NTFR 2015/2032 - BIZ-verordening gemeente Den Haag is onverbindend omdat niet is voldaan aan publieksbelangvereiste
ECLI:NL:PHR:2015:999, datum uitspraak 29-06-2015, publicatiedatum 10-07-2015
Aflevering 30, gepubliceerd op 23-07-2015 met annotatie van mr. dr. G. GroenewegenBelanghebbende was op 1 januari 2012 gebruiker van een tot winkel dienende onroerende zaak, gelegen in een door de gemeente Den Haag aangewezen gebied (de BI-zone). Belanghebbende is aangeslagen in de BIZ-bijdrage 2012. Zowel rechtbank als hof (NTFR 2014/2210) heeft belanghebbende in het gelijk gesteld. B&W gemeente Den Haag hebben cassatie ingesteld en twee middelen aangevoerd. Het college betoogt in zijn eerste middel dat de invulling van het publiekbelangvereiste, zijnde de vraag of de activiteiten zijn gericht op het bevorderen van leefbaarheid, veiligheid, ruimtelijke kwaliteit of een ander mede publiek belang in de openbare ruimte van de BI-zone, zou zijn voorbehouden aan de gemeenteraad. A-G IJzerman is echter van mening dat hier volledige rechterlijke toetsing mogelijk is voor zover wet en wetsgeschiedenis daartoe voldoende duidelijke uitgangspunten en begrenzingen verschaffen. Uit de Experimentenwet en haar totstandkominggeschiedenis blijkt volgens de advocaat-generaal dat de BIZ-bijdrage uitdrukkelijk het karakter van een bestemmingsheffing heeft. Uit zowel de tekst als de totstandkominggeschiedenis van de Experimentenwet blijkt volgens de advocaat-generaal onmiskenbaar dat de met BIZ-bijdragen te bekostigen activiteiten moeten zijn gericht op het bevorderen van leefbaarheid, veiligheid, ruimtelijke kwaliteit of een ander mede publiek belang in de openbare ruimte van de BI-zone. Dat betekent zijns inziens dat slechts binnen die kaders gezamenlijke belangen van ondernemers in de BI-zone mogen worden gediend. Toetsing moet, naar de advocaat-generaal meent, plaatsvinden per activiteit. De advocaat-generaal meent dat met elke afzonderlijke activiteit het publieke belang moet zijn gediend. Als bepaalde activiteiten niet voldoen aan het publiekbelangvereiste bezegelt dit, wellicht behoudens een de minimis marge, volgens de advocaat-generaal het lot van de gehele verordening, namelijk onverbindendheid. In de categorie ‘attractiviteit & gastvrijheid’ gaat het om de volgende activiteiten: ‘kerstverlichting’, ‘aanschaf extra kerstverlichting’, ‘evenementen’ en ‘onderhoud website’. Met betrekking tot deze activiteiten heeft het hof feitelijk, en in cassatie onbestreden, geoordeeld dat deze eerst en vooral zijn gericht op de promotie van de in de BI-zone gevestigde winkels en horecagelegenheden in de donkere dagen van het jaar (…), in het kader van Koninginnedag en andere straatfeesten (…) en op het internet (…). Mede op basis daarvan komt het hof tot het oordeel dat zij hooguit zijdelings verband houden met het publieke belang in de openbare ruimte. Mitsdien voldoen deze activiteiten niet aan het publiekbelangvereiste. Die beoordelingen lijken de advocaat-generaal verweven met feitelijke beoordelingen en in lijn met de wetsgeschiedenis van de Experimentenwet. Deze heeft volgens de advocaat-generaal niet ten doel de ondersteuning van promotionele activiteiten van slechts (een bepaald deel van) de in de BI-zone gevestigde ondernemers. Het eerste middel faalt. B&W gemeente Den Haag stelt in zijn tweede middel dat het hof ten onrechte in zijn beoordeling de voorgeschiedenis heeft betrokken dat bepaalde activiteiten al eerder, nog voor de invoering van de BI-zone, vanwege een winkeliersvereniging werden verricht. Dat kan volgens de advocaat-generaal, ofschoon terecht voorgesteld, niet tot cassatie leiden, nu reeds bij de behandeling van het eerste middel is geconstateerd dat in casu in aanmerkelijke mate sprake is van activiteiten welke niet voldoen aan het publiekbelangvereiste, zodat het tweede middel het lot van het eerste moet delen.