NTFR 2019/2808 - Onthouden fiscale voorrechten ex art. 10, lid 6, Zetelovereenkomst Europees Octrooi Bureau is volgens A-G Wattel in strijd met vrij werknemersverkeer
ECLI:NL:PHR:2019:1030, datum uitspraak 08-10-2019, publicatiedatum 25-10-2019
Aflevering 46, gepubliceerd op 14-11-2019 met annotatie van mr. R.A. BosmanBelanghebbende, een Nederlander, heeft tot en met augustus 2004 in München gewerkt en gewoond, waar hij werkte voor de Europese Octrooi Organisatie (EOO). Van 1 september 2004 tot en met 31 december 2014 werkte hij bij de Nederlandse vestiging, het EOB. In cassatie is in geschil of art. 45 VWEU in de weg staat aan toepassing van art. 10, lid 6 van de Zetelovereenkomst met de EOO, dat bepaalde fiscale voorrechten en immuniteiten onthoudt aan EOB-werknemers die Nederlander zijn of duurzaam verblijf houden in Nederland. Hof Den Haag (13 maart 2019, nrs. 18/00473 t/m 18/00481, NTFR 2019/1480) achtte art. 45 VWEU geschonden omdat art. 10, lid 6, Zetelovereenkomst Nederlanders die van hun EU-vrijverkeersvrijheden gebruik hebben gemaakt ongunstiger behandelt dan niet-Nederlanders in overigens gelijke omstandigheden (omgekeerde discriminatie naar nationaliteit die niet als puur interne aangelegenheid kan worden beschouwd). Het hof zag geen EU-rechtelijk aanvaardbare rechtvaardiging in de Nederlandse wens diplomaten en werknemers van internationale organisaties hetzelfde te behandelen, noch in het volkenrecht of de evenwichtige verdeling van heffingsbevoegdheid. In cassatie betoogt de staatssecretaris dat het hof ten onrechte het uit art. 10, lid 6, Zetelovereenkomst voortvloeiende verschil tussen Nederlanders en niet-Nederlanders in heffing over box 3-inkomen in strijd heeft geoordeeld met art. 45 VWEU, nu de belanghebbende niet ongunstiger wordt behandeld dan ingezeten Nederlanders. Bij deze conclusie van A-G Wattel behoort een bijlage die ook ziet op de zaak met nr. 19/02014. In die bijlage worden de voor beide zaken relevante achtergronden, wetteksten, parlementaire geschiedenis en rechtspraak behandeld. Ook A-G Wattel meent dat de belanghebbende zich op art. 45 VWEU kan beroepen om hetzelfde behandeld te worden als een niet-Nederlander die vanuit een andere EU-lidstaat naar Nederland komt om voor het EOB te werken. Hij heeft van zijn EU-verkeersrechten gebruikgemaakt door duurzaam in München te gaan wonen en werken, waardoor er geen sprake meer is van een puur interne situatie, en hij is vervolgens, anders dan Van Hilten-Van der Heijden, teruggekeerd vanuit Duitsland om voor het EOB te gaan werken. Volgens de vaste Knoors-jurisprudentie van het HvJ verkeerde hij daarmee in dezelfde situatie als een niet-Nederlandse EU-burger die vanuit een andere lidstaat door het EOB wordt aangeworven. Het onderscheid naar nationaliteit in art. 10, lid 6, Zetelovereenkomst is in dit geval dus onverenigbaar met art. 45 VWEU. Ook de advocaat-generaal ziet geen EU-rechtelijk aanvaardbare rechtvaardiging voor het onderscheid naar nationaliteit in art. 10, lid 6, Zetelovereenkomst. Dat die bepaling internationaal aanvaard is voor diplomatieke ambtenaren en dat Nederland streeft naar dezelfde fiscale behandeling als die voor diplomaten, lijkt de advocaat-generaal niet relevant omdat (i) de belanghebbende geen diplomatiek ambtenaar is en (ii) belanghebbende dus ook niet onderworpen is gebleven aan de belastingheffing van een zendstaat, en (iii) het onderscheid tussen Nederlands en niet-Nederlands EOB-personeel op geen enkele wijze de onafhankelijkheid van het EOB-personeel kan dienen. De HvJ-arresten Evans en Kadi, inhoudende dat het EU-recht moet worden uitgelegd in het licht van het volkenrecht, maken dit niet anders. Het door de staatssecretaris ingeroepen volkenrecht ziet op diplomatieke ambtenaren en niet op werknemers van een internationale organisatie. Er is geen volkenrechtelijke regel die Nederland dwingt om op EOB-personeel dezelfde (uitzonderingen van) voorrechten en immuniteiten toe te passen als op diplomatieke ambtenaren, noch om het box 3-inkomen van dergelijk personeel te belasten. De advocaat-generaal acht onderscheid naar nationaliteit evenmin noodzakelijk voor een evenwichtige verdeling van heffingsbevoegdheid tussen lidstaten, nu er geen sprake is van verdeling van heffingsbevoegdheden tussen lidstaten, maar van vrijstelling door één enkele lidstaat, Nederland. Het EOB noch enige andere staat of entiteit belast immers het box 3-inkomen van Nederlands ingezeten EOB-werknemers.