Aflevering 12

Gepubliceerd op 24 maart 2016

NTFR 2016/888 - Uitvoeringskosten nettopensioen en het loonbegrip: over het lelijke eendje dat maar geen mooie zwaan mag worden

Aflevering 12, gepubliceerd op 24-03-2016 geschreven door dr. F.M. Werger
In NTFR 2015/1081 en NTFR-B 2015/5 heb ik al aandacht besteed aan de onhebbelijkheden die in de systematiek van de werkkostenregeling besloten liggen. En weer ontkom ik er niet aan, want recent stuitte ik op een voorbeeld waarbij mij het gevoel bekroop ... ‘dat kan toch niet waar zijn?’. Het betrof nu eens de uitvoeringskosten die aan een nettopensioenregeling verbonden zijn. Maar helaas, na de nodige hoofdbrekens en gespar met enkele gewaardeerde vakbroeders bleek het toch waar te zijn. Elke keer is de conclusie dat de onhebbelijkheden terug zijn te voeren op de bakfout die in de systematiek van de werkkostenregeling zit, te weten een loonbegrip dat in het geheel niet (meer) aansluit bij de maatschappelijke opvattingen daaromtrent. Onder het oude regime hadden we tenminste nog de bepaling dat voordelen die naar maatschappelijke opvattingen beoordeeld niet als loon werden ervaren, niet tot het loon gerekend hoefden te worden. Deze open norm maakte het mogelijk om het op zich ruime loonbegrip van art. 10 Wet LB 1964 op tamelijk eenvoudige wijze aan te laten sluiten bij dat wat maatschappelijk als loon werd ervaren. Kortom, dat wat uiteindelijk als loon in aanmerking moest worden genomen, sloot in de regel aan bij ons onderbuikgevoel. Helaas is dat verleden tijd.

NTFR 2016/900 - Europees Parlement: Laat teruggevorderde staatssteun voor fiscale rulings toevloeien aan benadeelde lidstaten

Aflevering 12, gepubliceerd op 24-03-2016 geschreven door mr. dr. J.J.A.M. Korving
Tijdens de bespreking van het jaarverslag over het mededingingsbeleid van de EU heeft het Europees Parlement (EP) een resolutie aangenomen. In de resolutie wordt uiteengezet hoe binnen de EU zou moeten worden omgegaan met de invloed van staatssteun op fiscale kwesties. Het EP vindt dat de Europese Commissie (EC) de feiten beter moet toetsen aan de staatssteunregels. Het EP doet voorts een beroep op de lidstaten om voortaan tijdig en zonder vertraging alle relevante informatie over hun fiscale praktijken aan de EC te doen toekomen en te voldoen aan hun verplichting om aan de EC en het EP de inhoud bekend te maken van alle speciale regelingen die gevolgen kunnen hebben voor andere lidstaten en kleine en middelgrote ondernemingen. Het EP doet uiteindelijk de volgende verzoeken:

NTFR 2016/901 - Poolse klusjesmannen zijn in dienstbetrekking; geen sprake van vof

ECLI:NL:HR:2016:436, datum uitspraak 18-03-2016, publicatiedatum 18-03-2016
Aflevering 12, gepubliceerd op 24-03-2016
Belanghebbende staakt zijn onderneming en begint een andere onderneming in de vorm van een klusjesbedrijf waarvoor Polen worden geworven. Naar buiten toe wordt het beeld gepresenteerd van een vof van de Polen met belanghebbende als soort van adviseur. De stelling van de inspecteur dat de bewijslast moet worden omgekeerd en verzwaard, omdat belanghebbende de vereiste aangifte loonheffingen niet zou hebben gedaan, wordt door Hof Den Bosch (5 juni 2015, nr. 13/00607, NTFR 2015/2211) verworpen. Belanghebbende is namelijk door de inspecteur niet uitgenodigd tot het doen van aangiften. De stelling dat de bewijslast moet worden omgekeerd en verzwaard, omdat belanghebbende geen administratie heeft gevoerd vereist dat eerst op grond van de normale bewijsregels door de inspecteur aannemelijk wordt gemaakt dat belanghebbende inhoudingsplichtige is. Het hof heeft geoordeeld dat belanghebbende inhoudingsplichtige is. De Polen stonden in dienstbetrekking tot belanghebbende. Nu de berekening van de naheffingsaanslag als zodanig niet in geschil is, is omkering en verzwaring van de bewijslast niet meer van belang. De opgelegde boete acht het hof passend en geboden, maar wordt verminderd wegens termijnoverschrijding.

NTFR 2016/902 - Geen cassatie tegen afwijzen afroommethode bij voldoende gegevens voor gebruikelijk loon

Aflevering 12, gepubliceerd op 24-03-2016
Belanghebbende is een houdstermaatschappij die alle aandelen houdt in A bv (werkmaatschappij) waarin een juridisch (advies)bureau wordt geëxploiteerd. De juridische diensten worden (uitsluitend) verricht door B, de enig aandeelhouder en werknemer van belanghebbende. Belanghebbende stelt B daartoe ter beschikking aan A bv. In 2012 bedroeg de omzet van A bv € 198.052. De inspecteur heeft het loon van A met toepassing van de afroommethode verhoogd van € 62.503 naar € 109.261. Hof Amsterdam oordeelt (NTFR 2016/783) dat bij het bepalen van het gebruikelijk loon de afroommethode alleen dan in beeld komt indien er geen (voldoende) gegevens zijn over het gebruikelijk loon in een soortgelijke dienstbetrekking (‘comparable’). In het onderhavige geval doet naar het oordeel van het hof die situatie zich niet voor. In het onderhavige geval moet naar het oordeel van het hof de vergelijkingsmethode worden toegepast.

NTFR 2016/906 - Besluit aftrek uitgaven monumentenpanden geactualiseerd

Aflevering 12, gepubliceerd op 24-03-2016
De staatssecretaris van Financiën heeft het besluit over de aftrek van uitgaven voor monumentenpanden geactualiseerd. De actualisering bestaat uit de verwerking van de wetswijziging met ingang van 2012 (onder meer aanpassing van de drempel) en een verdere toelichting van het begrip rijksmonument en huurderslasten. Aan fiscaal transparante samenwerkingsverbanden met een monumentenpand is een nieuw onderdeel gewijd.

NTFR 2016/907 - Waarde maatschapsaandeel van echtgenote van erflater terecht berekend op liquidatiewaarde

ECLI:NL:HR:2016:115, datum uitspraak 29-01-2016, publicatiedatum 29-01-2016
Aflevering 12, gepubliceerd op 24-03-2016 met annotatie van mr. D. van Beelen
Erflater, die in algehele gemeenschap van goederen was gehuwd, dreef samen met zijn echtgenote in maatschapsverband een agrarisch bedrijf. Hij is op 9 mei 2006 overleden. In de maatschapsovereenkomst is een voortzettingsbeding opgenomen. Hiervan heeft de echtgenote gebruikgemaakt. In geschil is of de waarde van het aandeel van de echtgenote in het ondernemingsvermogen van belang is bij het bepalen van de omvang van de nalatenschap van erflater, en zo ja, op welke waarde dat aandeel moet worden bepaald. Hof Arnhem-Leeuwarden 29 april 2015, nr. 14/00033 (NTFR 2015/2571) heeft onder meer uiteengezet dat erflater gerechtigd was tot de waarde van het maatschapsaandeel van zijn echtgenote, zodat de waarde hiervan bij het bepalen van de omvang van de nalatenschap moet worden meegenomen. De waarde van het maatschapsaandeel wordt beïnvloed door een in de maatschapsovereenkomst opgenomen verblijvings- of overnemingsbeding. De waarde van het maatschapsaandeel van erflater is door de inspecteur berekend op de overnamewaarde van € 340.425. De stelling van belanghebbende dat de waarde van het maatschapsaandeel van de echtgenote ook op die overnamewaarde moet worden gesteld en niet op de door de inspecteur gehanteerde liquidatiewaarde van € 708.675, achtte het hof niet juist. Nu de maatschap door het overlijden van erflater is ontbonden, dient volgens het hof te worden uitgegaan van het waarderingsvoorschrift ex art. 21, lid 4, SW 1956. Volgens de Hoge Raad heeft het hof op goede gronden een juiste beslissing gegeven.

NTFR 2016/917 - Aftrek btw bij schadeafwikkeling aardbevingsschade

Aflevering 12, gepubliceerd op 24-03-2016 geschreven door mr. M. Soltysik
De minister van Economische Zaken heeft mede namens de staatssecretaris van Financiën geantwoord op Kamervragen over een mogelijke btw-deal bij de schadeafwikkeling van aardbevingsschade in Groningen. De minister stelt dat er hem geen btw-afspraken bekend zijn met betrekking tot de schadeafwikkeling van de bevingsschade. Het is de exclusieve, wettelijk vastgelegde bevoegdheid van de belastinginspecteur om een uitspraak te doen over de gebruikte constructie.

NTFR 2016/918 - A-G Ettema belicht indelingsregels videotuners

ECLI:NL:PHR:2015:2511, datum uitspraak 18-12-2015, publicatiedatum 22-01-2016
Aflevering 12, gepubliceerd op 24-03-2016 met annotatie van mr. B.A. Kalshoven
Belanghebbende heeft aangiften gedaan voor het in het vrije verkeer brengen van videotuners. Videotuners zijn apparaten waarmee een analoog of digitaal tv-signaal kan worden ontvangen op een automatische gegevensverwerkende machine (hierna: computer). Met behulp van de juiste software worden de signalen verwerkt, zodat op de computer televisiebeelden kunnen worden bekeken. Het gaat in de onderhavige zaak om drie typen videotuners: (1) (type 1), (2) (type 2) (beide hierna: usb (type 1/type 2)) en (3) (type 3) (hierna: expresscard (type 3)).

NTFR 2016/922 - Opbrengstlimiet niet overschreden

ECLI:NL:HR:2016:443, datum uitspraak 18-03-2016, publicatiedatum 18-03-2016
Aflevering 12, gepubliceerd op 24-03-2016
De gemeenteraad heeft de verordening op de heffing en invordering van leges vastgesteld. De aan belanghebbende opgelegde aanslagen zijn in overeenstemming met deze verordening en de tarieventabel vastgesteld. Belanghebbende meent dat de tariefstelling in de verordening leidt tot een onredelijke en willekeurige belastingheffing, dat de bouwleges onevenredig hoog zijn en dat deze in geen verhouding staan tot de daarmee gepaard gaande kosten van de gemeente. Art. 229b Gem.w. eist dat de tarieven zodanig worden vastgesteld dat de geraamde baten niet uitgaan boven de geraamde lasten ter zake. Hof Den Haag (24 juni 2015, nrs. 14/00425 t/m 14/00432, NTFR 2015/2449) heeft in deze verwijzingszaak overwogen dat bij een geschil inzake een mogelijke overschrijding van deze opbrengstlimiet een aantal regels inzake stelplicht en bewijslast in acht dient te worden genomen, waarbij niet van een gemeente mag worden verlangd dat zij van alle in de verordening en de tarieventabel opgenomen diensten afzonderlijk op controleerbare wijze vastlegt hoe zij de kosten ter zake daarvan heeft geraamd. De opbrengstlimiet wordt toegepast op het totaal van de geraamde baten van de rechten die in een verordening zijn geregeld en het totaal van de geraamde lasten die de werkzaamheden meebrengen waarvoor deze rechten worden geheven. Het gaat derhalve niet om het kostendekkingspercentage per dienst of groep van diensten. In dit geval gaan de totale geraamde opbrengsten van de leges niet uit boven de totale geraamde kosten. Het is, gelet op hetgeen de heffingsambtenaar heeft overgelegd en zijn daarop gegeven toelichting, aan belanghebbende om de juistheid van de raming te betwisten door feiten en omstandigheden te stellen en zo nodig aannemelijk te maken, die kunnen leiden tot het oordeel dat de opbrengstlimiet wel is overschreden. Het hof heeft geoordeeld dat belanghebbende de betwisting van de baten en de lasten niet van een dusdanige motivering heeft voorzien dat die aanleiding geeft van de heffingsambtenaar meer toelichting en inzicht te verlangen dan hij reeds heeft verschaft.

NTFR 2016/923 - Geen waardedruk van nabij woning staande boom

ECLI:NL:HR:2016:446, datum uitspraak 18-03-2016, publicatiedatum 18-03-2016
Aflevering 12, gepubliceerd op 24-03-2016
Naast de woning van belanghebbende staat een monumentale lindeboom van ongeveer vijftien meter hoog. Belanghebbende stelt dat bij het vaststellen van de WOZ-waarde van haar woning ten onrechte geen rekening is gehouden met de overlast van deze boom. Hof Arnhem-Leeuwarden 6 oktober 2015, nr. 14/01208, NTFR 2015/2836, heeft geoordeeld dat de heffingsambtenaar terecht geen waardedrukkende invloed heeft toegekend aan de boom. Naar het oordeel van het hof heeft de heffingsambtenaar tegenover de gemotiveerde weerspreking door belanghebbende voldoende aangedragen om zijn stelling dat van de lindeboom geen waardedruk uitgaat, aannemelijk te maken. Het hof heeft hierbij in aanmerking genomen dat de heffingsambtenaar onbestreden heeft gesteld dat andere omwonenden geen last ervaren van de boom. Daarnaast zijn de overhangende takken in 2010 door de gemeente teruggesnoeid, waardoor deze niet langer over de erfgrens van de onroerende zaak hangen. De mate waarin belanghebbende de hinder van de lindeboom als overlast ervaart, is een persoonlijke beleving en niet een objectief gegeven waarmee bij het bepalen van de waarde rekening gehouden dient te worden.

NTFR 2016/924 - Verjaring van invorderingsrecht staat niet ter beoordeling van belastingrechter

Aflevering 12, gepubliceerd op 24-03-2016 met annotatie van mr. P.A. Caljé
Aan belanghebbende zijn over een reeks van jaren belastingaanslagen met boeten opgelegd ter zake van een verzwegen KB Lux-bankrekening. Hof Den Haag 7 januari 2015, nr. 13/01403 t/m 13/01423, NTFR 2015/1577) heeft geoordeeld dat de inspecteur aannemelijk heeft gemaakt dat belanghebbende terecht is geïdentificeerd als houder van de bankrekening. In cassatie klaagt belanghebbende onder meer erover dat het hof zijn stelling dat de bij de navorderingsaanslagen vastgestelde belastingschulden inmiddels zijn verjaard, onbesproken heeft gelaten. Die klacht is terecht volgens de Hoge Raad, maar kan niet tot cassatie leiden. De verjaring van het recht tot invordering staat namelijk niet ter beoordeling van de belastingrechter en die verjaring kan niet ertoe leiden dat de belastingrechter de desbetreffende belastingaanslagen moet vernietigen. De overige klachten worden verworpen onder verwijzing naar art. 81, lid 1, Wet RO.

NTFR 2016/925 - Bij benadeling schending hoorplicht vindt art. 6:22 Awb geen toepassing

Aflevering 12, gepubliceerd op 24-03-2016 met annotatie van mr. dr. N. Djebali
In zijn bezwaarschrift tegen een WOZ-beschikking heeft belanghebbende verzocht te worden gehoord. De heffingsambtenaar heeft belanghebbende gedeeltelijk in het gelijk gesteld, maar heeft hem niet gehoord. De rechtbank achtte de hoorplicht geschonden, maar heeft dat met toepassing van art. 6:22 Awb gepasseerd. De rechtbank heeft geen proceskostenvergoeding toegekend. Hof Amsterdam oordeelde eveneens dat de hoorplicht is geschonden. Omdat belanghebbende geen terugwijzing bepleitte, heeft het hof zelf de zaak afgedaan. Het hoger beroep is ongegrond verklaard er is geen proceskostenvergoeding toegekend. Die aanpak kan volgens de Hoge Raad niet door de beugel. Belanghebbende is namelijk wel benadeeld door het niet-horen, aangezien partijen van mening verschilden omtrent de waardering van feiten en de WOZ-waarde en de gemeente heeft belanghebbende niet volledig gelijk gegeven. Dan kan de uitspraak op bezwaar niet in stand worden gelaten met toepassing van art. 6:22 Awb. Omdat belanghebbende in hoger beroep geen terugwijzing bepleitte, had het hof wegens schending van de hoorplicht de uitspraak op bezwaar moeten vernietigen met instandhouding van de rechtsgevolgen ervan. Het hof had in verband daarmee een proceskostenvergoeding moeten toekennen.

NTFR 2016/930 - Antwoord op Kamervragen over het schenden van de hoorplicht bij bezwaarprocedures inzake kinderopvangtoeslag

Aflevering 12, gepubliceerd op 24-03-2016
De staatssecretaris van Financiën beantwoordt vragen over het schenden van de hoorplicht bij bezwaarprocedures inzake toeslagen (ingezonden 19 februari 2016). In een tweetal uitspraken van de rechtbank concludeert de rechter dat de Belastingdienst ten onrechte de belastingplichtige niet in de gelegenheid heeft gesteld om te worden gehoord. Hiernaar gevraagd geeft de staatssecretaris aan dat de Belastingdienst de uitspraken als richtsnoer zal nemen bij de afweging of kan worden afgezien van horen of niet. Hij erkent het belang van horen in de procedure en dat er in de onderliggende zaken beoordelingsfouten zijn gemaakt. Dit betekent niet dat er sprake is van een actief ontmoedigingsbeleid. Er is wat hem betreft geen reden voor nader onderzoek.

NTFR 2016/931 - Onjuiste staffel van rechtbank voor vergoeding voor verschijnen bij hoorzitting waar meer bezwaren van dezelfde gemachtigde zijn behandeld

ECLI:NL:HR:2016:428, datum uitspraak 18-03-2016, publicatiedatum 18-03-2016
Aflevering 12, gepubliceerd op 24-03-2016
In een bezwaarprocedure over vijftien WOZ-beschikkingen heeft een hoorzitting plaatsgevonden. Tijdens die hoorzitting zijn in 155 minuten de woningen waarop de vijftien beschikkingen zien volgtijdelijk besproken. Bij de uitspraak op bezwaar heeft de heffingsambtenaar de vergoeding voor het horen vastgesteld op € 30. In beroep heeft Rechtbank Noord-Holland (25 september 2014, nr. 14/887, NTFR 2014/2823) de vergoeding voor het horen vastgesteld op € 243 (1 punt). Hof Amsterdam (4 juni 2015, nr. 14/00797, NTFR 2015/2289) heeft geen aanleiding gezien tot een andere beslissing te komen dan de rechtbank. Een zuiver forfaitair bepaalde vergoeding is niet dermate disproportioneel dat aanleiding bestaat die vergoeding te matigen. Bij zijn oordeel laat het hof onder meer meewegen dat de woningen van elkaar verschillen en dat de zaken geen sterke inhoudelijke samenhang hadden, zodat de proceshandelingen geen uniform karakter hadden. Omdat beide partijen het hoger beroep als een proefprocedure hebben gezien, heeft het hof ten overvloede de door de rechtbank gehanteerde staffel beoordeeld. Op grond van die staffel rekent de rechtbank voor de eerste 25 gegronde bezwaren een forfaitaire vergoeding van € 243 per bezwaar voor een op dezelfde kalenderdag gehouden hoorzitting, voor de volgende 25 gegronde bezwaren € 121,50 en voor de daaropvolgende 25 gegronde bezwaren € 60,75. Volgens het hof wordt met deze staffel onvoldoende rekening gehouden met de feiten en omstandigheden die een rol spelen bij de vraag of er sprake is van ‘bijzondere bijzonderheden’. Daarnaast is de zuiver kwantitatieve benadering uit de staffel van de rechtbank niet in overeenstemming met het karakter van de ‘bijzondere omstandigheden’-regeling als bedoeld in het Besluit proceskosten bestuursrecht. Het hoger beroep van de heffingsambtenaar is ongegrond. Ook het incidentele hoger beroep van belanghebbende, dat zich richt tegen de door de rechtbank toegepaste wegingsfactor van 0,5 bij de proceskostenveroordeling, is ongegrond.

NTFR 2016/932 - Eindarrest zaak Miljoen: 15% dividendbelasting op portfoliodividenden vormt geen belemmering van kapitaalverkeer

ECLI:NL:HR:2016:362, datum uitspraak 04-03-2016, publicatiedatum 04-03-2016
Aflevering 12, gepubliceerd op 24-03-2016 met annotatie van mr. dr. J.J.A.M. Korving
Eindarrest zaak Miljoen. Belanghebbende is een Nederlandse onderdaan met woonplaats in België. Hij heeft portfoliodividenden ontvangen van Nederlandse vennootschappen. Op de uitgekeerde bedragen is 15% dividendbelasting ingehouden. Miljoen heeft restitutie gevraagd van deze belasting, maar dat is geweigerd. Volgens belanghebbende is dat in strijd met de Unierechtelijke vrijheid van kapitaalverkeer. Na het stellen van prejudiciële vragen door de Hoge Raad en beantwoording ervan door het HvJ op 17 september 2015, gevoegde zaken C-010/14, C-014/14 en C-017/14 (NTFR 2015/2590), wijst de Hoge Raad thans eindarrest. De Hoge Raad stelt belanghebbende in het ongelijk. De Hoge Raad oordeelt dat de op belanghebbende rustende belastingdruk moet worden vergeleken met de belastingdruk die rust op een ingezeten belastingplichtige indien diens vermogen zou bestaan uit de door belanghebbende gehouden aandelen, daarbij rekening houdend met het heffingvrije vermogen. Het niet in aanmerking nemen van eventueel overig vermogen strookt met de benaderingswijze die het HvJ heeft gevolgd met betrekking tot de door Société Générale SA ontvangen dividenden.

NTFR 2016/933 - Kortingsregeling van 30%-regeling niet in strijd met EU-recht of EVRM

ECLI:NL:HR:2016:355, datum uitspraak 04-03-2016, publicatiedatum 04-03-2016
Aflevering 12, gepubliceerd op 24-03-2016 met annotatie van mr. A.H.W. Steijn
Belanghebbende heeft de Nederlandse nationaliteit en heeft vanaf zijn geboorte in 1966 tot 1992 in Nederland gewoond. Daarna was hij woonachtig in het Verenigd Koninkrijk (1992-1995) en de Verenigde Staten (1995-juni 2012). Van februari tot en met augustus 2012 was belanghebbende werkzaam bij een in Noorwegen gevestigd concern, terwijl hij formeel in dienst was bij een in Engeland gevestigde dochteronderneming van deze groep. In deze periode verbleef belanghebbende afwisselend in Engeland en Noorwegen. In juli 2012 is belanghebbende benoemd als bestuurder van een nieuw opgerichte (Nederlandse) tophoudster van de groep. Vanwege deze benoeming is belanghebbende in juni 2012 met zijn gezin (terug) naar Nederland verhuisd.

NTFR 2016/934 - Eindarrest zaak Société Générale: geen hogere belastingdruk voor belanghebbende, zodat vrijheid van kapitaalverkeer niet is geschonden

ECLI:NL:HR:2016:363, datum uitspraak 04-03-2016, publicatiedatum 04-03-2016
Aflevering 12, gepubliceerd op 24-03-2016 met annotatie van mr. dr. J.J.A.M. Korving
Eindarrest zaak Société Générale. Belanghebbende is een in Frankrijk gevestigde vennootschap naar Frans recht. Zij heeft portfoliodividenden ontvangen van Nederlandse vennootschappen. Op de uitgekeerde bedragen is 15% dividendbelasting ingehouden. Belanghebbende heeft restitutie gevraagd van deze belasting, maar dat is geweigerd. Volgens belanghebbende is dat in strijd met de Unierechtelijke vrijheid van kapitaalverkeer. Na het stellen van prejudiciële vragen door de Hoge Raad en beantwoording ervan door het HvJ (17 september 2015, zaken C-010/14, C-014/14 en C-017/14, NTFR 2015/2590), wijst de Hoge Raad thans eindarrest. De Hoge Raad stelt belanghebbende in het ongelijk. Het HvJ heeft wat betreft de heffing van belasting op dividenden overwogen dat voor de vergelijking van de belastingdruk voor niet-ingezeten vennootschappen met die van ingezeten vennootschappen slechts rekening moet worden gehouden met de kosten die rechtstreeks verband houden met de inning als zodanig van de dividenden. Niet in geschil is dat de belastingdruk voor belanghebbende hoger zou zijn dan die voor een ingezeten vennootschap, indien de aan het bruto dividend toerekenbare kosten hoger zouden zijn geweest dan een bedrag van € 13.102.311. Dat is hier niet aan de orde, zodat de belastingdruk van belanghebbende in 2008 niet hoger was dan die van een ingezeten vennootschap. Van een schending van de vrijheid van kapitaalverkeer is derhalve geen sprake.

NTFR 2016/936 - Politieke overeenstemming ECOFIN over country-by-country reporting en automatische informatie-uitwisseling

Aflevering 12, gepubliceerd op 24-03-2016 geschreven door prof. mr. dr. M.F. de Wilde
Op 8 maart 2016 hebben de ministers van Economische Zaken en de ministers van Financiën van de lidstaten van de EU politieke overeenstemming bereikt tijdens een vergadering van de Raad Economische en Financiële Zaken (Ecofin) over het richtlijnvoorstel van de Europese Commissie (EC) inzake Country-by-Country-reporting (CbCr) en daarmee samenhangende automatische informatie-uitwisseling. Het richtlijnvoorstel maakt deel uit van het pakket met maatregelen tegen belastingontwijking dat de EC presenteerde op 28 januari 2016. De EC beoogt met het voorstel de CbCr-standaard die is ontwikkeld binnen het kader van het Base Erosion and Profit Shifting (‘BEPS’) project van de OESO/G20 (actiepunt 13) EU-breed te implementeren. Multinationals met een wereldwijde jaaromzet van minimaal € 750 miljoen worden verplicht om jaarlijkse een rapportage op te stellen over de belasting die zij in diverse landen betalen. Deze moet worden overlegd aan de belastingdienst van de lidstaat waar de rapporterende entiteit, veelal de uiteindelijke moederentiteit, fiscaal gevestigd is. Betrokken belastingdiensten wisselen deze rapportage vervolgens onderling automatisch uit. Rapportageverplichtingen voor multinationals gaan gelden voor belastingjaren vanaf 2016. De CbCr-standaard wordt opgenomen in de Administratieve Samenwerkingsrichtlijn (Richtlijn 2011/16/EU) die voor dat doeleinde zal worden aangepast. De Raad zal het voorstel voor de aanpassingsrichtlijn naar verwachting in mei dit jaar aannemen. Nederland heeft reeds CbCr-wetgeving ingevoerd met ingang van 1 januari 2016 (art. 29b e.v. Wet VPB).

NTFR 2016/937 - Openbare consultatie over het verbeteren van oplossingsmechanismen bij geschillen over dubbele belasting

Aflevering 12, gepubliceerd op 24-03-2016 geschreven door prof. mr. dr. M.F. de Wilde
De Europese Commissie wil de standpunten van alle betrokken partijen over hoe de huidige oplossingsmechanismen bij geschillen over dubbele belasting werken en hoe deze kunnen worden verbeterd. De huidige mechanismen (Regeling voor onderling overleg, arbitrage) zijn geregeld in de bilaterale belastingverdragen die door de lidstaten zijn overeengekomen en met name in de EU-overeenkomst multilaterale Arbitrage (d.w.z. Verdrag 90/436 / EEG betreffende de afschaffing van dubbele belasting in verband met de aanpassing van de winst van geassocieerde ondernemingen). Het toepassingsgebied van het Arbitrageverdrag is beperkt tot transfer pricing en de allocatie van winst bij vaste inrichtingen.

NTFR 2016/938 - EU en Monaco sluiten nieuwe fiscale transparantie-overeenkomst

Aflevering 12, gepubliceerd op 24-03-2016 geschreven door mr. J.M. van der Vegt
De EU en Monaco hebben 22 februari 2016 een nieuwe fiscale transparantie-overeenkomst geparafeerd. Dit markeert opnieuw een grote stap voorwaarts in de strijd tegen belastingontduiking. De overeenkomst bepaalt dat Monaco en de EU-lidstaten automatisch informatie uitwisselen over de financiële rekeningen van elkaars inwoners vanaf 2018. Met het verzamelen van de informatie zal vanaf 1 januari 2017 worden begonnen. De formele ondertekening van de nieuwe overeenkomst zal plaatsvinden vóór de zomer, zodra de Raad het voorstel van de Commissie heeft goedgekeurd. Onder de nieuwe overeenkomst zullen de lidstaten de namen, adressen, fiscale identificatienummers en geboortedata van hun inwoners ontvangen met rekeningen in Monaco, evenals bepaalde andere financiële informatie, met inbegrip van saldi. De beoogde procedure voldoet aan de nieuwe OESO-standaard en de wereldwijde G20-standaard op de automatische uitwisseling van informatie. Intensivering van de informatie-uitwisseling zal de fiscus in staat stellen om fraudeurs beter aan te pakken, en tegelijkertijd als een afschrikmiddel dienen voor degenen die in de verleiding komen om inkomen en vermogen in het buitenland te verbergen. De EU heeft soortgelijke overeenkomsten ondertekend in 2015 met Zwitserland (IP/15/5043), San Marino (IP/15/6275), Liechtenstein (IP/15/5929) en, dit jaar, met Andorra (IP/16/288).