Aflevering 35

Gepubliceerd op 1 september 2011

NTFR 2011/1905 - Art. 4.14 Wet IB 2001: De kip met de gouden eieren

Aflevering 35, gepubliceerd op 01-09-2011 geschreven door prof. dr. mr. E.J.W. Heithuis
Op het eerste gezicht wellicht een wonderlijke titel van deze opinie. Art. 4.14 Wet IB 2001 belast in box 2 immers een fictief rendement en er is mij geen fiscale wetenschapper bekend die gecharmeerd is van heffing van inkomstenbelasting over fictieve inkomens. De inkomstenbelasting is immers een draagkrachtheffing en dat houdt dan ten minste toch iets in van daadwerkelijk gerealiseerde draagkracht. Wie herinnert zich de discussies in 1999 en 2000 niet toen de huidige forfaitaire vermogensrendementsheffing van box 3 werd geïntroduceerd? Massaal liep de fiscale wetenschap te hoop tegen deze nieuwe forfaitaire vermogensrendementsheffing. Dan is de kwalificatie van de fictieve rendementsregeling in box 2 als de kip met de gouden eieren – door een wetenschapper nota bene! – op z’n minst opmerkelijk te noemen. Hoe zit dit?

NTFR 2011/1906 - De 'bij de belastingwet voorziene aangifte'

Aflevering 35, gepubliceerd op 01-09-2011 geschreven door mr. D. Liem
Niet iedereen die een belastingaangifte indient, zal zich realiseren dat die handeling waarschijnlijk zonder al te veel moeite door de autoriteiten kan worden gekwalificeerd als een misdrijf. In art. 69, lid 2, Algemene Wet inzake Rijksbelastingen (AWR) is namelijk kort gezegd het ‘opzettelijk indienen van een onjuiste belastingaangifte’ strafbaar gesteld en dat artikellid heeft een ruim bereik. Zo kan de vraag of een aangifte onjuist is, verband houden met de interpretatie van een rechtsregel of jurisprudentie. Daarop is doorgaans geen zwart-wit antwoord te geven, maar het betreft vaak een grijs gebied. De fiscale wetgever bedient zich immers vaak van open normen die in de jurisprudentie moeten worden uitgekristalliseerd. Het is dus niet heel moeilijk te bepleiten dat een aangifte onjuist is. Verder is ‘opzet’ een ruim begrip. Ook daarvan kan al snel sprake zijn. Vergelijk bijvoorbeeld W.E.C.A. Valkenburg, ‘Nadere eisen in verband met het bewijs van voorwaardelijk opzet’, FED 2003/415: ‘Meer in het algemeen kan men zelfs stellen dat de complexiteit en de omvang van de fiscale regelgeving er de facto toe leidt dat een ieder zich bewust is van de aanmerkelijke kans dat zijn aangifte onvoldoende of onjuist zal zijn.’ Onlangs heeft de Strafkamer van de Hoge Raad zich in de arresten van 5 juli 2011 (nr. 08/04258, LJN BP3746, NTFR 2011/1882) en 12 juli 2011 (nr. 09/04763, LJN BQ3673) uitgesproken over de invulling van het begrip de ‘bij de belastingwet voorziene aangifte’ uit art. 69, lid 2, AWR. Uit die arresten volgt dat ook dit begrip ruim moet worden uitgelegd. Daarmee is de strafrechtelijke aansprakelijkheid op grond van art. 69, lid 2, AWR nog omvangrijker dan al werd aangenomen. In deze bijdrage staan deze twee arresten en de mogelijke implicaties daarvan centraal.

NTFR 2011/1907 - Verzamelde redes; een bibliografie

Aflevering 35, gepubliceerd op 01-09-2011 geschreven door mr. L.J.A. Pieterse
Wie wordt benoemd tot hoogleraar ontkomt niet aan het uitspreken van een oratie ofwel inaugurele rede, al bestaan er uitzonderingen. De rede die de hoogleraar doorgaans enkele maanden na zijn benoeming houdt, kan een hoog wetenschappelijk gehalte hebben, maar dat behoeft niet het geval te zijn. Soms beperkt de tot het ambt geroepene zich ertoe om in een min of meer appetijtelijk verhaal duidelijk te maken op welke terreinen zijn onderzoek de komende jaren zal zijn gericht. Dat aspect komt evenwel niet in iedere rede tot wasdom, maar vaak laat het zich gemakkelijk raden welke rechtsgebieden de benoemde hoogleraar verder zal exploreren. De plechtigheid die zo’n openbaar college is, markeert in ieder geval een feestelijke en ook met rituelen geladen gebeurtenis die het aanvaarden van een leeropdracht stellig kan worden genoemd.Zie daarover: M.B.A. van Hout, ‘Van tabbaard tot toga’, in: L.J.A. Pieterse (red.), Van Mens tot Mens. (Vriendenbundel Harrie van Mens), Sdu Uitgevers, Den Haag 2011, p. 135 e.v.

NTFR 2011/1909 - Belanghebbende geniet aanspraak waarop stamrechtvrijstelling niet van toepassing is

ECLI:NL:RBBRE:2011:BQ7189, datum uitspraak 08-04-2011, publicatiedatum 06-06-2011
Aflevering 35, gepubliceerd op 01-09-2011 met annotatie van mr. C.A.H. Luijken
In december 1999 is mevrouw X aangesteld als directrice van belanghebbende. Ter zake van het dienstverband is tussen partijen overeengekomen dat belanghebbende aan mevrouw X een ouderdomspensioen in eigen beheer over de jaren 2000 tot en met 2004 zal toekennen. In 2005 is met de koper van de aandelen in belanghebbende afgesproken dat de pensioenaanspraak van mevrouw X jegens belanghebbende per 31 december 2004 gewaardeerd en vastgesteld wordt op € 120.251. Per 31 december 2004 heeft belanghebbende voor dit bedrag een verplichting opgenomen onder de noemer ‘pensioen directie’. In 2007 heeft mevrouw X een ‘stamrechtovereenkomst einde dienstverband’ gesloten met C bv. In geschil is of de stamrechtvrijstelling van art. 11, lid 1, onderdeel g, Wet LB 1964 van toepassing is.

NTFR 2011/1910 - Tegen vergoeding afstand doen van optierechten is een belaste vervreemding

ECLI:NL:RBBRE:2011:BR1484, datum uitspraak 20-04-2011, publicatiedatum 13-07-2011
Aflevering 35, gepubliceerd op 01-09-2011 met annotatie van mr. J. de Haan
Een werknemer van belanghebbende heeft in november 1998 optierechten verkregen. In november 1999 heeft de werknemer met een groepsvennootschap van belanghebbende een overeenkomst gesloten inhoudende dat de werknemer tegen vergoeding geen gebruik zal maken van de optierechten. De werknemer heeft in december 2001 de vergoeding ontvangen. In 2003 is belanghebbende ontbonden. De door de werknemer ontvangen vergoeding heeft de inspecteur aangemerkt als een vervreemding van optierechten in de zin van art. 10a Wet LB 1964 en voorts aangemerkt als netto loon, waarover vervolgens loonheffing is nageheven.

NTFR 2011/1912 - Wijziging Uitvoeringsbesluit loonbelasting 1965

Aflevering 35, gepubliceerd op 01-09-2011
In het Uitvoeringsbesluit loonbelasting is een wijziging aangebracht als gevolg van de inwerkingtreding per 1 juni 2011 van de Wet mogelijkheid koopkrachttegemoetkoming oudere belastingplichtigen. Een tegemoetkoming op grond van deze wet is een periodieke uitkering voor de inkomstenbelasting. Door het opnemen in het Uitvoeringsbesluit loonbelasting is de periodieke uitkering eveneens onderworpen aan de loonbelasting.

NTFR 2011/1913 - Besluit over toerekening oud-regimelijfrentetermijnen

Aflevering 35, gepubliceerd op 01-09-2011
In een besluit meldt de staatssecretaris dat hij een standpunt van de Belastingdienst over de wijziging van de begunstiging van oud-regimelijfrenten niet onderschrijft. Hij beschrijft hoe de Belastingdienst zal omgaan met een beroep op opgewekt vertrouwen in de periode van 6 april tot 19 augustus 2011.

NTFR 2011/1914 - Besluit over ontmanteling Afgezonderd particulier vermogen (APV)

Aflevering 35, gepubliceerd op 01-09-2011
De staatssecretaris beschrijft in een besluit hoe de Belastingdienst handelt bij een structuur met afgezonderd particulier vermogen en bij het ontmantelen daarvan. Hij keurt voor zover nodig goed dat de Belastingdienst als een belastingplichtige zich vóór 1 december 2011 meldt geen vergrijpboete oplegt. Als in dat geval sprake is van inkeer buiten de 2-jaarsperiode matigt de Belastingdienst de vergrijpboete.

NTFR 2011/1915 - Besluit over NSW geactualiseerd

Aflevering 35, gepubliceerd op 01-09-2011
De staatssecretaris heeft het besluit van 11 oktober 2007, nr. CPP2007/205M, NTFR 2007/2041, over de NSW geactualiseerd. Onderdeel 2 is herschreven in de onderdelen 2 en 2.1. Hiermee is geen inhoudelijke wijziging bedoeld. Het nieuwe onderdeel 2.2. behandelt de gevolgen bij (een te laat verzoek) na statusverlies door het vervallen van een aanleun- of samenwerkingsrangschikking. Onderdeel 4 is vervallen. De goedkeuring voor landgoedrechtspersonen heeft zijn belang verloren, omdat de vrijstelling van art. 9a NSW per 1 januari 2008 is vervangen door een algemene vrijstelling voor de overdrachtsbelasting. In onderdeel 5 is verduidelijkt wanneer bij de overdracht van een landgoed gevolgd door kwijtschelding van de koopsom, toch de NSW-faciliteiten kunnen gelden. Hiervoor is een goedkeuring opgenomen. De onderdelen 7 tot en met 9 zijn nieuw. Onderdeel 7 bevat de goedkeuring dat de bloot eigenaar ook de fiscale faciliteiten kan genieten. In onderdeel 8 wordt de positie van de houder van een opstalrecht behandeld. Onderdeel 9 bevat mandateringsbepalingen, voorheen opgenomen in onderdeel 7.

NTFR 2011/1916 - Herziening foutieve heffingsrentebeschikking op basis van leer geïmpliceerde bevoegdheid

ECLI:NL:HR:2012:BR4790, datum uitspraak 20-01-2012, publicatiedatum 20-01-2012
Aflevering 35, gepubliceerd op 01-09-2011 met annotatie van mr. D.N.N. Jansen
Aan belanghebbende is bij het opleggen van een naheffingsaanslag heffingsrente in rekening gebracht. Door een administratieve fout is te weinig heffingsrente berekend. De inspecteur heeft vervolgens een nadere beschikking heffingsrente vastgesteld op het formulier voor het opleggen van een naheffingsaanslag. Volgens hof Amsterdam heeft de wetgever, gelet op Kamerstukken II 1998/89, 21.198, nr. 3, p. 114-115, met art. 30j, lid 1, tweede volzin, AWR slechts het oog gehad op de regels omtrent rechtsbescherming. Noch art. 30j, lid 1, AWR, noch enige andere wettelijke bepaling geeft volgens het hof de inspecteur de mogelijkheid de beschikking te herzien.

NTFR 2011/1918 - Formele perikelen inzake tweede legesaanslag

ECLI:NL:GHARN:2011:BR3126, datum uitspraak 12-07-2011, publicatiedatum 26-07-2011
Aflevering 35, gepubliceerd op 01-09-2011 met annotatie van mr. drs. A.J. Meijer
Belanghebbende heeft bij de gemeente Zeist een bouwvergunning aangevraagd voor de bouw van een appartementencomplex. Omdat het bouwplan in strijd was met het bestemmingsplan is de aanvraag mede opgevat als een verzoek om toepassing van de vrijstellingsprocedure ex art. 19 WRO. De gemeente heeft belanghebbende twee legesaanslagen opgelegd, een op 16 januari 2008 en een op 27 november 2008. De tweede aanslag – waarop de procedure betrekking heeft – is door de rechtbank ambtshalve vernietigd, omdat wet en regelgeving volgens de rechtbank niet erin voorzien dat een tweede aanslag wordt opgelegd. De rechtbank heeft partijen geen gelegenheid geboden hierop te reageren. Het hof is het eens met de gemeente dat de rechtbank buiten de rechtsstrijd is getreden en heeft gehandeld in strijd met de goede procesorde. Dit helpt de gemeente echter niet. Belanghebbende is namelijk gerechtigd in appel het standpunt in te nemen dat de rechtbank op goede gronden een juiste beslissing heeft genomen. Inhoudelijk is het hof van oordeel dat, gelet op de verordening en de tarieventabel, er geen rechtsgrond bestaat een tweede aanslag op te leggen. De stelling van de gemeente dat de eerste aanslag prematuur is en de tweede rechtmatig, is niet juist. Conversie in een navorderingsaanslag is evenmin mogelijk, omdat een nieuw feit ontbreekt. Er is sprake van een verwijtbaar onjuist inzicht van de gemeente in het recht.

NTFR 2011/1919 - Geen omkering bewijslast bij waardering evenemententerrein voor successierecht

ECLI:NL:GHARN:2011:BQ7755, datum uitspraak 24-05-2011, publicatiedatum 14-06-2011
Aflevering 35, gepubliceerd op 01-09-2011 met annotatie van mr. T.A.D. van Wordragen
De echtgenoot van belanghebbende is op 29 augustus 2004 overleden. Belanghebbende is één van zijn erfgenamen. Erflater bezat een evenemententerrein met bestemming woondoeleinden. In de loop van 2004 zijn gesprekken gevoerd omtrent de mogelijkheid tot woningbouw. Op 29 augustus 2004 was erflater in vergaande staat van onderhandeling over de verkoop van het evenemententerrein. Het evenemententerrein is op 25 oktober 2004 verkocht voor € 2.400.000. Belanghebbende heeft het evenemententerrein in de aangifte successierecht verantwoord voor € 275.000. De inspecteur is uitgegaan van een waarde van € 2.280.000. De rechtbank is uitgegaan van een waarde van € 1.000.000.

NTFR 2011/1920 - Terechte navorderingsaanslagen vanwege kwade trouw

ECLI:NL:RBHAA:2011:BR1329, datum uitspraak 07-04-2011, publicatiedatum 14-07-2011
Aflevering 35, gepubliceerd op 01-09-2011 met annotatie van mr. M.H.W.N. Lammers
X en Y hadden in de vorm van een maatschap een administratiekantoor en belastingadviesbureau. Eén van de twee maten had in zijn aangifte IB/PVV 2004 aangegeven dat deze niet compleet was en dat hij aangevuld zou worden. De andere niet. Uiteindelijk zijn geen van beide aangiftes ooit aangevuld en had de inspecteur, naar aanleiding van de aangifte IB/PVV 2005, het vermoeden dat de in 2004 aangegeven winst door beide maten niet volledig was, ondanks dat al definitieve aanslagen opgelegd waren. De rechtbank is van oordeel dat belanghebbenden ten tijde van het doen van de aangiftes zich ervan bewust waren dat deze niet volledig waren. Ondanks de gedane toezegging, zijn de aangiftes nooit aangevuld. Dit leidt tot de conclusie dat sprake is van opzettelijk onthouden van de juiste inlichtingen aan de inspecteur. De boetes van 25% zijn passend en geboden, maar worden, vanwege overschrijding van de redelijke termijn, verminderd met 20%. Vanwege dit laatste worden de beroepen gegrond verklaard.

NTFR 2011/1921 - Doorbelaste Europese mededingingsboete kan niet in aftrek worden gebracht

ECLI:NL:HR:2011:BO6770, datum uitspraak 12-08-2011, publicatiedatum 12-08-2011
Aflevering 35, gepubliceerd op 01-09-2011 met annotatie van A.F. Gunn
Belanghebbende drijft een handelsonderneming en maakt deel uit van een concern X dat zijn hoofdvestiging in Duitsland heeft. De Europese Commissie heeft aan het concern een mededingingsboete opgelegd. De boete is daadwerkelijk opgelegd aan B KG, gevestigd in Duitsland. B KG heeft het deel van het boetebedrag dat toerekenbaar was aan gedragingen van belanghebbende en op haar omzet was gegrond, aan belanghebbende doorbelast. Hof Amsterdam 12 september 2007, nr. 06/00252, (NTFR 2007/1764) oordeelde dat het doorbelaste deel van het boetebedrag bij belanghebbende niet in aftrek kan worden gebracht. In cassatie stelt de Hoge Raad voorop dat de Europese Commissie gerechtigd is zich te mengen in de onderhavige cassatieprocedure. Voorts zet de Hoge Raad uiteen dat hij de visie van het hof deelt. Het doorbelaste bedrag is een deel van een door een instelling van de Europese Unie opgelegde geldboete in de zin van art. 3.14, lid 1, letter c, Wet IB 2001 en is derhalve van aftrek uitgesloten. Dat, naar belanghebbende stelt, het door B KG van belanghebbende ontvangen bedrag volgens het Duitse fiscale regime als bate in de heffing wordt betrokken, doet aan deze aftrekuitsluiting niet af. Evenmin is van belang dat bij het opleggen van de boete mede met de bij de overtreding betrokken omzet rekening kan worden gehouden. De stelling van belanghebbende dat het verdragsrechtelijke gelijkheidsbeginsel door de wetgever is geschonden, wordt ook niet onderschreven door de Hoge Raad. Hij verwijst daartoe naar de conclusie van A-G Wattel 16 november 2010, nr. 10/01358 (NTFR 2010/2866) in deze zaak.

NTFR 2011/1922 - Juridische levering school geen OB-levering

Aflevering 35, gepubliceerd op 01-09-2011 met annotatie van mr. A.J. Blank
Belanghebbende is een gemeente. Zij heeft de juridische eigendom van een nieuw schoolgebouw overgedragen aan een stichting, die bestuurder is van een school voor voortgezet onderwijs. In deze procedure gaat het er in de eerste plaats om of vorenbedoelde overdracht een levering is in de zin van art. 3, lid 1, onderdeel a, Wet OB 1968. Het hof heeft die vraag ontkennend beantwoord, omdat naar het oordeel van het hof art. 76q, 76s en 76u Wet op het voortgezet onderwijs (hierna: WVO) de macht van de stichting om als eigenaar over de nieuwbouw te beschikken in essentiële mate beperken.

NTFR 2011/1923 - Gemeente heeft schoolgebouw niet geleverd in de zin van de Wet OB 1968

ECLI:NL:HR:2012:BR4486, datum uitspraak 17-02-2012, publicatiedatum 17-02-2012
Aflevering 35, gepubliceerd op 01-09-2011 met annotatie van mr. A.J. Blank
Belanghebbende in deze zaak is een gemeente. Zij heeft een nieuw schoolgebouw met ondergrond ‘in volle eigendom’ overgedragen aan een stichting, die bestuurder is van een school voor voortgezet onderwijs. Centraal in deze procedure staat de vraag of de overdracht een levering is in de zin van de Wet OB 1968. Daarnaast is in deze cassatieprocedure een vergrijpboete aan de orde.

NTFR 2011/1927 - Tijdelijke inrichting park als bouwplaats doet niet af aan bestemming 'voor de openbare dienst bestemde gemeentegrond'

ECLI:NL:HR:2011:BP1510, datum uitspraak 12-08-2011, publicatiedatum 12-08-2011
Aflevering 35, gepubliceerd op 01-09-2011 met annotatie van mr. dr. G. Groenewegen
Aan belanghebbende is een vergunning verleend om voor een bouwproject (een appartementsgebouw) een deel van de openbare ruimte gelegen in een park als bouwplaats in gebruik te nemen. De omliggende gemeentegrond was aan de voorkant bestemd voor de aanleg van parkeerplaatsen en aan de achterkant voor de aanleg van een groenstrook en een openbare weg. Voor ingebruikneming als bouwplaats, is het terrein door de gemeente ontdaan van houtopstanden en is daarop zand gestort. Belanghebbende heeft het bouwterrein omringd met een hek en heeft er rijplaten neergelegd en bouwketen, stellingen, toiletunits en bouwmaterialen geplaatst. De aan belanghebbende opgelegde aanslagen precariobelasting zijn door Hof Den Haag (NTFR 2010/1114) vernietigd, omdat de bouwplaats in de onderhavige tijdvakken volgens het hof niet voor de openbare dienst bestemd was. De Hoge Raad ziet dat echter anders. Van ‘voor de openbare dienst bestemde gemeentegrond’ was sprake toen de onderhavige grond in gebruik was als park met een publieke bestemming. De bestemming die deze grond vervolgens heeft gekregen (parkeerplaatsen, groenstrook en openbare weg) brengt mee dat zij toen eveneens was bestemd voor de openbare dienst. De omstandigheid dat deze grond na het kappen van de houtopstanden niet meer de functie van park had maar bouwrijp was gemaakt, betekent niet dat die grond daardoor aan zijn bestemming voor de openbare dienst was onttrokken. Dat wordt niet anders doordat belanghebbende met vergunning van de gemeente een deel van de openbare ruimte tijdelijk als bouwplaats heeft ingericht. Voorts verwerpt de Hoge Raad de stelling van belanghebbende dat de tariefsverhoging voor 2005 en 2006 niet door de beugel kan. Twee andere stellingen van belanghebbende – de tariefsverhoging had moeten worden medegedeeld door de gemeente en er moet rekening worden gehouden met de geplaatste hekken – moeten door de verwijzingsrechter worden beoordeeld.

NTFR 2011/1928 - Ondanks slagboom is parkeerterrein onderdeel van een openbaar terrein

ECLI:NL:RBBRE:2011:BR4453, datum uitspraak 22-06-2011, publicatiedatum 09-08-2011
Aflevering 35, gepubliceerd op 01-09-2011 met annotatie van mr. dr. G. Groenewegen
Aan belanghebbende is een naheffingsaanslag parkeerbelastingen opgelegd. Belanghebbende heeft zich op het standpunt gesteld dat de naheffingsaanslag ten onrechte is opgelegd, omdat geen sprake was van een openbaar terrein omdat voor het terrein een slagboom geplaatst was. De rechtbank is echter van oordeel dat de aanwezigheid van een slagboom er niet toe leidt dat een terrein niet langer als een openbaar terrein aangemerkt dient te worden. De slagboom stond bovendien open en nergens was een beperking van de toegankelijkheid van het achterliggende terrein vermeld. Nu voor het parkeerterrein een bord inzake betaald parkeren stond en op het terrein meerdere parkeermeters stonden opgesteld, kon er bij belanghebbende over de verschuldigdheid van parkeerbelasting in redelijkheid geen misverstand bestaan. De naheffingsaanslag is terecht opgelegd.