NTFR 2016/2041 - Meneer Schumacker of het sprookje van het 90%-criterium
Aflevering 33, gepubliceerd op 18-08-2016 geschreven door mr. dr. J.J. van den BroekIn de zaak Schumacker oordeelde het HvJ dat een staat soms verplicht is om aan niet-ingezeten werknemers de fiscale tegemoetkomingen te verlenen ter zake van de persoonlijke en gezinssituatie die normaliter voorbehouden zijn aan ingezetenen. Dit geldt indien de niet-ingezetene nagenoeg zijn gehele inkomen verdient in de werkstaat en in de woonstaat onvoldoende inkomen van betekenis heeft om daar gebruik te kunnen maken van soortgelijke fiscale tegemoetkomingen. Er heerst, ook bij de Hoge Raad, twijfel of hiervoor vereist is dat belanghebbende ten minste 90% van zijn wereldinkomen geniet in de werkstaat. In zijn arrest van 22 mei 2015 stelde de Hoge Raad prejudiciële vragen in een zaak waarin een inwoner van Spanje 60% van zijn wereldinkomen in Nederland verdiende en 40% in Zwitserland.HR 22 mei 2015, nr. 13/03468, NTFR 2015/1660, FED 2016/5, met noot van Van den Broek, bij het HvJ aanhangig onder zaak C-283/15. Ik verwacht dat Nederland 60% van het negatieve inkomen uit eigen woning in aftrek zal moeten toelaten. De kwestie is voor Nederland van groot belang omdat de wetgever per 1 januari 2015 opnieuw een hard 90%-criterium heeft ingevoerd in de regeling van art. 7.8 Wet IB 2001 voor kwalificerende buitenlandse belastingplichtigen. Daarbij geldt voor gepensioneerde werknemers een soepelere eis.Art. 7.8, lid 8, Wet IB 2001 biedt de mogelijkheid om bij AMvB belastingplichtigen die niet aan het 90%-criterium voldoen aan te wijzen als kwalificerend buitenlands belastingplichtigen indien EU-recht hiertoe verplicht. Art. 21bis Uitv.besl. IB 2001 doet dit onder voorwaarden voor personen die pensioen, lijfrenten of soortgelijke uitkeringen ontvangen. Hierdoor vallen naar schatting circa 13.000 belastingplichtigen buiten de regeling voor kwalificerende buitenlandse belastingplichtigen.Kamerstukken II, 2013-2014, 33 752, nr. 11, p. 74. De herintroductie van het 90%-criterium door de Nederlandse wetgever vind ik onbegrijpelijk. In deze bijdrage geef ik aan de hand van de Europese jurisprudentie aan waarom de regeling in strijd is met Europees recht.