Aflevering 3

Gepubliceerd op 19 januari 2017

NTFR 2017/131 - Wet infasering PEB (Partnerproblematiek En Beroepsaansprakelijkheid)

Aflevering 3, gepubliceerd op 19-01-2017 geschreven door prof. dr. mr. P.G.H. Albert
Er zijn ongeveer 162.000 dga’s met een aanspraak op een pensioen in eigen beheer.Dit aantal ontleen ik aan de Uitvoeringstoetsen Wet uitfasering pensioen in eigen beheer en overige fiscale pensioenmaatregelen. De wettelijke grondslag van het eigenbeheerpensioen is art. 19a, lid 2, Wet LB 1964 jo. art. 1 Pensioenwet. Art. 1 Pensioenwet bevat de definitie van dga (directeur-grootaandeelhouder). De ministerraad heeft bij nieuwsbericht van 1 juli 2016 een wetsvoorstel aangekondigd over de ‘uitfasering’ van het pensioen in eigen beheer.NTFR 2016/1789. Bedoeld wetsvoorstel is op 20 september 2016 (Prinsjesdag) ingediendWetsvoorstel 34 555 (Wet uitfasering pensioen in eigen beheer en overige pensioenmaatregelen), NTFR 2016/2367. en op 17 november 2016 door de Tweede Kamer aanvaard.NTFR 2016/2770. De Eerste Kamer heeft op 20 december 2016 de stemming over het wetsvoorstel op verzoek van de staatssecretaris van Financiën uitgesteld wegens een vermeend lek.NTFR 2016/3060. Staatssecretaris van Financiën, Eric Wiebes, heeft het verzoek als volgt toegelicht: ‘Vanuit de praktijk bereiken mij signalen over het gebruik van de mogelijkheden om de (toekomstige) indexatie van de opgebouwde pensioenaanspraken op het moment van afkoop of omzetting ten laste van de fiscale winst te brengen. Met het oog op een ordentelijke besluitvorming in uw Kamer is het noodzakelijk inzicht te hebben in de effecten daarvan, in het bijzonder de grootte van de groep die hiervan gebruikmaakt of kan maken. Hiervoor dient nader onderzoek plaats te vinden. Zodra ik over deze materie duidelijkheid heb, zal ik uw Kamer informeren. Ik bereid een novelle voor waarin ik eventueel flankerende maatregelen zal opnemen en waarin ik ook een wijziging van de datum van inwerkingtreding zal voorstellen. In die novelle zal dan terugwerkende kracht worden voorzien voor de overige pensioenmaatregelen die in het wetsvoorstel zijn opgenomen.’ Het uitstel is illustratief voor de onderschatting van de complexiteit van het wetsvoorstel. De toelichting op de laatste zin vormt het onderwerp van deze Opinie. Ofwel: staat uitfasering van pensioen in eigen beheer gelijk aan infasering van beroepsaansprakelijkheid?

NTFR 2017/135 - Besluit investeringsaftrek deels gewijzigd

Aflevering 3, gepubliceerd op 19-01-2017
Het besluit van 17 maart 2014, nr. BLKB2014/106M, NTFR 2014/1028, is deels gewijzigd. De wijziging betreft het onroerende karakter van zonnepanelen en dergelijke, waarvoor een goedkeuring wordt gegeven, en het vervallen van drie bijlagen bij het besluit vanwege het opnemen van een drietal ja/nee-vragen in de aangiften IB en VPB.

NTFR 2017/136 - Beoordeling aftrek studiekosten als kosten onderneming/werkzaamheid is conform Wet IB 1964

ECLI:NL:HR:2016:2901, datum uitspraak 23-12-2016, publicatiedatum 23-12-2016
Aflevering 3, gepubliceerd op 19-01-2017 met annotatie van drs. R.P. Bitter
Belanghebbende is een octrooigemachtigde. Hij geniet row. Belanghebbende maakt aanspraak op aftrek ten laste van het row van uitgaven (€ 3.002) ter zake van reis- en verblijfkosten in verband met een cursus intellectuele eigendom en een rechtenstudie. De inspecteur heeft dat geweigerd. Hof Den Haag (7 oktober 2015, nr. 15/00288, NTFR 2015/2930) heeft belanghebbende in het gelijk gesteld. De Hoge Raad casseert de hofuitspraak. Met de invoering van art. 3.16, lid 2, onderdeel f, Wet IB 2001 is niet beoogd verandering te brengen in de behandeling van kosten van cursussen en opleidingen voor studie en beroep binnen het begrip ondernemingskosten zoals uitgelegd onder de werking van de Wet IB 1964. Deze bepaling strekt er alleen toe de aftrek van reis- en verblijfkosten in verband met – kort gezegd – opleidingen, indien aftrekbaar, te beperken tot € 1.500. Voor de Wet IB 2001 is blijven gelden dat kosten van opleidingen alleen dan in aanmerking kunnen worden genomen in de winst- of row-sfeer indien die kosten strekken tot het op peil houden van reeds verworven vakkennis. Daaronder moet worden begrepen de aanvulling van kennis die is geboden om te voorkomen dat de bestaande ondernemingsactiviteit/-werkzaamheid aan economische betekenis inboet. Daarentegen kunnen kosten van opleidingen bij de bepaling van de winst of row niet in aanmerking worden genomen indien die kosten ertoe strekken nieuwe vakkennis te verwerven en zodoende de vakbekwaamheid uit te breiden waardoor ook de aard van de producten en/of diensten van de bestaande ondernemingsuitoefening/werkzaamheid uitbreiding ondergaat. Het hof heeft dit miskend.

NTFR 2017/147 - Vaststellingsovereenkomsten innovatiebox vervallen onder voorwaarden niet

Aflevering 3, gepubliceerd op 19-01-2017
De Belastingdienst heeft vaststellingsovereenkomsten gesloten met belastingplichtigen over de innovatiebox. Door het Belastingplan 2017 is het innovatieboxregime gewijzigd. Daardoor zijn deze vaststellingsovereenkomsten vervallen. De staatssecretaris keurt goed dat deze alsnog hun geldigheid behouden als aan bepaalde voorwaarden wordt voldaan. Zo geldt de goedkeuring alleen voor kleinere belastingplichtigen, art. 12ba, lid 2, Wet VPB 1969. De andere voorwaarden zien op administratieverplichtingen, art. 12bg, Wet VPB 1969, het zelf uitvoeren van alle R&D-activiteiten, het beschikken over een S&O-verklaring, gelijk gebleven feiten en omstandigheden, een meldingsplicht bij wijziging daarvan en het tijdig indienen van een verklaring dat aan de voorwaarden wordt voldaan.

NTFR 2017/149 - Verwijzingshof legt verwijzingsopdracht en stelling inspecteur verkeerd uit in scholenconstructiezaak

ECLI:NL:HR:2017:5, datum uitspraak 06-01-2017, publicatiedatum 06-01-2017
Aflevering 3, gepubliceerd op 19-01-2017 met annotatie van mr. J. Sanders jr.
Belanghebbende, een gemeente, heeft twee nieuwe schoolgebouwen laten bouwen. De scholen zijn vervolgens verkocht aan een stichting die deze aan onderwijsinstellingen verhuurt. De schoolgebouwen zijn voor een aanzienlijk lager bedrag dan de kostprijs aan de stichting verkocht, zodat de door de gemeente te voldoen omzetbelasting veel lager is dan de in aftrek gebrachte voorbelasting. Hof Arnhem-Leeuwarden (15 januari 2013, nrs. 11/00301 en 11/00302, NTFR 2013/430) oordeelde dat er sprake is van misbruik van recht zodat belanghebbende geen recht heeft op aftrek van omzetbelasting. De Hoge Raad (25 april 2014, nr. 13/00959, NTFR 2014/1300) heeft deze uitspraak echter gecasseerd en de zaak verwezen naar Hof Den Bosch. Dit verwijzingshof (19 juni 2015, nrs. 14/00527 en 15/00528, NTFR 2015/3233) heeft geoordeeld dat van misbruik van recht geen sprake is. In de tweede cassatieronde houdt ook deze uitspraak geen stand. Het verwijzingshof heeft namelijk de verwijzingsopdracht niet goed uitgelegd en een stelling van de inspecteur verkeerd begrepen. Het verwijzingshof mocht bij zijn onderzoek na verwijzing namelijk niet volstaan met een onderzoek naar uitsluitend de toelaatbaarheid van het ‘tussenschuiven’ van de stichting. Het diende opnieuw te onderzoeken of belanghebbende heeft gehandeld in strijd met doel en strekking van de Wet OB 1968. Voorts hield, anders dan waarvan het verwijzingshof is uitgegaan, de subsidiaire stelling van de inspecteur niet zonder meer in dat belanghebbende geen vergoeding of een symbolische vergoeding zou hebben bedongen.

NTFR 2017/154 - Vrijstellingen voor de diensten door lijkbezorgers, crematoria en exploitanten van begraafplaatsen

Aflevering 3, gepubliceerd op 19-01-2017 geschreven door mr. A. Vroon
Dit besluit van de staatssecretaris van Financiën betreft een herziene versie van het besluit van 19 september 2013 over hetzelfde onderwerp (nr. BLKB/2013/267M, NTFR 2014/596). In dit besluit is verduidelijkt dat het vervoer van een overledene in het kader van een uitvaart onder voorwaarden onder de vrijstelling valt. Verder is aan het besluit een bijlage toegevoegd waarin is aangegeven hoe bepaalde veelvoorkomende prestaties die in verband met een overlijden worden verricht fiscaal moeten worden geduid.

NTFR 2017/155 - Eko-Tabak: In beslag genomen bladtabak is aan accijns onderworpen tabaksfabricaat

Aflevering 3, gepubliceerd op 19-01-2017 met annotatie van mr. J. Sanders jr.
In 2013 heeft de Tsjechische fiscus bij de firma Eko-Tabak bijna 500 ton bladtabak in beslag genomen. Het gaat om gedroogde, platte, onregelmatige, gedeeltelijk gestripte tabaksbladeren en delen daarvan, die primair zijn gedroogd en gecontroleerd bevochtigd, met glycerinesporen, en die na gewone voorbereiding geschikt zijn om te worden gerookt. De Tsjechische douaneautoriteiten besluiten vervolgens tot verbeurdverklaring en vernietiging van de bladtabak. In de procedure die volgt besluit de nationale rechter prejudiciële vragen te stellen. De nationale rechter wil van het HvJ weten of de in beslag genomen bladtabak kan worden beschouwd als tabaksfabricaten in de zin van Richtlijn 2011/64. Mocht dat niet zo zijn, dan wil de nationale rechter van het HvJ weten of tabaksaccijns kan worden toegepast op tabak in de zin van art. 2 en 5 van Richtlijn 2011/64, wanneer die, hoewel niet bestemd om te worden gerookt, kan worden gerookt en is verpakt voor de verkoop in het klein. Volgens A-G Wahl zijn de producten tabaksfabricaten nu ze kunnen worden beschouwd als ‘andere soorten rooktabak’ (art. 2, lid 1, onder c), ii), Richtlijn 2011/64). De producten hebben de fysieke kenmerken van rooktabak en zijn geschikt om zonder verdere industriële verwerking te worden gerookt, aldus de advocaat-generaal. Mocht het HvJ oordelen dat de betrokken producten geen tabaksfabricaten zijn, dan kwalificeren ze volgens A-G Wahl als ‘andere accijnsgoederen’ in de zin van art. 1, lid 1, Richtlijn 2008/118. Dat betekent dat lidstaten deze producten aan accijns kunnen onderwerpen, zolang de heffing in het handelsverkeer tussen lidstaten geen aanleiding geeft tot formaliteiten in verband met het overschrijden van een grens.

NTFR 2017/156 - Wijziging oldtimervrijstelling is niet strijdig met Europeesrechtelijk eigendomsrecht

ECLI:NL:HR:2016:2829, datum uitspraak 23-12-2016, publicatiedatum 23-12-2016
Aflevering 3, gepubliceerd op 19-01-2017 met annotatie van mr. J. Rolleman
Belanghebbende is houder van een (benzine)oldtimer uit 1978. De vrijstelling van MRB voor dergelijke auto’s is per 1 januari 2014 gewijzigd. Omdat de oldtimer van belanghebbende niet ten minste veertig jaar oud is, kan hij geen aanspraak meer maken op de vrijstelling. Wel kan hij gebruikmaken van de overgangsregeling. Op grond daarvan is hij op jaarbasis € 120 aan MRB verschuldigd, maar in drie maanden van een jaar mag dan met de oldtimer geen gebruik worden gemaakt van de openbare weg. Het alternatief is een hogere heffing van MRB. Volgens belanghebbende is de oldtimerregelgeving in strijd met het Europese eigendomsrecht. In bezwaar is belanghebbende niet gehoord door de inspecteur. Hof Den Bosch (17 april 2015, nr. 14/01064, NTFR 2015/1493) heeft belanghebbende in het ongelijk gesteld. In cassatie zet de Hoge Raad onder meer uiteen dat:

NTFR 2017/157 - Cones zijn een verpakking in de zin van de verpakkingenbelasting

ECLI:NL:PHR:2016:1183, datum uitspraak 16-11-2016, publicatiedatum 02-12-2016
Aflevering 3, gepubliceerd op 19-01-2017 met annotatie van mr. B.S. Kats
Belanghebbende is producent van tapijt. Bij de productie daarvan gebruikt belanghebbende garenklossen, bestaande uit kartonnen kokers (de zogenoemde ‘cones’, lengte circa 30 cm) met daaromheen gewikkelde garens. De producent van de garens heeft deze op de cones gezet, en heeft vervolgens de garenklossen als eenheid geleverd aan belanghebbende. Wanneer de garens in het productieproces van belanghebbende bijna verbruikt zijn, worden de cones verwijderd. De verwijderde cones worden door belanghebbende daarna (door)verkocht.

NTFR 2017/170 - Uitvoering parlementaire ondervraging Fiscale Constructies

Aflevering 3, gepubliceerd op 19-01-2017
De Tweede Kamer heeft op 11 oktober 2016 besloten tot de instelling van een parlementaire enquête binnen de kaders van het Tijdelijk protocol parlementaire ondervraging (zie NTFR 2016/2481). Doel van de zogenoemde parlementaire ondervraging is te komen tot meer inzicht in de werkwijze van trustkantoren en de fiscale adviespraktijk en de effectiviteit van het toezicht daarop. De hoofdvraag van de ondervraging zal zijn in hoeverre doelvennootschappen in binnen- en buitenland bijdragen aan maatschappelijk ongewenste fiscale praktijken en op welke wijze dit kan worden voorkomen. Inmiddels is bekend dat de parlementaire ondervraging zal worden uitgevoerd door de commissie Fiscale Constructies. Tot lid van deze commissie zijn benoemd: Groot (PvdA), Merkies (SP), Koolmees (D66), Bruins (ChristenUnie) en Grashoff (GroenLinks). De commissie heeft op 14 december 2016 de heer Groot benoemd tot haar voorzitter en de heer Grashoff tot haar ondervoorzitter.