Aflevering 24

Gepubliceerd op 13 juni 2019

NTFR 2019/1481 - Een beter milieu begint bij … lagere parkeertarieven voor elektrische auto’s?

Aflevering 24, gepubliceerd op 13-06-2019 geschreven door mr. E.D. Postema
Arnhem, Rotterdam en Utrecht kennen een milieuzone voor personenauto’s. Diverse andere gemeenten onderzoeken de mogelijkheid om er een in te stellen of hebben er een gepland. Met een milieuzone willen gemeenten de meest vervuilende voertuigen weren uit bepaalde delen van de stad. Daarmee wordt beoogd de leefbaarheid, met name op het punt van de luchtkwaliteit, in de stad te verbeteren. Als het aan het kabinet ligt, krijgen gemeenten binnenkort de mogelijkheid om lagere parkeertarieven te hanteren voor emissieloze voertuigen, hierna gemakshalve elektrische auto’s genoemd.Ontwerpwetsvoorstel tot wijziging van de Gemeentewet in verband met differentiatie van parkeertarieven naar uitlaatgasemissies van een voertuig (op 28 februari 2019 ter consultatie gepubliceerd op www.internetconsultatie.nl). Dit is een belangrijk instrument om de transitie naar emissieloze voertuigen een extra impuls te geven, aldus de staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat in een brief aan de Tweede Kamer.Brief Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat van 28 februari 2019, nr. IENW/BSK-2019/25306. De vraag is in hoeverre dit wetsvoorstel bijdraagt aan schonere lucht in de stad en of de hooggespannen verwachtingen van het kabinet terecht zijn. In deze Opinie ga ik in op de effectiviteit van de voorgestelde maatregel en de (juridische) complicaties die in het wetsvoorstel schuilgaan.

NTFR 2019/1485 - Besluit lijfrenten en rechten op periodieke uitkeringen aangepast

Aflevering 24, gepubliceerd op 13-06-2019
De staatssecretaris van Financiën heeft het besluit lijfrenten en rechten op periodieke uitkeringen (NTFR 2012/1618) aangepast. De aanpassing bestaat uit het actualiseren en aanvullen met beleidsstandpunten van het besluit van 13 juni 2012, nr. BLKB 2012/283M. In het nieuwe besluit is, vooruitlopend op wetgeving, een goedkeuring onder voorwaarden opgenomen die het mogelijk maakt dat de bedragen die worden betaald als afkoopsom voor alimentatie en voor de verrekening van pensioenrechten ook onder de aftrekbare onderhoudsverplichtingen vallen als een alimentatielijfrente of een pensioenverrekeningslijfrente wordt afgesloten bij een bank, een beleggingsonderneming of een beheerder van een beleggingsinstelling of een instelling voor collectieve belegging in effecten.

NTFR 2019/1487 - Niet-voortzettingseis van liquidatieverliesregeling toetsen op tijdstip waarop vereffening ontbonden lichaam is voltooid

ECLI:NL:HR:2019:886, datum uitspraak 07-06-2019, publicatiedatum 07-06-2019
Aflevering 24, gepubliceerd op 13-06-2019 met annotatie van mr. N.I. Groenland
Belanghebbende had een deelneming in i. In 2002 heeft i haar activiteiten overgedragen aan een met belanghebbende verbonden lichaam, K. Eind 2003 zijn de aandelen in K verkocht aan een derde. In 2004 is de liquidatie van i gestart. De vereffening is in 2010 voltooid. Belanghebbende heeft ter zake van de liquidatie in 2010 een verlies van € 10,8 miljoen in aftrek gebracht. De inspecteur heeft aftrek geweigerd op grond van art. 13d, lid 9, Wet VPB 1969. Onder verwijzing naar de wetsgeschiedenis en systematiek van de liquidatieverliesregeling oordeelt de Hoge Raad dat de niet-voortzettingseis dient te worden getoetst op het tijdstip waarop de vereffening van het ontbonden lichaam is voltooid. Nu in 2010 de onderneming van de ontbonden deelneming i door een derde is voortgezet, is aan de niet-voortzettingseis voldaan. Belanghebbende kan daarom een liquidatieverlies van € 10,8 miljoen in aanmerking nemen.

NTFR 2019/1488 - Niet-gerechtigdheid Amerikaans beleggingsfonds tot afdrachtvermindering dividendbelasting vormt volgens A-G Wattel geen ongerechtvaardigde inbreuk op vrij kapitaalverkeer

ECLI:NL:PHR:2019:281, datum uitspraak 22-03-2019, publicatiedatum 19-04-2019
Aflevering 24, gepubliceerd op 13-06-2019 met annotatie van mr. D.C. Simonis
Belanghebbende is een Amerikaans open-end diversed management company. Zij belegt onder meer in Nederland, maar heeft daar geen vaste inrichting (gehad). Op het door haar ontvangen dividend is 15% dividendbelasting ingehouden, die zij terug wil hebben. Zij is naar Amerikaanse noch Nederlandse fiscale maatstaven transparant. Zij is onderworpen aan de Amerikaanse winstbelasting en valt onder het Regulated Investment Company (RIC)-regime, maar heeft geen gebruik gemaakt van de mogelijkheid om de Nederlandse dividendbelasting inclusief verrekeningsrecht door te geven aan haar participanten. De door haar ontvangen en dooruitgedeelde inkomsten zijn aftrekbaar van haar in de VS belastbare winst. Over inkomen dat zij niet binnen een bepaalde termijn uitkeert, betaalt zij een excise tax. In de geschiljaren is zij geen excise tax verschuldigd geweest. In Nederland is zij noch belastingplichtig voor de vennootschapsbelasting, noch inhoudingsplichtig voor de dividendbelasting.

NTFR 2019/1491 - Geen afzonderlijke proceskostenvergoeding voor klachten over niet (tijdig) vaststellen dwangsombeschikking

ECLI:NL:HR:2019:787, datum uitspraak 24-05-2019, publicatiedatum 24-05-2019
Aflevering 24, gepubliceerd op 13-06-2019 met annotatie van mr. R. Marchal
Belanghebbende heeft beroep ingesteld bij de rechtbank wegens het niet-tijdig beslissen op haar bezwaar. Nadat de inspecteur alsnog uitspraak op bezwaar heeft gedaan, heeft belanghebbende er bij de rechtbank schriftelijk over geklaagd dat de inspecteur nog steeds niet had beslist op haar verzoek om een dwangsom. De inspecteur heeft vervolgens toegezegd de maximale dwangsom te zullen toekennen. Daarop heeft belanghebbende het beroep tegen de uitspraken op bezwaar ingetrokken en tegelijkertijd verzocht om een proceskostenvergoeding. De rechtbank heeft met overeenkomstige toepassing van art. 8:54 Awb het beroep kennelijk gegrond verklaard en een proceskostenvergoeding toegekend voor het indienen van een beroepschrift, maar niet voor de klacht betreffende het achterwege blijven van een beslissing op het verzoek om een dwangsom. Ondanks het feit dat de hoogte van de proceskostenvergoeding in geschil was, mocht de rechtbank de zaak vereenvoudigd afdoen met toepassing van art. 8:54 Awb, aldus de Hoge Raad. Toepassing van art. 8:54 Awb is immers niet beperkt tot de gevallen waarin de rechter het beroep in volle omvang honoreert. Verder heeft de rechtbank terecht geen vergoeding toegekend voor de klacht betreffende het achterwege blijven van een beslissing op het verzoek om een dwangsom. De bezwaren tegen de hoogte van een dwangsom lopen op grond van art. 4.19 Awb mee in de beroepsprocedure tegen de uitspraak op bezwaar. Dit geldt ook voor klachten die zien op het niet (tijdig) vaststellen van een dwangsombeschikking. Ook in zo’n geval wordt met het aandragen van die klachten niet een aparte beroepsprocedure bij de rechter gestart, zodat geen sprake is van een apart beroepschrift waarvoor een afzonderlijke proceskostenvergoeding toegekend moet worden.

NTFR 2019/1492 - Betrokkenheid raadsheer bij in het verleden als ambtenaar van Ministerie van Financiën gesloten vaststellingsovereenkomst vormt geen grond voor wraking

ECLI:NL:HR:2019:727, datum uitspraak 24-05-2019, publicatiedatum 24-05-2019
Aflevering 24, gepubliceerd op 13-06-2019 met annotatie van mr. M.B. Weijers
Op 20 februari 2019 is aan belanghebbende meegedeeld dat op 8 maart 2019 arrest zou worden gewezen in haar zaak door de raadsheren Overgaauw, Wortel en Cools. Op 28 februari 2019 heeft de gemachtigde raadsheer Cools gewraakt. De Hoge Raad heeft op 8 maart 2019 arrest gewezen, maar dat arrest is vervolgens bij arrest van 29 maart 2019 vervallen verklaard. Op 8 april 2019 heeft de gemachtigde ook de raadsheren Overgaauw en Wortel gewraakt. Ten aanzien van raadsheer Cools, destijds werkzaam bij het Ministerie van Financiën, is volgens de gemachtigde sprake van schijn van vooringenomenheid, aangezien hij namens het ministerie een vaststellingsovereenkomst met de gemachtigde heeft gesloten waarin een bepaalde toezegging is opgenomen. Klachten wegens het niet-nakomen van deze overeenkomst zijn meermalen aan deze raadsheer kenbaar gemaakt. Verder heeft raadsheer Cools aan de gemachtigde in het verleden nadrukkelijk toegezegd als raadsheer geen zaken te zullen behandelen waarbij gemachtigde betrokken is. Volgens de Hoge Raad treft dit wrakingsverzoek geen doel. De enkele omstandigheid dat raadsheer Cools gedurende zijn werkzaamheden voor het Ministerie van Financiën betrokken is geweest bij een vaststellingsovereenkomst en het gestelde niet-nakomen van die overeenkomst door de Belastingdienst, levert namelijk niet een zwaarwegende aanwijzing op van vooringenomenheid. Voorts is van het bestaan van de vermelde toezegging niet gebleken. In dit verband is verder van belang dat uit de stukken blijkt dat de gebeurtenissen die aan het verzoek ten grondslag liggen zich hebben afgespeeld in de periode 2005-2007 en dat niet is gebleken dat verzoekster zelf betrokken was bij de contacten tussen raadsheer Cools en de gemachtigde van verzoekster. Ten aanzien van het tweede wrakingsverzoek heeft de gemachtigde aangevoerd dat in de zaak op 8 maart 2019 arrest is gewezen alvorens het op 26 februari 2019 ingediende verzoekschrift in behandeling te nemen. Hierdoor bestaat de schijn van vooringenomenheid en bestaat bezwaar tegen een verdere behandeling van het cassatieberoep door de genoemde raadsheren en de waarnemend griffier. Ook dit verzoek treft geen doel. De gronden voor wraking zijn namelijk niet geconcretiseerd. De enkele omstandigheid dat de genoemde raadsheren arrest hebben gewezen alvorens het wrakingsverzoek in behandeling te nemen, rechtvaardigt niet de vrees voor vooringenomenheid, nu dit arrest door diezelfde raadsheren vervallen is verklaard op de grond dat het arrest ten onrechte is gewezen voordat op het eerste wrakingsverzoek was beslist. Een waarnemend griffier kan niet worden gewraakt.

NTFR 2019/1498 - Besluit WOB-verzoek fiscale behandeling defence counsels

Aflevering 24, gepubliceerd op 13-06-2019
Het Ministerie van Financiën en de Belastingdienst hebben een besluit op een WOB-verzoek om documenten over de fiscale positie van defence counsels gepubliceerd. Ook het Ministerie van Buitenlandse Zaken heeft een dergelijk besluit gepubliceerd (eenzelfde verzoek was bij dit ministerie ingediend). Hierbij zijn verschillende documenten (deels) openbaar gemaakt die zien op de belastingheffing van de personen betrokken bij de verdediging van verdachten voor de in Nederland gevestigde internationale (straf)hoven en tribunalen (defence counsels en hun teams), op de totstandkoming van de hiervoor relevante bepaling in de zetelovereenkomst met die hoven en tribunalen en op de toekenning door het Ministerie van Buitenlandse Zaken van een status aan de genoemde personen (en de doorwerking hiervan naar de fiscale behandeling). Uit de openbaar gemaakte documenten volgt dat de zetelovereenkomst met het betrokken hof of tribunaal volgens de Belastingdienst het heffen van inkomstenbelasting over de ontvangen vergoedingen van defence counsels (voor hun werkzaamheden als zodanig) niet in de weg staat. Naar nationaal recht zullen de ontvangen vergoedingen voor werkzaamheden in Nederland hierbij veelal belast zijn als resultaat uit overige werkzaamheden. Als de betrokken persoon in Nederland woont en de werkzaamheden in het buitenland verricht of als de defence counsel in het buitenland woont en in Nederland werkt, dient verder met inachtneming van het toepasselijke belastingverdrag te worden beoordeeld in hoeverre Nederland een heffingsrecht heeft.

NTFR 2019/1499 - Antwoorden op Kamervragen over belastingheffing van internationaal opererende chauffeurs

Aflevering 24, gepubliceerd op 13-06-2019
De staatssecretaris van Financiën beantwoordt vragen van het Kamerlid Lodders (VVD) over de behandeling van internationaal opererende vrachtwagenchauffeurs onder de belastingverdragen en het Besluit voorkoming dubbele belasting 2001 (BvdB 2001). Hij is niet voornemens de bijzondere heffingsregels voor arbeidsinkomsten van bemanningsleden van zee- en luchtvaartuigen in het internationale verkeer uit de breiden naar chauffeurs in het internationale wegtransport (en daarmee af te wijken van de internationaal gebruikelijke regels zoals vervat in het OESO-Modelverdrag).