NTFR 2015/1463 - Schijnconstructies
Aflevering 20, gepubliceerd op 14-05-2015 geschreven door mr. F. van HorzenOp 7 april 2015 nam de Tweede Kamer een motie aan van de leden Maij, Klaver en Van Bommel.TK 2014-2015, 34 166, nr. 6. De motie bevat de overweging dat steeds machtiger wordende multinationals gebruikmaken van verschillen tussen Europese lidstaten en gaten in Europese wetgeving. Vervolgens wordt geconstateerd dat dit leidt tot uitbuiting van werknemers. Omdat de motie multinationals koppelt aan uitbuiting van werknemers verkeerde ik even in de veronderstelling dat we te maken hadden met een motie van nakomelingen van arbeiders die vroeger deel uitmaakten van de gestaalde communistische kaders, communisten die tegenwoordig alleen nog in beweging komen wanneer de grond onder hun Groninger verzorgingstehuis schudt als gevolg van ‘government-made earthquakes’. Het vervolg van de tekst van de motie maakt echter duidelijk dat het de indieners ging om een vernieuwde EU-detacheringsrichtlijn in aanvulling op het wetsvoorstel ‘Aanpak schijnconstructies’.Wetsvoorstel 34 108. Ik werd mij begin 2013 voor het eerst bewust van de term schijnconstructies toen minister Asscher aankondigde schijnconstructies aan te gaan pakken. Ik kon het begrip aanvankelijk moeilijk plaatsen. Wat was een schijnconstructie? Een constructie die slechts schijn of nep was, dus een constructie die geen echte constructie was? Maar wat was dan het probleem? Een speurtocht bracht mij duidelijkheid. Het begrip schijnconstructie heeft een vrij lange parlementaire voorgeschiedenis. Zo dook de term op in 1912 bij een beschouwing over de plannen tot het verbouwen van een ministerie. De verwachting werd uitgesproken dat geen valse bogen van latwerk en pleister zouden worden gemaakt en dat elke schijnconstructie zou worden vermeden.TK 1911-1912, 275, nr. 4, p. 5. Met name de afgelopen twintig jaar is er een enorme toename in het parlementaire gebruik van het woord schijnconstructie. Nu eens wordt het gebruikt wanneer partijen bewust iets veinzen dat afwijkt van hun werkelijke bedoeling. Dan weer wordt het gebruikt wanneer de werkelijke bedoeling van partijen leidt tot een door de beoordelaar niet gewenste uitkomst. Het wetsvoorstel ‘Aanpak schijnconstructies’ vormt onderdeel van een groot offensief van de wetgever om erosie van arbeidsvoorwaarden en -rechten tegen te gaan en ook om zelfstandigen te ontmaskeren en hen onder de werking van de voor werknemers bedoelde regelingen te brengen. Dit offensief vormt mijns inziens een goede aanleiding om de vraag te stellen of fiscalisten wellicht een vertekend beeld van de werkelijkheid hebben. Zijn er bijvoorbeeld natuurlijke personen die in werkelijkheid ondernemer of belegger zijn maar die we voor toepassing van de Wet IB 2001 niet als zodanig behandelen, op grond van wettelijke regels of oude (voor)oordelen die niet zijn aangepast aan gewijzigde maatschappelijke omstandigheden? Bevat het wettelijke bouwwerk schijnconstructies?