Aflevering 42

Gepubliceerd op 18 oktober 2018

NTFR 2018/2345 - Substance-eisen en de brievenbusmaatschappij

Aflevering 42, gepubliceerd op 18-10-2018 geschreven door mr. dr. J. Gooijer
De roep om substance-eisen in de strijd tegen het gebruik van brievenbusmaatschappijen is luid, niet alleen in relatie tot belastingverdragen en regelingen van nationaal belastingrecht,Zie bijvoorbeeld de motie van Grashoff en Groot, Kamerstukken II, 2016-2017, 34 550, nr. 43, en de motie van Leijten en Bruins, Kamerstukken II, 2017-2018, 34 785, nr. 50. maar ook met betrekking tot bilaterale investeringsbeschermingsverdragen. Die roep blijkt niet ongehoord. Zo heeft een kritisch rapport van TNI, SOMO, Milieudefensie en Both EndsRoeline Knottnerus, Roos van Os, Bart-Jaap Verbeek, Fiona Dragstra, Freek Bersch, 50 jaar ISDS. Een mondiaal machtsmiddel voor multinationals gecreëerd en groot gemaakt door Nederland, TNI, SOMO, Milieudefensie en Both Ends, februari 2018, https://www.somo.nl/nl/50-jaar-isds-een-mondiaal-machtmiddel-voor-multinationals/. er mede toe bijgedragen dat het kabinet werkt aan een nieuwe modeltekst voor investeringsakkoorden waarin ook substance-eisen zijn opgenomen. Het concept van het nieuwe model is onlangs voorgelegd ter consultatie.Zie https://www.internetconsultatie.nl/investeringsakkoorden. Deze ontwikkeling volgt op de stappen die al eerder in het belastingrecht zijn gezet met de introductie van concrete, en in recente jaren verzwaarde substance-eisen.Onder andere in art. 1bis Uitv.besch. DB 1965. Over vervolgstappen wordt nagedacht, zo blijkt uit onder meer het wetsvoorstel Wet bronbelasting 2020.Kamerstukken II, 2018-2019, 35 028, nr. 2 (voorstel van wet).

NTFR 2018/2346 - Aanpassing Belastingpakket 2019 door heroverweging pakket vestigingsklimaat

Aflevering 42, gepubliceerd op 18-10-2018
De staatssecretaris van Financiën heeft de Tweede Kamer bericht over aanpassing van het Belastingpakket 2019 in verband met de handhaving van de dividendbelasting. De nieuwe maatregelen richten zich op verbetering van het vestigingsklimaat door verlaging van de vennootschapsbelasting, maatregelen om innovatie en ondernemerschap verder te bevorderen. Daarnaast worden met dit pakket ook een aantal overgangsmaatregelen getroffen bij maatregelen uit het pakket Belastingplan 2019 die het bedrijfsleven raken.

NTFR 2018/2347 - Behandelschema pakket Belastingplan 2019

Aflevering 42, gepubliceerd op 18-10-2018
De staatssecretaris van Financiën heeft de Tweede Kamer het behandelschema pakket Belastingplan 2019 gestuurd in verband met een extra ingeplande procedurevergadering van de vaste commissie voor Financiën over het voorstel tot het aanhouden van de schriftelijke behandeling van het Belastingplan 2019. Bij de procedurevergadering van 10 oktober 2018 heeft de Tweede Kamer besloten de inbrengdatum voor de Wet bronbelasting 2020 (35 028) en de 30%-regeling en de correctie van het box 2-tarief in het Belastingplan 2019 (35 026) uit te stellen in afwachting van de uitkomsten van de heroverweging van de afschaffing van de dividendbelasting. Op 15 oktober 2018 heeft het kabinet de Tweede Kamer geïnformeerd dat die afschaffing definitief niet doorgaat, met de nieuwe plannen voor aanpassing van het vestigingsklimaat. De staatssecretaris heeft de Kamer gevraagd om – in afwachting van de in deze brief aangekondigde nota’s van wijziging – de nieuwe inbrengdatum uiterlijk op 24 oktober 2018 vast te stellen zodat de schriftelijke beantwoording van de nog door de Kamer te stellen vragen kan worden meegenomen in het tweede wetgevingsoverleg. Dat wetgevingsoverleg is voorzien voor maandag 5 november aanstaande. Het streven is 26 oktober 2018 de nota’s van wijziging, de daarop betrekking hebbende adviezen van de Raad van State en de Nadere rapporten aan te bieden aan de Tweede Kamer.

NTFR 2018/2348 - Commentaar VNO-NCW en MKB-Nederland op het Pakket Belastingplan 2019

Aflevering 42, gepubliceerd op 18-10-2018
VNO-NCW en MKB-Nederland hebben gezamenlijk in een brief met bijlage van 9 oktober 2018 hun reactie gegeven op het Pakket Belastingplan 2019. Naast de wetsvoorstellen van het Pakket Belastingplan 2019, inclusief de aankondiging van de maatregel tegen excessief lenen bij de eigen bv, komt ook het gelijktijdig ingediende wetsvoorstel Wet implementatie eerste EU-richtlijn antibelastingontwijking (implementatie ATAD 1) aan de orde. Tot slot pleiten VNO-NCW en MKB-Nederland voor verdere fiscale vereenvoudigingen. Ze memoreren aan een tweetal vereenvoudigingsvoorstellen uit de praktijk op btw-gebied, zijnde een vereenvoudiging ten aanzien van de vrijstelling voor beroepsonderwijs en de vereenvoudiging van factuurvereisten in meeliftsituaties.

NTFR 2018/2353 - Vrijval herinvesteringsreserve door fraus legis (art. 81.1 Wet RO)

ECLI:NL:HR:2018:1931, datum uitspraak 12-10-2018, publicatiedatum 12-10-2018
Aflevering 42, gepubliceerd op 18-10-2018
De ondernemingsactiviteiten van belanghebbende bestaan onder meer uit het verhuren van onroerende zaken. In 2009 heeft zij al haar onroerende zaken verkocht en voor de daarmee behaalde boekwinst een HIR gevormd. Begin 2010 heeft belanghebbende een dividend van € 2.800.000 aan haar aandeelhouder uitgekeerd, waarna nog ongeveer € 250.000 aan liquide middelen in belanghebbende resteerde. Op 13 december 2010 heeft belanghebbende onroerende zaken gekocht van G nv voor € 3.350.000. Daarna, eind 2010, zijn alle aandelen in belanghebbende geleverd aan G nv. De inspecteur betwist dat bij belanghebbende een (kwalificerend) herinvesteringsvoornemen aanwezig was na de dividenduitkering begin 2010. Daarom heeft hij de boekwinst tot de belastbare winst van belanghebbende over 2010 gerekend. Volgens het hof (Hof Den Bosch 29 september 2017, nr. 15/00499, NTFR 2017/2721) heeft belanghebbende voldaan aan de op haar rustende bewijslast dat bij haar ook na de dividenduitkering een herinvesteringsvoornemen aanwezig was. Er is echter sprake van fraus legis, nu aan de voorwaarden, genoemd in HR 23 mei 2014, nr. 13/02154, NTFR 2014/1488, is voldaan. Er bestaat volgens het hof een rechtstreekse samenhang tussen enerzijds de verkoop en de levering van de aandelen in belanghebbende en anderzijds de koop van de onroerende zaken door belanghebbende. Het hof acht dat er sprake is van een situatie die gelijk moet worden gesteld met een samenstel van rechtshandelingen waarbij de tijdsvolgorde van die rechtshandelingen zo is ingericht dat de herinvestering juist voor de wijziging in het belang in belanghebbende heeft plaatsgevonden, waarbij het doorslaggevende oogmerk van dit samenstel van (rechts)handelingen is de wettelijke regeling van art. 12a Wet VPB 1969 te ontgaan. Belanghebbende heeft tevergeefs bepleit dat ultimo 2010 een afwaardering van de onroerende zaken moet plaatsvinden. Het gelijk is volgens het hof aan de inspecteur.

NTFR 2018/2357 - Brief Belastingdienst over behandeling bezwaarschriften box 3

Aflevering 42, gepubliceerd op 18-10-2018
De Belastingdienst heeft een brief gestuurd aan mensen die een bezwaarschrift hebben ingediend tegen de vermogensrendementsheffing (box 3-heffing) over 2017. Het gaat om de bezwaarschriften waarin men niet alleen stelt dat de box 3-heffing op regelniveau in strijd is met art. 1 EP (bij het EVRM) maar ook andere individuele aspecten heeft aangevoerd. Het gaat vooral om gevallen waarin men stelt dat de box 3-heffing een individuele buitensporige last is. In de brief legt de Belastingdienst uit dat de vraag of de box 3-heffing op regelniveau in strijd is met art. 1 EP (bij het EVRM) in verband met de procedure massaal bezwaar centraal wordt uitgeprocedeerd tot en met de Hoge Raad. De individuele aspecten worden als een regulier bezwaarschrift behandeld en daarop zal de Belastingdienst dus uitspraak doen, los van de procedure massaal bezwaar. Door middel van het invullen van de bijlage bij de brief kan de belastingplichtige ervoor kiezen om zijn individuele grief of grieven in te trekken of nader te motiveren.

NTFR 2018/2359 - Vragen beantwoord over het behoud van het budget voor de instandhoudingssubsidie woonhuis-rijksmonumenten

Aflevering 42, gepubliceerd op 18-10-2018
De minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (OCW) heeft, namens de staatssecretaris van Financiën, gereageerd op vragen die zijn gesteld over de uitvoering van de motie-Geluk-Poortvliet. Deze motie houdt kort gezegd een verzoek aan het kabinet in om het bedrag van de fiscale monumentenaftrek (€ 62 miljoen) te bestemmen voor subsidie ten behoeve van particuliere eigenaren van rijksmonumenten die nu gebruikmaken van de belastingaftrek. De minister stelt dat het volledige bedrag beschikbaar blijft voor de monumenteneigenaren. Wel wordt € 17 miljoen ervan gebruikt ter versterking van de Subsidieregeling instandhouding monumenten (SIM). De minister gaat ervan uit dat de budgetten voldoende zullen zijn om aan de aanvragen tegemoet te komen. Als uit de evaluatie volgt dat een andere verdeling tussen beide regelingen noodzakelijk is, dan zal zij in overleg met de Tweede Kamer de budgetplafonds aanpassen.

NTFR 2018/2363 - Margeregeling ook van toepassing op verworven kunstvoorwerpen van kunstenaars uit andere lidstaten

Aflevering 42, gepubliceerd op 18-10-2018 met annotatie van mr. A.J. Blank
Harry Mensing is handelaar in kunstvoorwerpen in verschillende steden in Duitsland. Hij heeft onder andere kunstvoorwerpen verworven van makers uit andere lidstaten. Deze intracommunautaire leveringen werden in de lidstaat van oorsprong vrijgesteld van btw. Over de intracommunautaire verwervingen heeft Mensing btw betaald. Hij heeft deze btw niet als voorbelasting afgetrokken. De Duitse belastingdienst weigert de toepassing van de margeregeling op de uit andere lidstaten verworven kunstvoorwerpen. In de procedure die volgt stelt de Duitse rechter prejudiciële vragen.

NTFR 2018/2364 - Premixen met fruitsmaak kunnen niet worden ingedeeld als gegiste dranken (art. 81.1 Wet RO)

ECLI:NL:HR:2018:1933, datum uitspraak 12-10-2018, publicatiedatum 12-10-2018
Aflevering 42, gepubliceerd op 18-10-2018
Belanghebbende is importeur en distributeur van alcoholhoudende dranken in Nederland. De dranken bestaan onder andere uit water, fruitwijn, suiker, wodka, citroenzuur, geur- en smaakstoffen. Belanghebbende stelt dat de dranken moeten worden ingedeeld onder GN-post 2206 (andere gegiste dranken). Volgens belanghebbende is de fruitwijn, die aan de basis heeft gestaan van de vervaardiging van de eindproducten, een niet volledig gezuiverd wijnferment, dat niet is geültrafiltreerd, en daarmee een drank in de zin van post 2206 van de GN. Het hof (Hof Amsterdam 4 juli 2017, nr. 15/00188, NTFR 2017/2259) is van oordeel dat vaststaat dat de fruitwijn niet als zodanig kan worden aangemerkt omdat deze niet voor menselijke consumptie bestemd is. Daarvan uitgaande kan de toevoeging van gedistilleerde dranken als rum en wodka, alsmede suiker, geur-, kleur- en smaakstoffen er niet toe leiden dat de litigieuze eindproducten dan wel onder post 2206 van de GN kunnen worden gerangschikt. Rechtbank Noord-Holland heeft proefondervindelijk de smaak, de geur en het uiterlijk van de eindproducten vastgesteld. Het hof heeft het oordeel dat niet gezegd kan worden dat de eindproducten het karakter van een gegiste drank hebben onderschreven, zodat indeling onder post 2206 van de GN is uitgesloten. Het beroep van belanghebbende op het vertrouwensbeginsel faalde volgens het hof. De fruitwijn kan niet als ‘andere gegiste drank’ als bedoeld in post 2206 van de GN worden aangemerkt. De fruitwijn is wel een gegiste vloeistof, maar geen drank. Aldus is niet de vraag aan de orde of ‘de drank het karakter van een gegiste drank (heeft) behouden’. De besluiten waarop belanghebbende zich heeft beroepen en het door de douane aan belanghebbende toegestuurde ‘stroomschema’ hebben derhalve geen betrekking op de situatie van belanghebbende. Bovendien is het beleid waar belanghebbende zich op heeft beroepen interpretatief beleid en geen goedkeurend beleid. Voor interpretatief beleid geldt dat aan een uitlegging in overeenstemming met de wet de voorkeur behoort te worden geven.

NTFR 2018/2366 - Wijziging grondwatervergunning met terugwerkende kracht leidt tot vernietiging naheffingsaanslag grondwaterbelasting

ECLI:NL:HR:2018:1898, datum uitspraak 12-10-2018, publicatiedatum 12-10-2018
Aflevering 42, gepubliceerd op 18-10-2018 met annotatie van mr. E.D. Postema
Belanghebbende is houder van een koude-en-warmte-opslaginstallatie (KWO). Deze wordt gebruikt voor de klimaatbeheersing van een kantoorpand. Voor de werking van de KWO wordt grondwater aan de bodem onttrokken en ook weer teruggevoerd. Voor het onttrekken van grondwater wordt grondwaterbelasting geheven. De Gedeputeerde Staten van Noord-Brabant hebben vanwege de KWO aan belanghebbende een vrijstelling van grondwaterbelasting verleend voor maximaal 36.000 m3 per jaar (de oorspronkelijke vergunning). In de periode 2007 t/m 2011 heeft belanghebbende dit maximum overschreden. De inspecteur heeft op 31 mei 2012 voor de overschrijding een naheffingsaanslag grondwaterbelasting opgelegd. In 2013 hebben de Gedeputeerde Staten een vrijstelling van grondwaterbelasting aan belanghebbende verleend voor maximaal 186.000 m3 per jaar. Deze gewijzigde vergunning is met terugwerkende kracht ingegaan in 2000. Belanghebbende heeft in 2007 t/m 2011 minder grondwater onttrokken dan 186.000 m3 per jaar. In geschil is of de inspecteur bij het vaststellen van de naheffingsaanslag terecht is uitgegaan van de oorspronkelijke vergunning en niet van de gewijzigde vergunning. Volgens Hof Den Bosch (30 november 2016, nr. 14/00646, NTFR 2017/1046 en nr. 14/00803, NTFR 2017/1069) is de inspecteur terecht uitgegaan van de oorspronkelijke maatstaf, zodat de naheffingsaanslag in stand blijft. De Hoge Raad vernietigt de hofuitspraak. Als een vergunning voor het onttrekken van grondwater met terugwerkende kracht wordt verruimd nadat over die periode al een naheffingsaanslag is opgelegd, leidt die terugwerkende kracht ertoe dat die naheffingsaanslag wordt verminderd of vernietigd zolang deze niet onherroepelijk is. De rechter dient bij de toetsing dan ook uit te gaan van de gewijzigde vergunning. De onderhavige naheffingsaanslag wordt vernietigd. Verder overweegt de Hoge Raad nog dat van fraus legis geen sprake is.

NTFR 2018/2367 - A-G Wattel belicht problematiek inzake verrekening van EU-kansspelverliezen

ECLI:NL:PHR:2018:925, datum uitspraak 03-09-2018, publicatiedatum 21-09-2018
Aflevering 42, gepubliceerd op 18-10-2018 met annotatie van mr. M.M.Q. Wiezer
Belanghebbende heeft bij buitenlandse aanbieders internetpoker gespeeld en daarmee positieve en negatieve resultaten behaald. Kansspelbelasting (ksb) wordt in het buitenlandgeval geheven van de ingezeten prijsgerechtigde over het positieve verschil tussen de in een maand gewonnen prijzen en gedane inzetten. Bij een binnenlands internetkansspel wordt de ksb geheven van de binnenlandse aanbieder over het verschil tussen de in een maand ontvangen inzetten en ter beschikking gestelde prijzen. Dat verschil is volgens HR BNB 2015/124 (HR 27 februari 2015, nr. 14/03069, NTFR 2015/1049) een belemmering van het vrije kansspeldienstenverkeer in de EU. Als de inspecteur geen tegenbewijs van non-discriminatie levert door omzetgegevens van de buitenlandse aanbieder over te leggen, moet de schending van EU-recht worden opgeheven door de heffing achterwege te laten ‘over het positieve verschil tussen de in een kalendermaand gewonnen prijzen en de in die kalendermaand gedane inzetten behaald bij in andere lidstaten van de EU gevestigde aanbieders’. Voorts blijkt uit jurisprudentie dat een internetkansspel moet worden beschouwd als aangeboden vanuit een andere EU-lidstaat als de ‘houder’ – i.e. degene die de zeggenschap heeft over de organisatie van de kansspelen – zijn vestigingsplaats binnen de EU heeft.

NTFR 2018/2370 - Vertrouwensbeginsel belet herstel foutieve objectkenmerken bij nieuwe waardebeschikking

ECLI:NL:GHARL:2018:8067, datum uitspraak 11-09-2018, publicatiedatum 21-09-2018
Aflevering 42, gepubliceerd op 18-10-2018 met annotatie van mr. A. Dinée
Belanghebbende is eigenaar van een voormalige T-boerderij, waaraan door de gemeente in totaal drie huisnummers zijn toegekend. Belanghebbende woont op huisnummer 11 (hierna: de woning) en heeft huisnummer 9 in gebruik als kantoor (hierna: het kantoor). De woning en het kantoor zijn intern via een deur verbonden. Huisnummer 13 wordt door belanghebbende verpacht. De heffingsambtenaar heeft de woning en het kantoor als afzonderlijke objecten afgebakend en de waarde daarvan bij beschikkingen van 28 februari 2015 vastgesteld op € 216.000 respectievelijk € 67.000. Deze beschikkingen zijn door hem op 31 maart 2015 vernietigd. Vervolgens heeft de heffingsambtenaar de woning en het kantoor afgebakend als één object en de waarde van dat object bij beschikking van 30 september 2015 vastgesteld op € 344.000. De waarde van het samengevoegde object is hoger dan die van de twee afzonderlijke objecten. De reden daarvan is dat de heffingsambtenaar bij twee bijgebouwen in de oorspronkelijke waardebepaling is uitgegaan van onjuiste objectkenmerken, namelijk een onjuiste oppervlakte en inhoud. In de nieuwe waardebepaling met de juiste objectafbakening zijn die foutieve objectkenmerken gecorrigeerd. Het hof verwijst naar HR 28 september 2012, nr. 10/04201, NTFR 2012/2720, waarin de Hoge Raad heeft geoordeeld dat in een geval als het onderhavige, waarbij vastgestelde beschikkingen worden vernietigd wegens een onjuiste objectafbakening en worden gevolgd door nieuwe beschikkingen met de juist afgebakende objecten, ook andere fouten kunnen worden hersteld. De Hoge Raad heeft daarbij overwogen dat de mogelijkheid bestaat dat beginselen van behoorlijk bestuur zich in een voorkomend geval tegen een dergelijk herstel verzetten. Het hof is met de rechtbank van oordeel dat belanghebbende erop mocht vertrouwen dat de twee bijgebouwen bij de oorspronkelijke beschikkingen op een juiste wijze in de waardering waren betrokken. De objectkenmerken van de bijgebouwen in het bij die beschikkingen behorende taxatieverslag wijken wat betreft oppervlakte en inhoud niet zo veel af van de juiste kenmerken dat het voor belanghebbende bij lezing van dat taxatieverslag aanstonds duidelijk had moeten zijn dat de opstallen niet op een juiste wijze in de waardering waren betrokken. Het beroep van belanghebbende op het vertrouwensbeginsel slaagt. In die situatie is tussen partijen niet in geschil dat de waarde conform de uitspraak van de rechtbank op € 295.000 moet worden vastgesteld.

NTFR 2018/2371 - Instemming ter zitting verdeling rendementsgrondslag betekent niet een ondubbelzinnige afstand van recht om verdeling nadien te wijzigen

ECLI:NL:HR:2018:1896, datum uitspraak 12-10-2018, publicatiedatum 12-10-2018
Aflevering 42, gepubliceerd op 18-10-2018 met annotatie van mr. A.J.M. Arends
Aan belanghebbende en haar ex-partner zijn IB-aanslagen opgelegd, waarin correcties in box 3 in aanmerking zijn genomen wegens verzwegen Zwitserse tegoeden. Bij de toerekening van deze correcties is uitgegaan van een 50%-50%-verdeling. Bij het hof heeft de (voormalige) gemachtigde van belanghebbende ter zitting aanvankelijk verklaard dat 100% aan de ex-partner moet worden toegerekend, maar vervolgens heeft hij verklaard dat hij niet langer een andere verdeling dan 50%-50% stelt. Nadien wilde een nieuwe gemachtigde hierop terugkomen. Hof Arnhem-Leeuwarden (21 november 2017, nrs. 13/00771 en 13/00772, NTFR 2017/3021) heeft beslist dat dit niet kan, nu belanghebbende ter zitting nadrukkelijk en ondubbelzinnig heeft verklaard dat een verdeling van 50%-50% akkoord is. Hierop terugkomen zou volgens het hof niet stroken met de eisen van een goede procesorde. Hiertegen komt belanghebbende met succes in cassatie.

NTFR 2018/2372 - Omvang belastingschulden kan matigende rol spelen bij hoogte boete

ECLI:NL:HR:2018:1895, datum uitspraak 12-10-2018, publicatiedatum 12-10-2018
Aflevering 42, gepubliceerd op 18-10-2018 met annotatie van mr. W.E. Nent-Vroomen
De inspecteur heeft aan belanghebbende vergrijpboeten opgelegd wegens het niet tijdig op aangifte betalen van omzetbelasting. De boeten bedragen telkens 30% van de over elk tijdvak niet tijdig betaalde belasting, in totaal € 16.998. Hof Den Bosch (12 november 2017, nrs. 15/01219 t/m 15/01225, NTFR 2017/3070) heeft de boeten passend en geboden geacht. De Hoge Raad vernietigt dit oordeel over de strafmaat. Het hof heeft ten onrechte niet als strafverminderende omstandigheid in aanmerking genomen de omstandigheid dat de belastingschulden van belanghebbende ruim € 100.000 belopen. Ook belastingschulden vormen een element van de draagkracht die een rol speelt bij de bepaling van de proportionaliteit van de boete. Verwijzing volgt voor een nieuwe beoordeling van de hoogte van de boeten.

NTFR 2018/2373 - Hofoordelen over omkering en verzwaring bewijslast wegens niet doen vereiste aangiften niet cassatieproof

ECLI:NL:HR:2018:1839, datum uitspraak 05-10-2018, publicatiedatum 05-10-2018
Aflevering 42, gepubliceerd op 18-10-2018 met annotatie van mr. K.M.G. Demandt
Belanghebbende is dga van een vennootschap die actief is in de reisbranche. Bij belanghebbende en de vennootschap zijn strafrechtelijke en fiscale onderzoeken ingesteld. Volgens de bevindingen van die onderzoeken is, kort gezegd, met valse vluchtfacturen gewerkt. Hierdoor is volgens de fiscus sprake van door de vennootschap verzwegen winsten en van verkapte uitdelingen aan belanghebbende. Verder is sprake van Luxemburgse bankrekeningen op naam van belanghebbende. In verband hiermee zijn de onderhavige (navorderings)aanslagen IB/PVV (zonder boete) 2000 t/m 2006 aan belanghebbende opgelegd. Daarbij spelen ook nog verschillende andere correcties. Belanghebbende is voorts strafrechtelijk veroordeeld. Hof Arnhem-Leeuwarden (20 december 2016, nrs. 14/00944 t/m 14/00955, NTFR 2017/625) heeft onder meer geoordeeld dat:

NTFR 2018/2374 - EHRM-arrest Gillissen dwingt niet tot oproepen getuigen wanneer verzoek niet is gespecificeerd

ECLI:NL:HR:2018:1850, datum uitspraak 05-10-2018, publicatiedatum 05-10-2018
Aflevering 42, gepubliceerd op 18-10-2018 met annotatie van mr. K.M.G. Demandt
Belanghebbende, een fiscale eenheid, is actief in de reisbranche. A is de dga. Bij belanghebbende en A zijn strafrechtelijke en fiscale onderzoeken ingesteld. Volgens de bevindingen van die onderzoeken zijn, kort gezegd, tot omvangrijke bedragen aan valse vluchtfacturen in de administratie van belanghebbende opgenomen. In verband hiermee zijn (navorderings)aanslagen VPB 2000 t/m 2004 (zonder boete) aan belanghebbende opgelegd. A is strafrechtelijk veroordeeld. In het fiscale hoger beroep heeft belanghebbende verschillende formeelrechtelijke klachten in stelling gebracht. Hof Arnhem-Leeuwarden (20 december 2016, nrs. 14/00956 t/m 14/00964, NTFR 2017/628) heeft onder meer geoordeeld dat het het verzoek van belanghebbende om twee getuigen op te roepen afwijst omdat het verzoek niet was gespecificeerd. Verder heeft het hof aan de late overlegging van het strafdossier door de inspecteur als gedingstuk geen gevolgen verbonden omdat belanghebbende zelf over dat strafdossier beschikt. De Hoge Raad acht deze oordelen cassatieproof. Het EHRM-arrest Gillissen brengt niet mee dat het hof gehouden is getuigen op te roepen als het verzoek daartoe niet is gespecificeerd. Toch houdt de hofuitspraak geen stand. Het hof heeft namelijk zijn oordeel dat belanghebbende voor 2004 niet de vereiste aangifte heeft gedaan, ontoereikend gemotiveerd.