Aflevering 3

Gepubliceerd op 15 januari 2009

NTFR 2009/73 - De gevolgen van de zaak Papillon voor de Nederlandse fiscale eenheid

Aflevering 3, gepubliceerd op 15-01-2009 geschreven door prof. mr. F.A. Engelen
In zijn arrest van 27 november 2008 in de zaak Société PapillonHvJ EG 27 november 2008, zaak C-418/07 (Société Papillon tegen Ministère du Budget, des Comptes publics et de la Function publique), NTFR 2008/2404, met commentaar van Wolvers. heeft het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen (hierna: HvJ EG) beslist dat het in strijd is met de vrijheid van vestiging indien een fiscale eenheid tussen een in dezelfde lidstaat gevestigde moeder- en kleindochtermaatschappij ingevolge de belastingwetgeving van die lidstaat niet mogelijk is ingeval de aandelen in de kleindochtermaatschappij in het bezit zijn van een in een andere lidstaat gevestigde dochtermaatschappij, terwijl dat wel mogelijk zou zijn indien de dochtermaatschappij in dezelfde lidstaat zou zijn gevestigd en deel zou uitmaken van de fiscale eenheid. Deze zaak heeft betrekking op de Franse regeling van de fiscale eenheid (intégration fiscale). Na een korte uiteenzetting van deze regeling en de belangrijkste overwegingen van het HvJ EG, komt vervolgens de vraag aan de orde of, en zo ja, welke gevolgen dit arrest heeft voor de Nederlandse fiscale eenheid.

NTFR 2009/76 - Geen goodwill bedongen bij terugverkoop supermarkt

ECLI:NL:RBSGR:2008:BG7417, datum uitspraak 27-11-2008, publicatiedatum 06-01-2009
Aflevering 3, gepubliceerd op 15-01-2009
Eiseres exploiteert samen met haar echtgenoot in firmaverband een supermarktbedrijf. In 1995 hebben zij een supermarkt van het A-concern gekocht. Zij hebben daarbij ook een samenwerkingsovereenkomst met A afgesloten. A zou op grond van deze overeenkomst nabetalingen ontvangen. In 1998 hebben eiseres en haar echtgenoot de supermarkt weer aan het A-concern verkocht. Vervolgens hebben zij in hetzelfde jaar een supermarkt van A gekocht. In 2000 heeft eiseres haar firma-aandeel aan haar echtgenoot overgedragen, waarna de echtgenoot zijn onderneming in een bv heeft ingebracht waarbij goodwill is bedongen. Deze bv heeft in 2001 een supermarkt van A overgenomen waarbij ook goodwill werd betaald. Aan eiseres is over het jaar 1998 een navorderingsaanslag opgelegd. Volgens verweerder had eiseres ter zake van de terugverkoop van de supermarkt in 1998 een goodwill van ten minste € 350.000 bedongen en genoten. De rechtbank oordeelt dat verweerder niet aannemelijk heeft gemaakt dat bij de terugverkoop van de supermarkt goodwill was bedongen. De terugverkoop heeft – afgezien van een geringe afwijking – tegen boekwaarden plaatsgevonden, aldus de rechtbank. De omstandigheid dat de echtgenoot bij de inbreng van zijn onderneming in een bv goodwill heeft bedongen leidt niet tot een ander oordeel. De navorderingsaanslag werd vernietigd.

NTFR 2009/77 - Vaststelling marktrente 2008

Aflevering 3, gepubliceerd op 15-01-2009
Het jaarlijkse besluit waarin de staatssecretaris aangeeft hoe de marktrente wordt vastgesteld, is verschenen. Het besluit vervangt dat van 20 december 2007, CPP2007/3321M, NTFR 2008/104. De bijlage bij het besluit is aangevuld met de gegevens inzake de marktrente voor het jaar 2008.

NTFR 2009/84 - Uitgaven voor levensonderhoud van studerende dochter aftrekbaar

ECLI:NL:HR:2009:BG9081, datum uitspraak 09-01-2009, publicatiedatum 09-01-2009
Aflevering 3, gepubliceerd op 15-01-2009 met annotatie van mr. E. Thomas
Belanghebbende heeft een inwonende dochter. De dochter, geboren in 1981, volgt een opleiding. De dochter heeft geen recht op studiefinanciering. Belanghebbende heeft geen recht op kinderbijslag. Het vermogen van de dochter bedraagt ongeveer € 18.000. Haar inkomen is ongeveer € 3.000. Belanghebbende heeft de dochter grotendeels onderhouden. Hij wenst deze kosten als uitgaven voor levensonderhoud in aftrek te brengen. Zowel bij Hof Amsterdam als bij de Hoge Raad wordt hij in het gelijk gesteld. Volgens de Hoge Raad kon belanghebbende, gelet op de feiten en de op hem rustende verplichting als bedoeld in art. 1:395a BW, zich redelijkerwijs gedrongen voelen tot het doen van de onderwerpelijke uitgaven voor levensonderhoud.

NTFR 2009/87 - Regeling tegemoetkoming chronisch zieken en gehandicapten gepubliceerd

Aflevering 3, gepubliceerd op 15-01-2009
In een ministeriële regeling stelt de staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, mede namens de staatssecretaris van Financiën, nadere regels ter uitvoering van de Wet tegemoetkoming chronisch zieken en gehandicapten (NTFR 2009/31) en het daarop berustende Besluit tegemoetkoming chronisch zieken en gehandicapten (NTFR 2009/31). Het gaat hierbij om nadere regels ten aanzien van de nadere afbakening van de doelgroep. Omdat in de nieuwe fiscale regeling – in tegenstelling tot de buitengewone uitgavenregeling – de eigen bijdrage AWBZ/Wmo niet langer aftrekbaar is, is ook de Bijdrageregeling zorg AWBZ gewijzigd. Dit is gedaan om de negatieve effecten voor mensen in intramurale instellingen te mitigeren. In plaats van de fiscale aftrek geldt nu een kortingsregeling voor de eigen bijdrage voor intramurale AWBZ en extramurale AWBZ/Wmo. Daarnaast zijn enkele fiscale bepalingen opgenomen. De wijzigingen in de Uitv.reg. IB 2001 hebben betrekking op het vervallen van de buitengewone uitgavenregeling per 1 januari 2009 en de invoering van de regeling uitgaven voor specifieke zorgkosten. De wijzigingen van de bepalingen in de Uitv.reg. LB 2001 hebben betrekking op het aanmerken van de tegemoetkoming arbeidsongeschikten als eindheffingsbestanddeel voor de loonbelasting.

NTFR 2009/88 - Ontbreken handtekening uiterste wilsbeschikking: geen rechtens afdwingbare verplichtingen

ECLI:NL:RBSGR:2008:BG5142, datum uitspraak 11-09-2008, publicatiedatum 25-11-2008
Aflevering 3, gepubliceerd op 15-01-2009
Eiser heeft naar aanleiding van een door erflaatster handgeschreven stuk betalingen uit de nalatenschap verricht. Het stuk was onderhands, ongedagtekend, niet ondertekend en niet aan een notaris in bewaring gegeven. In geschil was of eiser deze betalingen op zijn verkrijging in mindering kon brengen. Het door erflaatster opgestelde stuk is blijkens zijn inhoud erop gericht dat de daarin vastgelegde betalingen pas zullen plaatsvinden na haar overlijden. Het stuk moet worden aangemerkt als een uiterste wilsbeschikking in de zin van art. 4:42 BW. Een uiterste wil dient door de erflater te worden ondertekend, op straffe van nietigheid (art. 4:109, lid 1, BW). Nu het door erflaatster opgestelde stuk niet is ondertekend, kunnen daaruit dus geen rechtens afdwingbare verplichtingen ontstaan. Het ontbreken van de handtekening kan niet op de voet van art. 3:58 BW door bekrachtiging door een erfgenaam worden hersteld. Het arrest van de Hoge Raad van 28 januari 1981, nr. 19.693, BNB 1981/88, ziet op een reeds tijdens het leven van de erflater overeengekomen en ingegane schenking. Dit is hier echter niet aan de orde, zodat het arrest toepassing mist. Er is geen sprake van rechtens afdwingbare schulden en evenmin van een rechtsgeldig legaat of een rechtsgeldige testamentaire last.

NTFR 2009/89 - Geen toepassing bedrijfsopvolgingsfaciliteit art. 35b, lid 2, SW 1956

ECLI:NL:RBSGR:2008:BG5111, datum uitspraak 11-09-2008, publicatiedatum 24-11-2008
Aflevering 3, gepubliceerd op 15-01-2009
Eiser doet na een verkrijging van aanmerkelijkbelangaandelen in een bv die panden verhuurt, een beroep op de bedrijfsopvolgingsfaciliteit van art. 35b SW 1956. In geschil was de vraag of de werkzaamheid van deze bv bestaat uit het onmiddellijk of middellijk beleggen van vermogen of daarmee overeenkomende werkzaamheid als bedoeld in art. 35b, lid 2, onderdeel b, SW 1956. Volgens de rechtbank moet voor de beantwoording van deze vraag worden aangesloten bij art. 8, lid 7, Wet VPB 1969, zoals dat lid tot 1 januari 1998 gold. Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiser onvoldoende feiten en omstandigheden aangevoerd die het oordeel rechtvaardigen dat de werkzaamheden van de bv meer omvatten dan het beleggen van vermogen of een daarmee overeenkomende werkzaamheid. Eiser heeft niets concreets gesteld ten aanzien van de doelstelling en de feitelijke werkzaamheden van (bestuurders of personeel van) de bv, het daarmee gemoeide tijdsbeslag en de behaalde rendementen. Evenmin zijn feiten en omstandigheden gesteld waaruit kan worden afgeleid dat de werkzaamheden waren gericht op het verkrijgen van een waardestijging die, of een rendement dat hoger is dan bij normaal vermogensbeheer zou kunnen worden verwacht.

NTFR 2009/91 - Inspecteur hoefde niet te twijfelen aan juistheid aangifte

ECLI:NL:HR:2009:BG9068, datum uitspraak 09-01-2009, publicatiedatum 09-01-2009
Aflevering 3, gepubliceerd op 15-01-2009 met annotatie van mr. S.K.A. Efstratiades
Belanghebbende heeft in 1990 een kapitaalverzekering met lijfrenteclausule afgesloten. In de jaren negentig (van de vorige eeuw) heeft hij tweemaal gegevens over deze verzekering, waaronder de polis, aan de inspecteur verstrekt. Belanghebbende heeft de verzekering niet aangepast aan de voorwaarden die vanaf 2001 aan de aftrek van lijfrentepremie worden gesteld. Desondanks heeft hij de premie in zijn aangiften voor de jaren 2001, 2002 en 2003 afgetrokken. De aanslagen 2001 en 2002 zijn zonder nader onderzoek vastgesteld. Bij een onderzoek voor het jaar 2003 blijkt dat belanghebbende ten onrechte aftrek heeft genoten. Dit heeft geleid tot navorderingsaanslagen over de jaren 2001 en 2002. Hof Den Bosch (NTFR 2007/1530) heeft geoordeeld dat navordering niet is toegestaan. De inspecteur heeft een ambtelijk verzuim begaan omdat de polis twee keer eerder was toegezonden en daarom in het dossier zat. De Hoge Raad casseert de hofuitspraak. Zelfs als de inspecteur kennis had genomen van deze polis, zou hij niet hebben hoeven twijfelen aan de juistheid van de aangifte. Uit de oude polis blijkt immers niet of de voorwaarden van de verzekering met ingang van 2001 zijn aangepast. Nu in het aangiftebiljet de lijfrentepremie was afgetrokken, mocht de inspecteur ervan uitgaan dat de voorwaarden waren aangepast. De inspecteur was derhalve niet in verzuim. Navordering over de jaren 2001 en 2002 is mogelijk.

NTFR 2009/93 - Geen terugwijzing nu feiten niet in geschil zijn en belanghebbende terugwijzen niet heeft bepleit

Aflevering 3, gepubliceerd op 15-01-2009
Belanghebbende heeft voor de rechtbank de door de inspecteur niet in aftrek toegelaten kosten van onderhoud zonder succes bestreden. De niet in aftrek toegelaten buitengewone lasten worden deels wel in aftrek toegelaten, maar door de toepassing van interne compensatie levert dat voor belanghebbende evenmin een succes op. Hof Amsterdam (NTFR 2007/1081) heeft deze oordelen in hoger beroep bevestigd.

NTFR 2009/95 - Getuigenaanbod ten onrechte gepasseerd

Aflevering 3, gepubliceerd op 15-01-2009
Belanghebbende produceert in Nederland tabak. De accijns op tabak is met ingang van 1 januari 1993 bij wet verhoogd. Voor deze verhoging is bij besluit een overgangsregeling getroffen. In deze regeling is onderscheid gemaakt tussen binnenlandse en buitenlandse producten. Buitenlandse producten mochten langer met oude accijnszegels worden beplakt dan binnenlandse. Belanghebbende heeft zich daaraan niet gehouden. Hij heeft als binnenlandse producent producten met oude zegels beplakt. De inspecteur heeft een naheffingsaanslag opgelegd. In HR 23 januari 2000, nr. 34.116, NTFR 2000/336, heeft de Hoge Raad in een zaak van een andere sigarettenfabrikant beslist dat binnenlandse en buitenlandse producten in de besluiten vergelijkbare gevallen zijn. Die zaak is verwezen naar Hof Den Bosch voor beantwoording van de vraag of voor het gemaakte onderscheid een rechtvaardigingsgrond bestaat. Hof Den Bosch heeft op 6 juni 2007, nr. 00/00161, NTFR 2007/1826, op basis van een verklaring van een gewezen directeur van het Ministerie van Financiën, Van Norden, beslist dat een rechtvaardigingsgrond bestaat. Hof Leeuwarden (NTFR 2008/115) heeft in de onderhavige zaak geoordeeld dat voor het onderscheid tussen binnenlandse en buitenlandse producten geen rechtsvaardigingsgrond bestaat. De inspecteur heeft meermalen voornoemde Van Norden aangeboden als getuige. Het hof heeft dit getuigenaanbod gemotiveerd gepasseerd. De staatssecretaris stelt in cassatie dat het hof het getuigenaanbod ten onrechte heeft gepasseerd en betwist de motivering van de uitspraak. A-G Van Ballegooijen gaat in op getuigenbewijs. Hij meent dat het hof het getuigenaanbod van de inspecteur te beperkt heeft opgevat. Het hof had het getuigenaanbod niet mogen passeren. De uitspraak dient daarom te worden vernietigd en de zaak dient te worden verwezen.

NTFR 2009/96 - Rechter kan niet als bijstand van de inspecteur optreden

Aflevering 3, gepubliceerd op 15-01-2009
Belanghebbende produceert in Nederland tabak. De accijns op tabak is in 1992 bij wet verhoogd. Voor deze verhoging is bij besluit een overgangsregeling getroffen. In deze regeling is onderscheid gemaakt tussen binnenlandse en buitenlandse producten. Buitenlandse producten mochten langer met oude accijnszegels worden beplakt dan binnenlandse. Belanghebbende heeft zich daaraan niet gehouden. Hij heeft als binnenlandse producent producten met oude zegels beplakt. De inspecteur heeft een naheffingsaanslag opgelegd. In deze zaak heeft de Hoge Raad in zijn arrest van 23 januari 2000, nr. 34.116, NTFR 2000/336, beslist dat binnenlandse en buitenlandse producten in de besluiten vergelijkbare gevallen zijn. Die zaak is verwezen naar Hof Den Bosch voor beantwoording van de vraag of voor het gemaakte onderscheid een rechtvaardigingsgrond bestaat. Aanvankelijk zat mr. G.D. van Norden in de zetel. Hij heeft zich verschoond omdat hij door belanghebbende was opgeroepen als getuige op te treden, aangezien hij destijds als directeur van het Ministerie van Financiën betrokken was bij de totstandkoming van de overgangsregeling. Ter zitting heeft belanghebbende haar getuigenaanbod ingetrokken en is Van Norden opgetreden als bijstand van de inspecteur. Belanghebbende heeft aangegeven hiertegen geen bezwaar te hebben. Hof Den Bosch heeft op 6 juni 2007, nr. 00/00161, NTFR 2007/1826, op basis van de verklaring van Van Norden beslist dat voor het gemaakte onderscheid een rechtvaardigingsgrond bestaat. Belanghebbende is tegen deze hofuitspraak in cassatie gekomen. Zij stelt dat zij is overvallen door de verklaring van Van Norden, dat het hof zijn uitspraak niet op de verklaring van Van Norden had mogen baseren aangezien deze eerder als directeur van Financiën en als rechter bij de zaak betrokken was. A-G Van Ballegooijen meent dat belanghebbende niet in haar procesvoering is geschaad nu het hof belanghebbende voldoende gelegenheid heeft geboden om te reageren op de verklaring van Van Norden. De advocaat-generaal gaat in op de vraag of een rechter als bijstand van de inspecteur kan optreden en op de onpartijdigheid van de rechter. Hij meent dat Van Norden in deze zaak niet als bijstand had horen op te treden, maar als getuige opgeroepen had dienen te worden door het hof. Aangezien er raadsheren-plaatsvervanger in de zetel zaten en geen directe collega’s van Van Norden en aangezien belanghebbende heeft ingestemd met het optreden van Van Norden en geen opmerking heeft gemaakt over vrees voor partijdigheid van het hof, kan er geen sprake zijn van een objectief gerechtvaardigde vrees voor partijdigheid.

NTFR 2009/102 - Geen ambtshalve vermindering na uitspraak over cotisations sociales

Aflevering 3, gepubliceerd op 15-01-2009
Verzoeker woont in Nederland en is als beroepschauffeur in dienst bij een Luxemburgse werkgever. Hij is in Luxemburg verzekerd voor de werknemersverzekeringen. Op zijn in Nederland belastbare loon worden dientengevolge Luxemburgse 'cotisations sociales' (bijdrage voor de werknemersverzekeringen) ingehouden. Bij het opleggen van de aanslag inkomstenbelasting over 2003 heeft de Nederlandse belastingdienst zich ten aanzien van de cotisations sociales, conform de vaste gedragslijn tot dan toe, op het standpunt gesteld dat de bepalingen van art. 11, lid 1, onderdeel f, Wet LB 1964 daarop niet van toepassing waren en dat deze bijdragen daarom niet op het fiscale loon in mindering konden worden gebracht. Hof Amsterdam oordeelde op 15 november 2006, nr. 2004/02922, ten aanzien van een andere belastingplichtige dat de aanspraken uit de cotisations sociales deels vergelijkbaar zijn met die uit hoofde van de Ziektewet en in zoverre niet kunnen worden gerekend tot het belastbare loon. Ingevolge het besluit van 16 februari 2007, nr. DGB2007/30, mogen de inspecteurs gemelde hofuitspraak voortaan voor de fiscale behandeling van de cotisations sociales als leidraad nemen. De aanslag 2003 van verzoeker stond toen al onherroepelijk vast. De Belastingdienst wees een verzoek om ambtshalve vermindering af, omdat sprake is van nieuwe jurisprudentie (par. 9, besluit van 25 maart 1991, nr. DB89/735).

NTFR 2009/103 - Belastingdienst mag informatie van verzoeker niet zonder meer aan derden verstrekken

Aflevering 3, gepubliceerd op 15-01-2009
Verzoeker is aanvankelijk bestuurslid van een stichting die de nalatenschap van W in beheer verkrijgt. Deze nalatenschap omvat onder meer een aanzienlijke hoeveelheid kunstschatten. De rechter heeft verzoeker in 2002 uit zijn functie als bestuurslid van de stichting geschorst. Daarna heeft verzoeker via verschillende procedures onjuistheden rond de afwikkeling van de nalatenschap van W aan de orde gesteld. Zo heeft hij zich tot de Belastingdienst gewend vanwege zijn vrees dat de stichting een onvolledige aangifte successierecht met veel te lage taxaties had gedaan van de nalatenschap van W, waarmee sprake zou zijn van frauduleus handelen en administratieve verdwijning van kunstvoorwerpen uit de nalatenschap. Verzoeker overlegde stukken aan de Belastingdienst met het verzoek deze vertrouwelijk te behandelen. Verzoeker klaagt er onder meer over dat de Belastingdienst zijn identiteit als aangever direct dan wel indirect bekend heeft gemaakt bij de stichting.

NTFR 2009/106 - Bewijs niet onrechtmatig verkregen; omkering bewijslast wegens verzwegen inkomen

ECLI:NL:RBSGR:2008:BG5146, datum uitspraak 10-09-2008, publicatiedatum 25-11-2008
Aflevering 3, gepubliceerd op 15-01-2009
Bij een controle op Schiphol in 2003 is op het lichaam van eiser € 43.500 aangetroffen. De Koninklijke Marrechaussee heeft een proces-verbaal aan verweerder verzonden. Verweerder heeft naar aanleiding van dit renseignement dit bedrag als resultaat uit overige werkzaamheden in aanmerking genomen. In geschil was of voormeld bedrag terecht in de heffing is betrokken. De rechtbank oordeelt dat het bewijs niet is verkregen op een wijze die zozeer indruist tegen wat van een behoorlijk handelende overheid mag worden verwacht, dat het gebruik van dit bewijs onder alle omstandigheden ontoelaatbaar moet worden geacht. Verweerder mocht dan ook van het renseignement gebruikmaken. Verweerder had voorts aannemelijk gemaakt dat de vereiste aangifte niet was gedaan, zodat sprake was van omkering van de bewijslast. Eiser had niet doen blijken dat de uitspraak op bezwaar onjuist was. De aanslag berustte voorts op een redelijke schatting. De aanslag was dan ook naar het juiste bedrag opgelegd. De vergrijpboete van 50% werd wegens overschrijding van de redelijke termijn verminderd.

NTFR 2009/115 - Overwegingen uniform btw-tarief

Aflevering 3, gepubliceerd op 15-01-2009
Op verzoek van de Tweede Kamer heeft de staatssecretaris van Financiën in een notitie geprobeerd inzicht te geven in de afwegingen die een rol spelen bij de introductie van een uniform omzetbelastingtarief. In de notitie worden onder meer de voor- en nadelen van een dergelijke introductie beschreven. Geconstateerd wordt dat tot op heden de voordelen van het huidige gedifferentieerde btw-tarievenstelsel, gecombineerd met de gevolgen van de introductie van een uniform tarief, in het verleden een meer zwaarwegende rol hebben gespeeld dan de voordelen van een uniform tarief. Dat lijkt verklaarbaar vanwege de mogelijk ingrijpende economische gevolgen. Daarom is het volgens de staatssecretaris aannemelijk dat een aanzienlijke wijziging in de tariefstructuur, zoals uniformering van de huidige tarieven, in de toekomst wellicht meer draagvlak krijgt als deze inpasbaar zou zijn in een breder algemeen beleidspakket.

NTFR 2009/118 - Tarief niet-woning van toepassing bij kale bouwgrond

ECLI:NL:GHARN:2008:BG9320, datum uitspraak 17-12-2008, publicatiedatum 09-01-2009
Aflevering 3, gepubliceerd op 15-01-2009
Belanghebbende is eigenaar van twee percelen die samen één onroerende zaak vormen. Perceel 1 heeft bestemming woningbouw en perceel 2 heeft een agrarische bestemming. Op 1 januari 2005 was van enige bouwactiviteit nog geen sprake. De bouwwerkzaamheden zijn medio 2005 aangevangen. Belanghebbende is van mening dat de onroerende zaak voor het tarief van de onroerendezaakbelasting als een woning moet worden aangemerkt. Het hof is het niet eens met belanghebbende. Het hof leidt namelijk uit de wetsgeschiedenis af dat de wetgever voor ogen heeft gestaan om voor een onroerende zaak die enkel bestaat uit grond waaraan nog geen enkele bewerking heeft plaatsgevonden, het tarief voor niet-woningen toe te passen. Dat op de peildatum sprake is van een woonbestemming en dat de eigenaar voorbereidingen treft om conform de bestemming een woning te doen bouwen, doen hieraan niet af.

NTFR 2009/123 - Onjuiste objectafbakening; panden vormen tezamen een samenstel

ECLI:NL:RBSGR:2008:BG2050, datum uitspraak 18-09-2008, publicatiedatum 26-11-2008
Aflevering 3, gepubliceerd op 15-01-2009
In 2003 is het bedrijfspand van eiseres gerealiseerd. Dit pand is verbonden met een ander pand van eiseres. De panden hebben een gemeenschappelijke ingang. Partijen zijn overeengekomen dat beide panden vanaf 1 januari 2006 als een object dienen te worden gewaardeerd. Verweerder heeft de panden op de peildatum 1 januari 1999 en 1 januari 2003 afzonderlijk gewaardeerd. In geschil is de waarde van het bedrijfspand op de waardepeildatum 1 januari 1999 en 1 januari 2003. Volgens de rechtbank heeft verweerder de juistheid van de objectafbakening niet bewezen. De panden vormen tezamen een samenstel in de zin van art. 16, aanhef en onderdeel d, Wet WOZ. De WOZ-beschikkingen zijn door de rechtbank vernietigd. Voor herstel van deze objectafbakeningsfout verwijst de rechtbank naar de richtlijnen gegeven in HR 9 mei 2003, nr. 35.987, NTFR 2003/935.