Aflevering 29

Gepubliceerd op 16 juli 2015

NTFR 2015/1954 - Niets communiceert beter dan een juiste aanslag. Over (over)communiceren en dejuridiseren

Aflevering 29, gepubliceerd op 16-07-2015 geschreven door prof. dr. J.P. Boer
Kent u de drie c’s van het communiceren al? Het is gemakkelijk te onthouden: communiceren, communiceren en nog eens communiceren.Voor de meer wetenschappelijke benadering van het taalkundige CCC-model binnen het belastingrecht verwijs ik naar T.A. Cramwinckel, ‘De Belastingdienst als vertaler: van wettekst naar webtekst. Een casestudy’, MBB 2014/7-8, p. 299-312. De achterliggende gedachte is dat men eigenlijk niet genoeg kan communiceren als het gaat om het overbrengen van een belangrijke boodschap.

NTFR 2015/1955 - Kamervragen over Jaarverslag Wonen en Rijksdienst 2014 beantwoord

Aflevering 29, gepubliceerd op 16-07-2015
Minister Blok voor Wonen en Rijksdienst heeft Kamervragen over het Jaarverslag Wonen en Rijksdienst 2014 (XVIII) beantwoord. De vragen en antwoorden betreffen onder meer de verhuurderheffing, de inkomstenbelasting, de schenkbelasting en de omzetbelasting. De minister geeft in zijn reactie aan dat over 2014 € 38 miljoen meer aan verhuurderheffing is binnengekomen dan begroot. Dit komt vooral doordat de daadwerkelijk verrekende heffingsvermindering in 2014 nog niet de volledige € 70 miljoen bedraagt. In latere jaren zal naar verwachting de verrekende heffingsvermindering juist hoger uitkomen dan € 70 miljoen, omdat dan de aangemelde projecten die in aanmerking komen voor vermindering daadwerkelijk zullen zijn aangevraagd en verrekend. Niet bekend is waar de € 1,224 miljard verhuurderheffing aan is besteed in 2014. Het Nederlandse begrotingsbeleid kent een scheiding tussen inkomsten en uitgaven. De verhuurderheffing is onderdeel van het inkomstenkader. Er staan geen geoormerkte uitgaven tegenover. Per 1 januari 2015 zijn 1.150 voorlopige investeringsverklaringen voor de investeringsaftrek verhuurderheffing afgegeven voor de krimpgebieden, voor een totaalbedrag van € 17 miljoen. Per die datum zijn van die 1.150 voorlopige verklaringen ruim 250 verklaringen omgezet in definitieve investeringsverklaringen omdat het project (sloop, samenvoeging, verbouw tot huurwoning) gerealiseerd was. Verder zijn in 2014 ruim 3.000 aanvragen ingediend voor een vermindering van de verhuurderheffing voor de transformatie van leegstaande kantoor- of bedrijfspanden in woningen.

NTFR 2015/1957 - Aftrek van verlies op effectenportefeuille terecht geweigerd

ECLI:NL:HR:2015:1852, datum uitspraak 10-07-2015, publicatiedatum 10-07-2015
Aflevering 29, gepubliceerd op 16-07-2015
Belanghebbende is juridisch adviseur en heeft zijn onderneming in een besloten vennootschap ingebracht. Een deel van de met de onderneming gerealiseerde inkomsten heeft belanghebbende geïnvesteerd in courante aandelen. In de aangiften IB/PVV 2007 en 2008 heeft belanghebbende € 5.976 respectievelijk € 53.646 in aftrek gebracht als ‘koersverlies effecten’. Hof Amsterdam (NTFR 2015/1155) is met Rechtbank Noord-Holland van oordeel dat de inspecteur aftrek van het verlies op de effectenportefeuille terecht heeft geweigerd. Er is geen sprake van beleggingen binnen het kader van de normale uitoefening van de onderneming (juridische advisering) van belanghebbende. Er was evenmin sprake van belegging van tijdelijke overtollige liquide middelen. Het beroep van belanghebbende op het vertrouwensbeginsel faalde eveneens volgens het hof.

NTFR 2015/1959 - Waarde winkelpand bij einde terbeschikkingstelling en in box 3

ECLI:NL:HR:2015:1838, datum uitspraak 10-07-2015, publicatiedatum 10-07-2015
Aflevering 29, gepubliceerd op 16-07-2015
Belanghebbende exploiteerde samen met zijn vrouw via een bv een winkel. Het winkelpand hadden zij in eigendom en werd verhuurd aan hun bv. Vanaf 1 mei 2009 werd het winkelpand inclusief inventaris aan een derde (B) verhuurd. De verhuurovereenkomst is gedagtekend op 30 juli 2008 en aangegaan voor vijf jaar. De inspecteur heeft de in de aangifte van belanghebbende in aanmerking genomen boekwinst op het pand niet geaccepteerd omdat hij zich niet kon verenigen met de door belanghebbende gehanteerde taxatiewaarde. In geschil is de waarde van het winkelpand bij de overbrenging naar privé wegens beëindiging van de terbeschikkingstelling, alsmede de waarde in box 3.

NTFR 2015/1960 - Ontslagvergoeding terecht als loon in IB-aanslag begrepen

ECLI:NL:HR:2015:1811, datum uitspraak 10-07-2015, publicatiedatum 10-07-2015
Aflevering 29, gepubliceerd op 16-07-2015
Bij beschikking van de kantonrechter is per 1 april 2009 de arbeidsovereenkomst van belanghebbende ontbonden. Daarbij is aan belanghebbende een ontslagvergoeding toegekend. De kantonrechter heeft onder meer overwogen ‘dat er sprake is van zodanige veranderingen in de omstandigheden dat de arbeidsovereenkomst wegens gewichtige redenen op korte termijn moet worden ontbonden’ en dat ‘de arbeidsrelatie (…) dusdanig (is) verstoord dat een verdere vruchtbare samenwerking tussen partijen in de toekomst niet meer tot de mogelijkheden behoort, één en ander overigens zonder dat aan één der partijen daarvan een verwijt valt te maken’.

NTFR 2015/1961 - Uitkering wegens afkoop lijfrente in 2011 vorderbaar en inbaar

ECLI:NL:GHARL:2015:4336, datum uitspraak 16-06-2015, publicatiedatum 19-06-2015
Aflevering 29, gepubliceerd op 16-07-2015 met annotatie van mr. M.E. Kastelein
De inspecteur heeft in afwijking van de aangifte IB/PVV over 2011 een bedrag van € 4.332 gerekend tot het belastbare inkomen uit werk en woning van belanghebbende. Dit bedrag betreft de afkoop van een polis uit levensverzekering. Belanghebbende stelt dat nu hij pas begin 2012 dit bedrag heeft ontvangen, de uitkering aan het belastingjaar 2012 moet worden toegerekend.

NTFR 2015/1963 - Geen KEW omdat juiste clausule niet in de verzekeringsovereenkomst stond

ECLI:NL:RBZWB:2015:3188, datum uitspraak 14-04-2015, publicatiedatum 03-06-2015
Aflevering 29, gepubliceerd op 16-07-2015 met annotatie van mr. M.E. Kastelein
Belanghebbende en haar echtgenoot hebben met ingang van 1 november 1995 een gewijzigde hypotheekovereenkomst afgesloten. Daarnaast is een levensverzekering afgesloten met een verzekerd bedrag van € 38.488. De levensverzekering is verpand aan de hypotheekverstrekker en zij is als eerste begunstigde aangewezen met betrekking tot de uitkering van de kapitaalverzekering. De levensverzekering is geëxpireerd in 2010. De inspecteur heeft een deel belast en in geschil is of dit terecht is, of dat sprake is van een kapitaalverzekering eigen woning. De rechtbank oordeelt dat belanghebbende niet aannemelijk heeft gemaakt dat in de levensverzekeringsovereenkomst is bepaald dat de begunstigde de uitkering zal aanwenden ter aflossing van de eigenwoningschuld. De verzekeringsmaatschappij heeft via een renseignement doorgegeven dat de uitkering slechts voor € 28.134 is vrijgesteld. Hieruit kan worden afgeleid dat de desbetreffende clausule niet in de overeenkomst stond, anders was deze tot een bedrag van € 34.100 vrijgesteld geweest, aldus de rechtbank. Dat in de hypotheekovereenkomst is opgenomen dat de uitkering moet worden aangewend ter aflossing van de hypotheek leidt volgens de rechtbank niet tot de gewenste vrijstelling omdat de clausule in de verzekeringsovereenkomst zelf moet staan. Gelet op de IW IB 2001 zijn in het onderhavige geval de bepalingen van de Wet IB 1964 nog van toepassing. Dit betekent dat de inspecteur het belaste bedrag juist heeft berekend.

NTFR 2015/1964 - Verkapte winstuitdeling I

ECLI:NL:RBGEL:2015:3497, datum uitspraak 02-06-2015, publicatiedatum 02-06-2015
Aflevering 29, gepubliceerd op 16-07-2015 met annotatie van drs. R.P. Bitter
Belanghebbende (X) is enig aandeelhouder van de op Curaçao gevestigde vennootschap F nv. F nv houdt alle aandelen in G bv die op haar beurt van een aantal vennootschappen alle aandelen houdt, waaronder van H bv, waarmee ze als moedermaatschappij een fiscale eenheid vormt. Blijkens een getekende koopovereenkomst heeft I voor zichzelf dan wel een nader te noemen meester een appartementsrecht gekocht van Stichting J voor een koopprijs van € 1.000.000. Na ondersplitsing van het appartementsrecht in twaalf appartementsrechten worden bij notariële akte van 6 september 2004 de twaalf appartementsrechten door J geleverd aan M voor een koopprijs van € 1.000.000. Op dezelfde dag levert M zeven appartementsrechten aan H voor een koopprijs van € 1.850.000. Op 4 november 2004 zijn de andere vijf appartementsrechten door M om niet aan H geleverd. De inspecteur heeft naar aanleiding van voornoemde transactie de navorderingsaanslag IB/PVV 2004 opgelegd. Daarbij heeft de inspecteur zich op het standpunt gesteld dat sprake is van een uitdeling aan belanghebbende van € 850.000 ten koste van H bv. In geschil is of sprake is van een (verkapte) winstuitdeling aan X. Rechtbank Gelderland oordeelt dat de inspecteur, onder verwijzing naar een FIOD-onderzoek, aannemelijk heeft gemaakt dat de notariële akten ter zake van de ABC-levering niet de werkelijkheid weergeven, maar dat in feite X is bevoordeeld voor een bedrag van € 850.000 door een vennootschap die door hem wordt beheerst.

NTFR 2015/1965 - Zonder verliesvaststellingsbeschikking is verrekening van verliezen uit eerdere jaren niet mogelijk

ECLI:NL:HR:2015:1837, datum uitspraak 10-07-2015, publicatiedatum 10-07-2015
Aflevering 29, gepubliceerd op 16-07-2015
Belanghebbende is in 1995 failliet verklaard. Het faillissement houdt mede verband met de onderneming van belanghebbende. Op grond van het in het kader van het faillissement gesloten akkoord betaalt belanghebbende ruim € 8.000 van zijn privérekening en gaat hij een lening van ruim € 20.000 aan om zijn schuldeisers te betalen. In zijn IB-aangifte 2009 voert belanghebbende ruim € 37.000 op als verrekenbare verliezen. Hof Amsterdam (NTFR 2014/2519) oordeelt dat de inspecteur geen rekening hoeft te houden met verliezen uit eerdere jaren. Er kan alleen een verlies worden verrekend als een daartoe strekkende voor bezwaar vatbare beschikking is vastgesteld. Voor de jaren 2002-2008 is een dergelijke beschikking niet vastgesteld. Dat bij belanghebbende de kennis ontbrak om een dergelijke beschikking aan te vragen, doet er niet toe. Voorts oordeelt het hof dat de rente op de lening niet is aan te merken als nagekomen ondernemingskosten. De lening behoort namelijk, na de staking van de onderneming, tot zijn privévermogen.

NTFR 2015/1966 - Na verliesverrekening bij partner wordt gecombineerde heffingskorting bij belanghebbende nagevorderd

ECLI:NL:HR:2015:1858, datum uitspraak 10-07-2015, publicatiedatum 10-07-2015
Aflevering 29, gepubliceerd op 16-07-2015
Aan belanghebbende is over het jaar 2005 een aanslag in de IB/PVV opgelegd. Bij deze aanslag is aan belanghebbende een gecombineerde heffingskorting verleend ingevolge art. 8.9 Wet IB 2001. Het saldo van de gecombineerde inkomensheffing en gecombineerde heffingskorting van de echtgenoot van belanghebbende was hiervoor namelijk hoog genoeg. Over het jaar 2008 was het inkomen van de echtgenoot van belanghebbende negatief. Bij verrekeningsbeschikking is dit negatieve inkomen verrekend met zijn inkomen over het jaar 2005. Hierdoor bedraagt het saldo van de gecombineerde inkomensheffing en gecombineerde heffingskorting van de echtgenoot van belanghebbende voor het jaar 2005 nihil. De inspecteur heeft vervolgens de gecombineerde heffingskorting bij belanghebbende nagevorderd. Volgens Hof Den Bosch (19 december 2014, nr. 13/01089, NTFR 2015/1033) is dit terecht, aangezien achteraf bezien immers niet aan de voorwaarden van art. 8.9 Wet IB 2001 wordt voldaan. Door de achterwaartse verrekening bij de echtgenoot van belanghebbende van het negatieve inkomen over het jaar 2008 met het inkomen over het jaar 2005 overtreft de gecombineerde inkomensheffing van de echtgenoot van belanghebbende zijn gecombineerde heffingskorting voor het jaar 2005 namelijk niet meer. De navorderingsaanslag is voorts tijdig, binnen acht weken na het onherroepelijk worden van de verrekeningsbeschikking, opgelegd. Belanghebbende heeft volgens het hof tegenover de gemotiveerde betwisting door de inspecteur niet aannemelijk gemaakt dat tussen haar en de inspecteur een vaststellingsovereenkomst is gesloten of anderszins afspraken zijn gemaakt die aan de mogelijkheid tot navordering in de weg staan. De navorderingsaanslag is terecht opgelegd, aldus het hof.

NTFR 2015/1967 - Geen partnervrijstelling voor dochter erflaatster

ECLI:NL:RBGEL:2015:2025, datum uitspraak 24-03-2015, publicatiedatum 17-04-2015
Aflevering 29, gepubliceerd op 16-07-2015 met annotatie van mr. J. Zandee-Dingemanse
Erflaatster is in 2013 overleden en was ten tijde van haar overlijden ongehuwd weduwe. Belanghebbende is krachtens het wettelijk erfrecht als enig kind de enige erfgenaam. Belanghebbende is gehuwd en heeft twee kinderen. Zij woonde samen met haar gezin en erflaatster sinds 1997 op hetzelfde adres. In geschil is of belanghebbende kan worden aangemerkt als partner van erflaatster in de zin van art. 1a SW 1956 en zich kan beroepen op de partnervrijstelling en als dat niet zo is of dit in strijd is met het vereiste van een gelijke behandeling. Verder is in geschil of belanghebbende ten onrechte de faciliteiten voor bedrijfsopvolging zijn onthouden.

NTFR 2015/1968 - Na verwijzing: gedeeltelijke aftrek voorbelasting inzake verbouwing woonboerderij

ECLI:NL:HR:2015:1832, datum uitspraak 10-07-2015, publicatiedatum 10-07-2015
Aflevering 29, gepubliceerd op 16-07-2015
Belanghebbende is een fiscale eenheid voor de omzetbelasting, waarvan natuurlijk persoon A ook deel uitmaakt. A is eigenaar van een woonboerderij, die in 1999 zonder btw is gekocht. In 2005 en 2006 heeft A de woonboerderij laten verbouwen, waarbij het woongedeelte is veranderd in kantoorruimte (bestemd voor belanghebbende) en de stal in woonruimte. Belanghebbende heeft alle op de verbouwing drukkende voorbelasting afgetrokken. De inspecteur heeft 80% daarvan nageheven omdat dit is toe te rekenen aan de verbouwing van de woonruimte. Na verwijzing door de Hoge Raad heeft hof Amsterdam (NTFR 2014/1856) geoordeeld dat de facturen en bouwtekeningen geen concreet antwoord geven op de vraag of de in geschil zijnde diensten hebben geleid tot duurzame aanpassingen die afzonderlijk of tezamen een investeringsgoed vormen. Op basis van de facturen, die een veelheid aan losse leveringen en/of diensten vermelden, en de tekeningen kan volgens het hof geen oordeel worden gegeven of meerdere investeringsgoederen of één investeringsgoed tot stand zijn/is gekomen. Het hof restte geen andere mogelijkheid dan de voor aftrek in aanmerking komende omzetbelasting, overeenkomstig de gemeenschappelijke uitgangspunten van partijen in het verwijzingsarrest, vast te stellen op 20%.

NTFR 2015/1969 - Schending van de rechten van verdediging leidt niet tot vernietiging UTB nu belanghebbende hierdoor niet is geschaad

ECLI:NL:HR:2015:1828, datum uitspraak 10-07-2015, publicatiedatum 10-07-2015
Aflevering 29, gepubliceerd op 16-07-2015
In 2002 heeft belanghebbende aangifte gedaan voor de invoer van spaarlampen, afkomstig uit Thailand. Aan belanghebbende is een UTB uitgereikt, omdat uit onderzoek is gebleken dat de ingevoerde lampen van Chinese oorsprong zijn en belanghebbende antidumpingheffing verschuldigd is. In geschil is uitsluitend nog of de UTB dient te worden vernietigd wegens schending van het beginsel van eerbiediging van de rechten van de verdediging. Hof Amsterdam (NTFR 2013/715) is van oordeel dat de rechten van verdediging van belanghebbende zijn geschonden. Weliswaar zijn de aangifte waarop de UTB betrekking heeft en de bijbehorende factuur reeds op 13 december 2004 door de FIOD voorgehouden aan belanghebbende, maar vaststaat dat dit contact niet concreet betrekking had op het voornemen tot het uitreiken van de onderhavige UTB. Belanghebbende is daarmee niet in staat gesteld om naar behoren haar standpunt kenbaar te maken over de elementen waarop de minister zijn voorgenomen navordering wilde baseren. Dit procedurele gebrek leidt echter niet tot vernietiging van de UTB omdat belanghebbende niet is benadeeld door het onaangekondigd uitreiken van de UTB. Het feit dat de uitnodiging tot betaling niet was ondertekend en daarop niet alle voorletters van de ambtenaar waren vermeld, is evenmin grond voor vernietiging.

NTFR 2015/1970 - Omkering en verzwaring van bewijslast terecht toegepast bij vaststellen van belastingaanslagen Rekeningenproject

ECLI:NL:GHARL:2015:3266, datum uitspraak 07-05-2015, publicatiedatum 12-05-2015
Aflevering 29, gepubliceerd op 16-07-2015 met annotatie van mr. drs. A.J. Meijer
In het kader van het Rekeningenproject zijn in de jaren 2002 en 2003 (navorderings)aanslagen in de inkomstenbelasting en vermogensbelasting over de jaren 1990-2001 opgelegd. Ten tijde van het opleggen daarvan heeft belanghebbende al erkend gerechtigd te zijn tot de bankrekening. De aanslagen zijn modelmatig berekend. In 2006 is belanghebbende overleden. In 2011 is aan het einde van de bezwaarfase aan de inspecteur een overzicht van de saldi van de bankrekening over een paar jaren verstrekt. De rechtbank heeft de (navorderings)aanslagen in stand gelaten (Rechtbank Noord-Nederland 1 april 2014, nr. 11/1948, NTFR 2014/1928). In hoger beroep klagen de erven erover dat de bewijslast is omgekeerd en verzwaard. Zij zijn van mening dat via bewijsvermoedens de erflater niet mocht worden aangeslagen voor de naar schatting vastgestelde inkomsten en vermogens. Zij wijzen daarbij op het geringe tegoed van 600 gulden dat op 31 januari 1994 aanwezig was op de vue-rekening. Het hof is van oordeel dat door het niet voldoen aan de inlichtingenplicht van art. 47 AWR erflater zelf de gevolgen over zich heeft afgeroepen. Erflater en zijn erven zijn in ruim voldoende mate in de gelegenheid gesteld opening van zaken te geven. Het gebruik van bewijsvermoedens is gewettigd.

NTFR 2015/1971 - Navordering bij ondernemer in Surinaamse levensmiddelen met gebrekkige administratie is terecht

ECLI:NL:GHARL:2015:3787, datum uitspraak 27-05-2015, publicatiedatum 05-06-2015
Aflevering 29, gepubliceerd op 16-07-2015 met annotatie van Hageman
Belanghebbende drijft in de vorm van een eenmanszaak een onderneming met twee vestigingen. De activiteiten bestaan uit de verkoop van Surinaamse levensmiddelen en bemiddeling bij verkoop van vliegtickets. Naar aanleiding van de bevindingen van een boekenonderzoek heeft de inspecteur geconcludeerd dat de (kas)administratie van belanghebbende ondeugdelijk is. Volgens de berekeningen van de inspecteur heeft belanghebbende aanzienlijke bedragen aan winst verzwegen. In verband hiermee is onder meer in 2010 een navorderingsaanslag IB 2006 aan belanghebbende opgelegd met boete. De rechtbank heeft de navorderingsaanslag in stand gelaten en de boete gematigd. In hoger beroep heeft het hof het aanbod van de gemachtigde ter zitting om nieuwe jaarstukken te overleggen geweigerd wegens strijd met de goede procesorde en een aanbod getuigenbewijs gepasseerd. Volgens het hof heeft belanghebbende de administratieplicht geschonden nu een deugdelijke kasadministratie ontbreekt. Dat leidt tot omkering en verzwaring van de bewijslast. Een informatiebeschikking is daarvoor niet vereist, aangezien de navorderingsaanslag vóór 1 juli 2011 is opgelegd. De door de inspecteur gemaakte schatting – aan de hand van de beschikbare stukken van belanghebbende – acht het hof niet willekeurig. Belanghebbende is er volgens het hof niet in geslaagd het overtuigende bewijs te leveren dat meer kostenposten in aanmerking moeten worden genomen dan de inspecteur heeft gedaan. Met betrekking tot de boete acht het hof voorwaardelijk opzet aan de zijde van belanghebbende aanwezig, waarbij een boete van 50% in beginsel passend en geboden is. De toegepaste omkering van de bewijslast en de minder rooskleurige financiële omstandigheden van belanghebbende vormen voor het hof echter reden om de boete te matigen.

NTFR 2015/1972 - Beroep ten onrechte niet-ontvankelijk verklaard door rechtbank maar belaste vrijval HIR is terecht

ECLI:NL:GHARL:2015:3981, datum uitspraak 02-06-2015, publicatiedatum 12-06-2015
Aflevering 29, gepubliceerd op 16-07-2015 met annotatie van mr. N. ten Broek
Belanghebbende, een onroerendgoedmaatschappij, heeft in 2007 een HIR gevormd ter zake van een pand. Op 22 oktober 2009 zijn alle aandelen in belanghebbende overgedragen aan een andere vennootschap. De inspecteur heeft bij het vaststellen van de aanslag VPB 2009 de HIR aan de belastbare winst van belanghebbende over dat jaar toegevoegd. Het bezwaar van belanghebbende daartegen is afgewezen. De rechtbank heeft het beroep niet-ontvankelijk verklaard wegens het ontbreken van de gronden en een machtiging. Het hof draait die niet-ontvankelijkheidverklaring echter terug. Volgens het hof bevat het beroepschrift namelijk wel degelijk een grond voor het instellen van beroep. Met betrekking tot de eerst ter zitting overgelegde machtiging zet het hof uiteen dat deze in dit geval de vereiste machtiging vormt waaruit blijkt dat de adviseur rechtsgeldig namens belanghebbende het beroep heeft ingesteld. Met betrekking tot de HIR is het hof van oordeel dat deze, gelet op art. 12a Wet VPB 1969, terecht ten gunste van de winst in 2009 is vrijgevallen. Niet in geschil is immers dat het uiteindelijke belang in belanghebbende op 22 oktober 2009 geheel (100%) is gewijzigd en voorts acht het hof niet aannemelijk dat belanghebbende reeds voor deze aandelenoverdracht verplichtingen was aangegaan.

NTFR 2015/1975 - Bank Zonder Naam-project; belanghebbende was terecht als rekeninghouder geïdentificeerd

ECLI:NL:HR:2015:1827, datum uitspraak 10-07-2015, publicatiedatum 10-07-2015
Aflevering 29, gepubliceerd op 16-07-2015
De inspecteur heeft in het kader van het project Bank Zonder Naam renseignementen ontvangen ten aanzien van een door belanghebbende aangehouden rekening in het buitenland. De inspecteur heeft belanghebbende hieromtrent om gegevens gevraagd, maar belanghebbende heeft de rekening niet opgegeven. In geschil is of de navorderingsaanslagen en beschikkingen heffingsrente terecht zijn opgelegd. Hof Den Haag (NTFR 2015/639) is tot de conclusie gekomen dat de rechtbank belanghebbende op goede gronden als gerechtigde tot de VLB-bankrekening heeft geïdentificeerd. Er is geen ruimte voor enige twijfel dat de overleden echtgenoot van belanghebbende de rekeninghouder is geweest. De in hoger beroep ingenomen stelling dat de inspecteur heeft verzuimd na te gaan of een naar het buitenland geëmigreerde persoon ook dezelfde achternaam en voorletters als belanghebbende zou kunnen hebben, behoeft dan ook geen behandeling meer. De inspecteur heeft voldoende voortvarend gehandeld en de navorderingsaanslagen zijn met toepassing van een redelijke schatting opgelegd.