Aflevering 47

Gepubliceerd op 20 november 2008

NTFR 2008/2223 - Calimero en de Faillissementswet

Aflevering 47, gepubliceerd op 20-11-2008 geschreven door mr. R.A.V. Boxem
Art. 8:22 Awb bepaalt dat in geval van faillissement, surseance of schuldsanering art. 25, 27 en 31 Faillissementswet van overeenkomstige toepassing zijn. Op zichzelf geen in het oog springende bepaling, maar wie iets tijd neemt tot bezinning loopt het risico zich af te vragen waarom artikelen uit de Faillissementswet ‘van overeenkomstige toepassing’ dienen te worden verklaard in de Awb. Art. 25, 27 en 31 Faillissementswet staan in de tweede afdeling van deze wet, welke luidt: ‘Van de gevolgen der faillietverklaring’. In deze afdeling staan minutieus de gevolgen voor (blijkbaar civielrechtelijke) rechtsvorderingen omschreven. Wetsystematisch lijkt het me dan ook zuiverder dat in deze afdeling van de Faillissementswet gewoon staat omschreven welke wettelijke gevolgen een faillietverklaring heeft voor juridische geschillen, waaronder bestuurs- en strafrechtelijke.Ook het strafrecht is er nog niet uit hoe om te gaan met bijvoorbeeld ‘Terwee-vorderingen’ (materieel civielrechtelijke vorderingen tot het vergoeden van schade door verdachte aan slachtoffers), indien verdachte inmiddels failliet is verklaard. Het is mij volstrekt onduidelijk welke gedachte zit achter het feit dat slechts de gevolgen voor civielrechtelijke geschillen eenduidig worden omschreven in de Faillissementswet. De bedoeling achter de Faillissementswet is dat een gefailleerde zelfstandig bevoegd blijft in rechte op te treden wat geschillen betreft die de boedel niet raken. Natuurlijk zou de Faillissementswet de plaats bij uitstek zijn om de principiële vraag te beslechten of fiscaalrechtelijke geschillen ‘rechten of verplichtingen tot de failliete boedel behorende ten onderwerp hebben’ en, indien deze vraag positief wordt beantwoord, wat de gevolgen hiervan zijn. Ik kan mij dan ook niet aan de indruk onttrekken dat deze lacune in de Faillissementswet is gelegen in de toevalligheid dat veel wetgevingsjuristen op het Ministerie van Justitie civielrechtelijk georiënteerd zijn. Een gevalletje: ‘Nu u het zegt, dat hadden wel misschien ook wel kunnen regelen…’, derhalve. Mijns inziens een onbegrijpelijke lacune, nu de fiscus in veel faillissementen een grote (bevoorrechte) schuldeiser is en in faillissementen (tevens) debiteur kan zijn (indien een aanslag leidt tot een belastingteruggave). Civilisten zouden hard en veel geklaagd hebben over een grote en onbegrijpelijke lacune in de Faillissementswet indien in deze wet omschreven stond welke gevolgen een faillietverklaring voor fiscaalrechtelijke geschillen had en het wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering deze artikelen slechts ‘van overeenkomstige toepassing’ zou verklaren. Hoewel ik de kans op aanpassing van de Faillissementswet klein acht, wilde ik deze Opinie maar aangrijpen om een begin te maken met het geklaag vanuit fiscaalrechtelijke hoek. Een Calimero-complex, ongetwijfeld, maar diegene die zich in een discussie laat wegzetten door deze constatering is geen knip voor de neus waard.

NTFR 2008/2224 - Nota van Wijziging, communicatieplan en informatie over de ministeriële regeling wetsvoorstel chronisch zieken en gehandicapten

Aflevering 47, gepubliceerd op 20-11-2008
De staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport stuurt, mede namens de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid en de staatssecretaris van Financiën een nota van wijziging op het wetsvoorstel Regeling van een tegemoetkoming voor chronisch zieken en gehandicapten (Wet tegemoetkoming chronisch zieken en gehandicapten) (hierna: regeling Wtcg) aan de Tweede Kamer. Belangrijkste onderdeel is de verhoging van de inkomensgrens in de inkomsten- en loonbelasting (respectievelijk art. 8.17 Wet IB 2001 en art. 22b Wet LB 1964) met € 1.500, waardoor meer ouderen voor de ouderenkorting in aanmerking komen. De staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport stuurt verder, ook weer namens de andere hiervóór vermelde bewindslieden, een brief aan de Tweede Kamer met daarin de beschrijving van het interdepartementaal communicatieplan. Ten slotte informeren de bewindslieden de Kamer over de inhoud van de ministeriële regeling van de regeling Wtcg.

NTFR 2008/2226 - Deelvisser in maatschap wordt niet rechtstreeks verbonden voor verbintenissen

Aflevering 47, gepubliceerd op 20-11-2008 met annotatie van mr. H. Roerdink
Belanghebbende is werkzaam als deelvisser. Hij is maat in een maatschap. Belanghebbende past de zelfstandigenaftrek toe. De inspecteur corrigeert dit, omdat belanghebbende naar zijn oordeel geen ondernemer is in de zin van art. 3.4 Wet IB 2001. Belanghebbende wordt immers niet rechtstreeks verbonden voor verbintenissen betreffende de onderneming van de maatschap. Volgens de Hoge Raad heeft als uitgangspunt te gelden dat indien een maatschap 'openbaar' is, de maten rechtsreeks worden verbonden. In dit geval is van een openbare maatschap echter geen sprake omdat niet onder een bepaalde naam aan het rechtsverkeer wordt deelgenomen. Dan kunnen de maten van de maatschap de andere maten alleen nog rechtstreeks verbinden indien zij handelen namens de andere maten en daartoe door die andere maten zijn gemachtigd. Nu ook daarvan niet is gebleken, kan belanghebbende niet als ondernemer worden aangemerkt.

NTFR 2008/2234 - Tandartsberoep vormt nooit resultaat uit overige werkzaamheden

ECLI:NL:RBLEE:2008:BD0706, datum uitspraak 17-04-2008, publicatiedatum 29-04-2008
Aflevering 47, gepubliceerd op 20-11-2008
Aan belanghebbende, een tandarts, is op verzoek een verklaring arbeidsrelatie afgegeven voor het jaar 2007. De verklaring houdt in dat hetgeen belanghebbende als tandarts geniet zal worden aangemerkt als resultaat uit overige werkzaamheden. Belanghebbende is echter van mening dat sprake is van winst uit onderneming. Belanghebbende heeft in 2007 circa 4,5 dagen per week gewerkt als zelfstandig praktijkmedewerker. Eén en ander is geregeld in een overeenkomst van praktijkmedewerking welke overeenkomst gelijk is aan de door de Nederlandse Maatschappij voor Tandheelkunde vastgestelde modelovereenkomst.

NTFR 2008/2236 - Tabeltarief moet achterwege blijven bij ingehouden maar niet-afgedragen loonbelasting

Aflevering 47, gepubliceerd op 20-11-2008
Vanaf 1 januari 2001 is D in dienst als directeur (hierna: de dga) bij belanghebbende. In de aangifte LB/PVV van belanghebbende voor het tijdvak 2001 is € 6.353 als loon van de dga verantwoord en is € 1.924 als ingehouden loonbelasting vermeld (en afgedragen). Blijkens de loonbelastingkaart bedroeg het loon van de dga voor het jaar 2001 € 38.117 en is hierop € 11.544 loonbelasting ingehouden. De inspecteur heeft ter zake van het verschil tussen de ingehouden en de afgedragen loonbelasting (het afdrachtverschil) een naheffingsaanslag in de loonbelasting opgelegd aan belanghebbende ten bedrage van € 9.620 (€ 11.544 -/- € 1.924) met toepassing van het zogenoemde eindheffingsregime. Hof Amsterdam (NTFR 2008/1186) heeft het door belanghebbende ingestelde beroep ongegrond verklaard.

NTFR 2008/2241 - Wetsvoorstel 'Premiekorting oudere werknemers' naar Eerste Kamer

Aflevering 47, gepubliceerd op 20-11-2008
Het wetsvoorstel premiekorting oudere werknemers (zie NTFR 2008/2086) is aangenomen door de Tweede Kamer en ingediend bij de Eerste Kamer. De premiekorting wordt toegepast door de werkgever in de loonaangiften aan de Belastingdienst. De implementatie door werkgevers en de Belastingdienst alsmede uitkeringsinstellingen is per 1 september gestart. De beoogde datum van inwerkingtreding van het voorstel van wet is 1 januari 2009. Dit wetsvoorstel sluit aan bij de behandeling van het Belastingplan 2009 dat ook op 1 januari in werking moet treden.

NTFR 2008/2243 - Aftrek afkoopsom onderhoudsverplichting mag worden beperkt tot ex-echtgenoot en ex-geregistreerd partner

ECLI:NL:HR:2008:BD0181, datum uitspraak 14-11-2008, publicatiedatum 14-11-2008
Aflevering 47, gepubliceerd op 20-11-2008 met annotatie van mr. J.A.W. Vrolijks
Belanghebbende heeft ruim tien jaar samengewoond met B. Zij waren niet gehuwd en evemin in partnerschap geregistreerd. Nadat de relatie was verbroken heeft belanghebbende in 2000 aan zijn ex-partner f 100.000 betaald als afkoopsom voor een eerder toegezegde rechtens afdwingbare onderhoudsverplichting. Aftrek van dat bedrag als persoonlijke verplichting is geweigerd omdat de wet louter aftrek toestaat voor afkoopsommen van alimentatie verschuldigd aan gewezen echtgenoten en gewezen geregistreerde partners. Hof Amsterdam (NTFR 2004/1383) heeft geoordeeld dat dit discriminatoir is. De Hoge Raad casseert deze hofuitspraak. Hij volgt daarmee A-G Niessen (NTFR 2008/802).

NTFR 2008/2244 - Overzicht buitengewone uitgaven

Aflevering 47, gepubliceerd op 20-11-2008
De staatssecretaris van Financiën stuurt, mede namens de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid en de staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, een brief met daarin een overzicht van de meerjarige oploop van de buitengewone uitgaven. Hij doet dit ten behoeve van de komende parlementaire behandeling van de Wet tegemoetkoming chronisch zieken en gehandicapten. Uit de brief blijkt onder meer dat de BU-aftrek voor 2008 vorig jaar nog werd geschat op 5,4 miljard, maar dat deze naar huidige inzichten echter 8,3 miljard bedraagt.

NTFR 2008/2245 - Ook bij voortgezette exploitatie van de oorspronkelijke grond verbetering landbouwstructuur

Aflevering 47, gepubliceerd op 20-11-2008
Belanghebbende was eigenaar van een melkveebedrijf aan de a-straat te Q. In februari 2004 heeft hij a-straat verkocht aan de gemeente S (levering op 13 juli 2005) onder voorbehoud van een persoonlijk recht op gratis voortgezet gebruik tot uiterlijk 3 juni 2007. In juni 2005 verwerft hij b-straat te S, circa 4 kilometer van zijn melkveebedrijf aan de a-straat te Q. Voor de overdrachtsbelasting doet hij een beroep op de landbouwstructuurvrijstelling (art. 15, lid 1, letter q (oud) BRV), die echter bij naheffingsaanslag wordt teruggenomen. Rechtbank Arnhem (NTFR 2007/459) stelt belanghebbende in het ongelijk. De verkrijging leidt immers niet tot verbetering van de landbouwstructuur, maar was slechts gericht op het verplaatsen van het agrarisch bedrijf van eiser, aldus de rechtbank. Belanghebbende heeft tegen deze uitspraak sprongcassatie ingesteld.

NTFR 2008/2246 - Geen navordering over in aangifte verantwoorde vrijval FOR die niet in aanslag is verwerkt

ECLI:NL:HR:2008:BG4151, datum uitspraak 14-11-2008, publicatiedatum 05-04-2013
Aflevering 47, gepubliceerd op 20-11-2008
In verband met de staking van de onderneming laat X in zijn aangifte de FOR vrijvallen. Bij de regeling van de aanslag wordt deze vrijval niet overgenomen. In geschil is of de inspecteur kan navorderen. Rechtbank Haarlem heeft geoordeeld dat de inspecteur kon navorderen. Hof Amsterdam (NTFR 2007/2003) heeft de ratio van de rechtsregel uit de jurisprudentie van de Hoge Raad aldus verstaan, dat fouten die het gevolg zijn van een door de Belastingdienst gekozen werkwijze waarbij fiscaal onvoldoende geschoold personeel wordt ingezet of een adequate controle ontbreekt, voor rekening van de inspecteur dienen te blijven. Voor het hof heeft de inspecteur een uitgebreide toelichting gegeven op het proces van de verwerking van een FOR bij de aanslagregeling. Op grond van deze nader vastgestelde feiten heeft het hof geoordeeld dat het ervoor moet worden gehouden dat bij de administratieve medewerker (intoetser van de elementen) op het punt van de FOR-afname geen oordeels- of wilsvorming heeft plaatsgevonden, zodat bij deze medewerker dus ook geen discrepantie kan zijn opgetreden tussen ‘wil’ en feitelijke handeling. Ook de ambtenaar die de aanslag heeft geregeld heeft zich geen oordeel gevormd over de wijze waarop de gegevens van de aangifte in het systeem zijn ingevoerd en hij heeft zonder verdere controle de vaststelling van de aanslag op basis van die invoer bekrachtigd. Het hof heeft niet aannemelijk geacht dat sprake is van een discrepantie tussen hetgeen de inspecteur wilde en wat in het aanslagbiljet is vastgelegd. De navorderingsaanslag is ten onrechte vastgesteld.

NTFR 2008/2247 - Correctie is mogelijk, ook al staat de aanslag van de partner onherroepelijk vast

ECLI:NL:GHAMS:2008:BG3652, datum uitspraak 20-10-2008, publicatiedatum 12-11-2008
Aflevering 47, gepubliceerd op 20-11-2008
Belanghebbende heeft in de aangifte IB/PVV 2004 van zijn echtgenote een deel van zijn inkomen opgegeven. De inspecteur heeft de aangifte van belanghebbende gecorrigeerd en heeft de aanslag van de echtgenote ambtshalve verminderd. Belanghebbende stelt zich op het standpunt dat de inspecteur zijn aangifte niet kan corrigeren nu de aanslag van zijn echtgenote onherroepelijk vaststond. Met Rechtbank Haarlem is het hof van oordeel dat de omstandigheid dat deze inkomsten al zijn belast bij de echtgenote, niet meebrengt dat het belastbaar inkomen van belanghebbende in afwijking van de wettelijke regels moet worden vastgesteld. Nu de inspecteur de aanslag van de echtgenote ambtshalve heeft verminderd, is er geen sprake van dubbele heffing.

NTFR 2008/2250 - Geen 'gebruik' vóór levering: correctie afgetrokken voorbelasting is terecht

Aflevering 47, gepubliceerd op 20-11-2008
Op 11 april 2001 zijn drie percelen bouwterrein (001-003) belast aan belanghebbende geleverd. Op 7 augustus 2001 heeft belanghebbende nog twee percelen (004-005) vrijgesteld verworven. Belanghebbende was voornemens op de percelen een glastuinbouwbedrijf te vestigen. Zij heeft na verkrijging van de percelen 004-005 bewerkingen aan de grond laten uitvoeren. Vestiging van het glastuinbouwbedrijf bleek echter door overheidsingrijpen niet mogelijk. De al verleende bouwvergunning is op 15 oktober 2001 ingetrokken. Op 17 oktober 2001 heeft belanghebbende alle percelen tegen vergoeding vrijgesteld geleverd. In verband met deze levering heeft belanghebbende de haar eerder in rekening (en door haar in aftrek) gebrachte OB, als verschuldigde OB aangegeven en voldaan. Hiertegen heeft belanghebbende rechtsmiddelen aangewend. Hof Arnhem (NTFR 2007/1977) heeft belanghebbende in het ongelijk gesteld. A-G Van Hilten stelt voorop dat partijen en hof er terecht van zijn uitgegaan dat sprake is van een vrijgestelde levering. Belanghebbende heeft grond geleverd waaraan weliswaar bewerkingen hebben plaatsgevonden, maar bewerkingen waarvan ten tijde van de levering niet kan worden geoordeeld dat zij zijn verricht met het oog op bebouwing. Voorts is de advocaat-generaal van mening dat door de 'bestemmingswijziging' van de onbebouwde, maar bewerkte grond, geen ander goed ontstaan. Een herziening van de in aftrek gebrachte voorbelasting kan hierdoor niet worden belemmerd. Volgens A-G Van Hilten is het hof van een juiste rechtsopvatting uitgegaan waar het – voor zover het de percelen 004-005 betreft – heeft geoordeeld, dat de door belanghebbende aanvankelijk in aftrek gebrachte belasting op de voet van art. 15, lid 4, tweede volzin, Wet OB 1968 in zijn geheel diende te worden gecorrigeerd. Voor de percelen 001-003 geldt mutatis mutandis hetzelfde als voor percelen 004-005: geen gebruik door belanghebbende voorafgaand aan de levering. Een rechtstreekse toepassing van art. 15, lid 4, Wet OB 1968 brengt hier derhalve eveneens met zich, dat alle in aftrek gebrachte OB terecht is afgedragen in het tijdvak waarin de levering door belanghebbende plaatsvond. De Wet OB 1968 wijkt op dit punt niet af van de Zesde Richtlijn.

NTFR 2008/2252 - Auto-importeur kan voorbelasting niet aftrekken

ECLI:NL:GHAMS:2008:BG3826, datum uitspraak 03-11-2008, publicatiedatum 12-11-2008
Aflevering 47, gepubliceerd op 20-11-2008
Belanghebbende heeft auto’s besteld en ingevoerd vanuit Japan. De werkzaamheden die daarmee samenhingen werden uitgevoerd door Y bv. Deze bv bracht daarvoor een vergoeding in rekening inclusief omzetbelasting. Belanghebbende bracht deze doorberekende omzetbelasting in aftrek. Het hof overweegt dat eerst moet worden nagegaan of belanghebbende de auto’s heeft gebruikt in het kader van haar onderneming als bedoeld in art. 15, lid 1, Wet OB 1968 of heeft gebruikt voor belaste handelingen als bedoeld in art. 17, lid 2, Zesde Richtlijn. Met Rechtbank Haarlem is het hof van oordeel dat niet kan worden gezegd dat belanghebbende de auto’s in het kader van haar onderneming heeft gebruikt en evenmin dat zij die auto’s voor belaste handelingen heeft gebruikt. Belanghebbende heeft geen recht op aftrek van de voorbelasting.

NTFR 2008/2256 - Tijdsevenredige BPM-heffing niet mogelijk (1)

Aflevering 47, gepubliceerd op 20-11-2008 met annotatie van mr. J. Rolleman
Belanghebbende woont en werkt in Nederland. Hij rijdt in een auto met Belgisch kenteken. De auto is voor de duur van 36 maanden gehuurd van een in België gevestigde vennootschap. De inspecteur heeft belanghebbende in de heffing van BPM betrokken, zonder rekening te houden met de toekomstige gebruiksduur in Nederland. De Hoge Raad heeft in zijn arrest van 18 januari 2008 (NTFR 2008/227) hierover prejudiciële vragen gesteld aan het Hof van Justitie EG. Bij beschikking van 22 mei 2008 (NTFR 2008/1467) heeft het Hof van Justitie EG geantwoord dat het EG-Verdrag zich verzet tegen BPM-heffing ter zake van de aanvang van het weggebruik zonder dat daarbij rekening wordt gehouden met de duur van de huurovereenkomst van het voertuig of met het gebruik van het voertuig op het wegennet. Volgens de Hoge Raad volgt hieruit dat onderhavige BPM-heffing in zijn geheel moet worden vernietigd. Een (gedeeltelijke) heffing van BPM die evenredig zou zijn aan het gebruik van de auto in Nederland, past volgens de Hoge Raad niet in het stelsel van de BPM.