en is voor resultaten daaruit onderworpen aan de heffing van een winstaandeel (naast de vennootschapsbelasting). Het resultaat uit het winningsbedrijf wordt bepaald met winstbepalingsregels uit de Wet IB 2001 en de Wet VPB 1969, zij het dat alleen meegeteld worden opbrengsten en kosten die toerekenbaar zijn aan het winningsbedrijf dat daartoe afgescheiden moet worden van het overige vermogen van de belanghebbende (ring fencing). De belanghebbende heeft van haar moeder geld geleend om extern een deelneming te verwerven die eveneens een winningsvergunning en een winningsbedrijf heeft. Die deelneming is vervolgens fiscaal gefaciliteerd en met terugwerkende kracht naar datum acquisitie juridisch gefuseerd in de belanghebbende.

NTFR 2018/2424 - Scholenconstructie gemeente Brielle: levering schoolgebouw niet verricht onder bezwarende titel

ECLI:NL:HR:2018:1837, datum uitspraak 19-10-2018, publicatiedatum 19-10-2018
Aflevering 43, gepubliceerd op 25-10-2018 met annotatie van mr. A. Vroon
Belanghebbende, de gemeente Brielle, heeft een schoolgebouw met sportzalen laten bouwen voor de huisvesting van twee scholen. De totale stichtingskosten bedroegen € 27.954.861 (inclusief btw). Het bevoegd gezag van de scholen berust bij een niet aan belanghebbende gelieerde stichting. Voorafgaand aan de ingebruikneming, heeft belanghebbende het schoolgebouw geleverd aan de stichting tegen het overeengekomen bedrag van € 1.958.358 (inclusief btw). Dit bedrag is afgeleid van de kosten die waren gemoeid met de bouwkundige voorzieningen die niet vallen binnen de bekostigingsnormen van de Wet op het voortgezet onderwijs. De inspecteur heeft de claim van belanghebbende op aftrek van alle omzetbelasting die haar ter zake van de bouw van het schoolgebouw in rekening is gebracht, geweigerd. Hof Den Haag (12 mei 2017, nrs. 17/00037 en 17/00038) heeft belanghebbende in het ongelijk gesteld. Volgens het hof heeft belanghebbende, kort gezegd, geen economische activiteit verricht. Hiertegen komt belanghebbende in cassatie, maar zonder succes. Het hof heeft volgens de Hoge Raad tot uitdrukking gebracht dat tussen de levering van het schoolgebouw en het door belanghebbende van de stichting ontvangen bedrag niet een rechtstreeks verband bestaat, omdat dit bedrag slechts ten dele de levering van het schoolgebouw vergoedt en dit bedrag is bepaald op basis van een andere factor die afdoet aan dat verband, te weten de in de wet opgenomen bekostigingsregeling van huisvesting. Het door de stichting betaalde bedrag vormt dan niet de werkelijke tegenwaarde voor de levering van het schoolgebouw. Deze oordelen zijn cassatieproof. Daarvan uitgaande heeft het hof terecht geoordeeld dat de levering van het schoolgebouw niet is verricht onder bezwarende titel zodat belanghebbende geen recht heeft op aftrek van de omzetbelasting die haar in rekening is gebracht voor goederen en diensten die zij met het oog op de levering van het schoolgebouw heeft afgenomen. Nu belanghebbende het schoolgebouw heeft laten bouwen om het te gebruiken voor de overdracht aan de stichting, deze overdracht niet is aan te merken als een belastbare handeling en daarmee geen economische activiteit is, kan belanghebbende ook niet met succes een beroep doen op een beleidsregel van de staatssecretaris van Financiën (25 januari 2012, nr. BLKB 2012/175M, NTFR 2012/1304), aldus de Hoge Raad.

NTFR 2018/2425 - Scholenconstructie gemeente Barendrecht: overdracht schoolgebouw is geen economische activiteit

ECLI:NL:HR:2018:1836, datum uitspraak 19-10-2018, publicatiedatum 19-10-2018
Aflevering 43, gepubliceerd op 25-10-2018 met annotatie van mr. A. Vroon
Belanghebbende, de gemeente Barendrecht, heeft een schoolgebouw laten bouwen voor de huisvesting van verschillende scholen. De totale stichtingskosten bedroegen € 18.247.300 (inclusief btw). Het bevoegd gezag van de scholen berust bij een niet aan belanghebbende gelieerde stichting respectievelijk een vereniging. Voorafgaand aan de ingebruikneming van het schoolgebouw door de scholen, heeft belanghebbende het schoolgebouw geleverd aan de stichting en de vereniging voor het overeengekomen bedrag van € 687.768 (inclusief btw). De stichting en de vereniging dienen verder gedurende vijftien jaren jaarlijks € 90.000 aan belanghebbende te betalen. De inspecteur heeft de claim van belanghebbende op aftrek van de haar ter zake van de bouw van het schoolgebouw in rekening gebrachte omzetbelasting geweigerd. Hof Den Haag (9 mei 2017, nr. 16/00525, NTFR 2017/1708) heeft belanghebbende in het ongelijk gesteld. Hiertegen komt belanghebbende in cassatie, echter zonder succes. Het hof heeft volgens de Hoge Raad in zijn uitspraak tot uitdrukking gebracht dat tussen de levering van het schoolgebouw en de door belanghebbende van de stichting en de vereniging ontvangen bedragen niet een rechtstreeks verband bestaat, omdat deze bedragen slechts ten dele de levering van het schoolgebouw vergoeden en deze bedragen zijn bepaald op basis van een andere factor die afdoet aan dat verband, te weten de in de Wet voortgezet onderwijs opgenomen bekostigingsregeling van huisvesting. De door de stichting en de vereniging betaalde bedragen vormen dan niet de werkelijke tegenwaarde voor de levering van het schoolgebouw. Deze oordelen zijn cassatieproof. Daarvan uitgaande heeft het hof terecht geoordeeld dat de levering van het schoolgebouw niet is verricht onder bezwarende titel zodat belanghebbende geen recht heeft op aftrek van de geclaimde omzetbelasting. Belanghebbende klaagt wel terecht erover dat het hof haar beroep op het besluit van 25 januari 2012, nr. BLKB 2012/175M, Stcrt. 2012, 2128, NTFR 2012/1304 niet heeft behandeld, maar dat kan haar niet baten. Nu hier geen sprake is van een economische activiteit, komt toepassing van onderdeel 2.2.2 van het besluit namelijk niet aan de orde.

NTFR 2018/2426 - Scholenconstructie gemeente Zwijndrecht: overdracht appartementsrechten zijn afzonderlijke leveringen

ECLI:NL:HR:2018:1966, datum uitspraak 19-10-2018, publicatiedatum 19-10-2018
Aflevering 43, gepubliceerd op 25-10-2018 met annotatie van mr. A. Vroon
Belanghebbende, de gemeente Zwijndrecht, heeft een schoolgebouw laten bouwen voor de huisvesting van verschillende onderwijsinstellingen. Het schoolgebouw bestaat uit verschillende bouwdelen (A, B en C). Bouwdeel C is gesplitst in drie appartementsrechten, waaronder een ten behoeve van een sporthal. De totale stichtingskosten bedroegen € 16.000.000 (ex. btw). Op 12 februari 2007 is een niet aan belanghebbende gelieerde stichting opgericht. De bouwdelen A en B zijn door belanghebbende aan de Stichting geleverd. De drie appartementsrechten van bouwdeel C heeft belanghebbende, voorafgaand aan de ingebruikneming van het schoolgebouw door de scholen, aan de Stichting geleverd. Voor de overdracht van de sporthal heeft belanghebbende van de Stichting € 2.380.580, vermeerderd met € 452.310,20 aan omzetbelasting bedongen. Voor de overdracht van de bouwdelen A en B en van de overige appartementsrechten zijn belanghebbende en de Stichting eveneens te betalen bedragen overeengekomen. De inspecteur heeft de claim van belanghebbende op aftrek van de omzetbelasting die haar ter zake van de bouw van het schoolgebouw in rekening is gebracht, (via naheffing) afgewezen. Hof Den Haag (25 april 2017, nr. 16/00314, NTFR 2017/1903) heeft belanghebbende in het ongelijk gesteld. De hofuitspraak houdt in cassatie echter geen stand. Het hof heeft namelijk miskend dat appartementsrechten voor de heffing van omzetbelasting als afzonderlijke onroerende zaken worden aangemerkt. Daarvoor moet afzonderlijk worden bepaald welke gevolgen aan de levering daarvan voor de heffing van omzetbelasting moeten worden verbonden, ook indien verschillende onroerende zaken tegelijkertijd of nagenoeg tegelijkertijd worden geleverd aan dezelfde afnemer. De zaak moet worden verwezen. Voor de verwijzingsprocedure geeft de Hoge Raad met betrekking tot de sporthal mee dat de sporthal onder bezwarende titel is geleverd en deel uitmaakt van een economische activiteit van belanghebbende. Dit brengt mee dat belanghebbende de sporthal onder bezwarende titel heeft geleverd in haar hoedanigheid van ondernemer. Deze levering is belast. Daarom heeft belanghebbende recht op aftrek van de omzetbelasting die ter zake van de bouw van de sporthal aan haar in rekening is gebracht. Het verwijzingshof zal het bedrag van deze belasting moeten vaststellen. Met betrekking tot de overige bouwdelen en appartementsrechten moet het verwijzingshof de zaak opnieuw beoordelen.

NTFR 2018/2427 - Volkswagen FS UK: pro-rata-aftrek voor algemene kosten die volledig in vrijgestelde omzet zijn verdisconteerd

Aflevering 43, gepubliceerd op 25-10-2018 met annotatie van mr. C.C. van den Berg
Volkswagen Financial Services UK (‘VWFS’) is een financieringsmaatschappij binnen het Volkswagen-concern. De door VWFS aangeboden financieringen dienen uitsluitend voor de aankoop van voertuigen van merken van dat concern. Binnen de sector retail biedt VWFS drie soorten producten aan zowel bedrijven als particulieren aan, waaronder leasing van motorvoertuigen. Volgens de lokale wetgeving wordt VWFS bij een dergelijk product beschouwd als de leverancier van het voertuig waarop dat product betrekking heeft. Volgens een dergelijke leaseovereenkomst stemt de aan VWFS betaalde prijs voor de aankoop van het voertuig overeen met de prijs die VWFS aan de distributeur heeft betaald, zonder de winstmarge. VWFS brengt daarentegen bij het bepalen van haar rentevoet voor het financieringsdeel van de transactie een marge voor algemene kosten en een winstmarge in rekening.

NTFR 2018/2428 - Ryanair: aftrek btw op adviesdiensten voor voorgenomen overname ondanks niet-doorgaan overname

Aflevering 43, gepubliceerd op 25-10-2018 met annotatie van mr. C.C. van den Berg
In de loop van 2006 heeft de luchtvaartmaatschappij Ryanair een openbaar bod uitgebracht op alle aandelen van een andere luchtvaartmaatschappij. In het kader van deze voorgenomen overname heeft Ryanair diverse adviesdiensten ingewonnen. Zij heeft de btw op deze diensten volledig in aftrek gebracht. Ryanair was voornemens om na overname van de zeggenschap over de doelvennootschap aan deze vennootschap managementdiensten te verrichten tegen een vergoeding. De verwijzende rechter vraagt zich af of Ryanair (volledig) recht heeft op aftrek van btw op de adviesdiensten.

NTFR 2018/2429 - Verhoog de btw op drinkwater niet

Aflevering 43, gepubliceerd op 25-10-2018 geschreven door mr. P.F. Zijlstra
In antwoord op Kamervragen legt de staatssecretaris uit dat het leveren van water zowel onder het verlaagde btw-tarief van 6% als onder het algemene btw-tarief van 21% kan vallen. Dit geldt ook voor diensten die te maken hebben met water. Voor de levering van leidingwater geldt het verlaagde btw-tarief van 6%. Op Prinsjesdag 2018 is voorgesteld om het verlaagde btw-tarief te verhogen van 6% naar 9%. Dit is een maatregel die voortvloeit uit het regeerakkoord. Mocht het onderhavige wetsvoorstel worden aangenomen, dan geldt voor de levering van leidingwater vanaf 1 januari 2019 het verlaagde btw-tarief van 9%. Nederland kent één verlaagd btw-tarief en het is niet gewenst om daarvan af te wijken.

NTFR 2018/2430 - Hof is niet bevoegd Irimie-rente te laten vergoeden in BPM-procedure I

ECLI:NL:HR:2018:1789, datum uitspraak 28-09-2018, publicatiedatum 28-09-2018
Aflevering 43, gepubliceerd op 25-10-2018 met annotatie van mr. J. Rolleman
Hof Den Bosch heeft in zijn uitspraak van 30 maart 2017, nr. 16/00076, NTFR 2017/1269 een naheffingsaanslag BPM verminderd. Het hof heeft daarbij op grond van art. 28c IW 1990 aan belanghebbende invorderingsrente vergoed vanaf de dag van betaling van de naheffingsaanslag tot de dag van terugbetaling door de ontvanger (Irimie-rente). Onder verwijzing naar HR 3 maart 2017, nr. 16/01176, NTFR 2017/615 vernietigt de Hoge Raad de beslissing van het hof over de invorderingsrente. In deze procedure is niet een voor bezwaar vatbare beschikking van de ontvanger inzake de invorderingsrente onderwerp van geschil. Het hof is met zijn beslissing buiten de grenzen van het geschil in hoger beroep getreden.

NTFR 2018/2431 - Hof is niet bevoegd Irimie-rente te laten vergoeden in BPM-procedure II

ECLI:NL:HR:2018:1790, datum uitspraak 28-09-2018, publicatiedatum 28-09-2018
Aflevering 43, gepubliceerd op 25-10-2018 met annotatie van mr. J. Rolleman
Hof Den Haag heeft in zijn uitspraak van 24 februari 2017, nr. 15/01000, NTFR 2017/1352 een naheffingsaanslag BPM verder verminderd. Het hof heeft daarbij op grond van art. 28c IW 1990 aan belanghebbende invorderingsrente vergoed vanaf de dag van betaling van de naheffingsaanslag tot de dag van terugbetaling door de ontvanger (Irimie-rente). Onder verwijzing naar HR 3 maart 2017, nr. 16/01176, NTFR 2017/615 vernietigt de Hoge Raad de beslissing van het hof over de invorderingsrente. Art. 28c IW 1990 is in werking getreden op 1 januari 2015 en heeft als bijzondere regeling voorrang op de algemene regels die de belastingrechter de bevoegdheid geven schadevergoeding toe te kennen. De rechter is daarom vanaf 1 januari 2015 niet meer bevoegd de inspecteur te gelasten deze rente te vergoeden, ook niet als een verzoek daartoe al vóór 1 januari 2015 aan die rechter was gedaan. Ten overvloede overweegt de Hoge Raad nog dat de in art. 28c IW 1990 opgenomen voorwaarden voor toekenning van Irimie-rente niet in strijd zijn met het Unierechtelijke gelijkwaardigheids- en doeltreffendheidsbeginsel. Wel dient de ontvanger nog te beslissen op het tijdige verzoek van belanghebbende om vergoeding van Irimie-rente.

NTFR 2018/2432 - Kamerbrief onderzoek TNO naar de WLTP-testmethode en BPM

Aflevering 43, gepubliceerd op 25-10-2018 geschreven door mr. J. Rolleman
Nu de CO2–uitstoot van nieuwe auto’s via een nieuwe methode wordt berekend, is de vraag of de BPM-tabel daar niet op moet worden aangepast. Staatssecretaris Snel van Financiën ziet daar nog geen aanleiding voor. Dat schrijft hij in zijn brief van 19 oktober 2018 aan de Tweede Kamer.

NTFR 2018/2433 - Kamerbrief evaluatie teruggaafregeling LNG

Aflevering 43, gepubliceerd op 25-10-2018
Vloeibaar gemaakt aardgas (LNG, liquefied natural gas), vloeibaar gemaakt methaan en vloeibaar gemaakt biogas (bio-LNG) vallen voor de Wet op de accijns onder het tarief van vloeibaar gemaakt petroleumgas, doorgaans LPG genoemd. Sinds 1 januari 2014 wordt voor de drie eerstgenoemde producten gedeeltelijk teruggaaf van accijns verleend (€ 125 per 1.000 kg). De teruggaafregeling had als doel het gebruik van deze brandstoffen te stimuleren vanwege de positieve milieueffecten ten opzichte van diesel. De teruggaafregeling geldt voor een periode van vijf jaar en loopt via een horizonbepaling in art. 71i WA af op 31 december 2018. De regeling is inmiddels geëvalueerd.

NTFR 2018/2436 - Beantwoording Kamervragen over het bericht 'Bescherm de rechten van belastingbetalers beter'

Aflevering 43, gepubliceerd op 25-10-2018 geschreven door mr. dr. E.A.M. Huiskers
Naar aanleiding van een bericht ‘bescherm de rechten van belastingbetalers beter’ (Financieel Dagblad, 30 juli 2018) heeft Tweede Kamerlid Lodders staatssecretaris Snel van Financiën vragen gesteld over de regeling van de Belastingdienst omtrent het ontvangen en vergoeden van belastingrente (vragen ingezonden op 1 augustus 2018, kenmerk 2018Z14464).

NTFR 2018/2437 - Navorderingsaanslag vernietigd omdat geen sprake is van kwade trouw of een kenbare fout (art. 81.1 Wet RO)

ECLI:NL:HR:2018:1996, datum uitspraak 19-10-2018, publicatiedatum 19-10-2018
Aflevering 43, gepubliceerd op 25-10-2018
Belanghebbende heeft zijn aanmerkelijkbelangaandelen verkocht. Hij heeft in zijn aangifte over het jaar 2011 een vervreemdingsvoordeel aangegeven. De aanslag is overeenkomstig de aangifte opgelegd. De inspecteur meent dat de verkrijgingsprijs op een lager bedrag moet worden gesteld dan waarvan belanghebbende in zijn aangifte is uitgegaan en legt een navorderingsaanslag op. In geschil is of de navorderingsaanslag in stand kan blijven. Vast staat dat de inspecteur geen nieuw feit had om te kunnen navorderen. De inspecteur stelt dat belanghebbende wist van het standpunt van de inspecteur aangaande de hoogte van de verkrijgingsprijs. Door desondanks een van dit standpunt afwijkende verkrijgingsprijs in de aangifte op te nemen, zonder de inspecteur daarvan in kennis te stellen, is er sprake van kwade trouw aan de zijde van belanghebbende, aldus de inspecteur. Hof Den Bosch 15 maart 2018, nr. 16/3829, NTFR 2018/1610, heeft geoordeeld dat belanghebbende overtuigd was van de juistheid van de door hem aangegeven verkrijgingsprijs en aldus de overtuiging had dat hij correct en volledig aangifte deed. Van kwade trouw is dan ook geen sprake. Evenmin is sprake van voorwaardelijk opzet. Het hof heeft voorts de subsidiaire stelling van de inspecteur verworpen dat sprake is van een kenbare fout als bedoeld in art. 16, lid 2, onderdeel c, AWR, die het hem mogelijk maakt om na te vorderen. Het hof heeft voorop gesteld dat herstel door middel van navordering niet mogelijk is indien een aanslag te laag is vastgesteld als gevolg van een verwijtbaar onjuist inzicht van de inspecteur in de feiten die bepalend zijn voor de (omvang van de) belastingplicht of van een onjuist inzicht van de inspecteur in het recht. Een dergelijke beoordelingsfout kan niet worden hersteld, ook niet als deze voor de belastingplichtige kenbaar was. Volgens het hof valt niet uit te sluiten dat de inspecteur de navorderingsaanslag heeft vastgesteld op basis van een onjuist inzicht in de feiten. Immers, de discussie tussen belanghebbende en de inspecteur omtrent de hoogte van de verkrijgingsprijs was ook de inspecteur bekend ten tijde van het vaststellen van de aanslag IB/PVV 2011 dan wel had hem bekend moeten zijn. Desondanks heeft de inspecteur die aanslag vastgesteld conform de ingediende aangifte. Van een fout in de zin van art. 16, lid 2, onderdeel c, AWR is volgens het hof geen sprake. De navorderingsaanslag moet derhalve worden vernietigd.

NTFR 2018/2439 - Stilzwijgende goedkeuring belastingverdrag met Algerije

Aflevering 43, gepubliceerd op 25-10-2018
De minister van Buitenlandse Zaken heeft het op 9 mei 2018 tot stand gekomen belastingverdrag met Algerije ter stilzwijgende goedkeuring aan het Parlement voorgelegd. Dit verdrag ziet op belastingen naar het inkomen en naar het vermogen. Het verdrag voorziet onder meer in een bronheffing van maximaal 5% voor deelnemingsdividenden en van 15% voor overige dividenden (maar 0% voor pensioenfondsen), van 8% voor interest (met enkele vrijstellingen) en van 5% voor royalty’s (15% voor culturele royalty’s). Ook bevat het verdrag een bronstaatheffing voor pensioenen en lijfrenten, een algemene bepaling tegen verdragsmisbruik in de vorm van een zogenoemde principal purpose test en OESO-conforme bepalingen over de uitwisseling van informatie en de bijstand bij invordering.