Aflevering 17

Gepubliceerd op 26 april 2012

NTFR 2012/991 - Een hele prestatie

Aflevering 17, gepubliceerd op 26-04-2012 geschreven door mr. dr. J.Th. Sanders
Met HvJ 19 november 2009, zaak C-461/08 (Don Bosco), NTFR 2009/2583 is beslist dat art. 13, B, sub g, jo. art. 4, lid 3, sub a, Zesde Richtlijn, aldus moet worden uitgelegd dat de levering van een terrein waarop nog een oud gebouw staat dat moet worden gesloopt teneinde op die plaats een nieuw bouwwerk op te richten, welke sloop, waarvoor de verkoper instaat, reeds een aanvang heeft genomen vóór deze levering, niet onder de in het eerstgenoemde artikel neergelegde vrijstelling van de btw valt. Dergelijke handelingen van levering en sloop vormen, vanuit het oogpunt van de btw één handeling, die, als geheel, niet de levering van het bestaande gebouw en het erbij behorend terrein, maar de levering van een onbebouwd terrein tot voorwerp heeft, ongeacht hoever de sloop van het oude gebouw op het moment van de daadwerkelijke levering van het terrein is gevorderd. Het in één keer begrijpen van deze verklaring voor recht is een hele prestatie. Beide handelingen vormen evenwel voor de heffing van btw één prestatie. Wie had dat gedacht? In een virtuele wereld waarin wij bij tijd en wijlen weerloos rondwaren vormen dergelijke frasen fiscaal-juridisch werkelijkheid.

NTFR 2012/994 - Enkele vragen over het 'actieboek' van AbvaKabo FNV over de Belastingdienst

Aflevering 17, gepubliceerd op 26-04-2012 met annotatie van mr. J.D. Schouten
De staatssecretaris van Financiën beantwoordt een aantal vragen die de vaste commissie voor Financiën de staatssecretaris heeft gesteld naar aanleiding van het ‘actieboek’ van AbvaKabo FNV over de Belastingdienst. Naast het geven van antwoorden op de gestelde vragen, gaat de staatssecretaris nader in op de handhavingsaanpak en de taakstelling bij de invordering. Hij licht de risicoselectie toe, waarbij de automatisering een wezenlijke rol vervult. Deels door het naar voren halen van controles via de vooraf ingevulde aangifte. Op grond van een aantal overwegingen hanteert de Belastingdienst minimum invorderingsgrenzen. Uit de beantwoording blijkt dat niet alle gevraagde cijfermatige inzichten verstrekt kunnen worden. In het slot krijgen de medewerkers van de Belastingdienst een pluim.

NTFR 2012/995 - Het jaarlijks mislopen van 2 miljard aan belastinginkomsten

Aflevering 17, gepubliceerd op 26-04-2012 met annotatie van mr. J.D. Schouten
De staatssecretaris van Financiën en de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid beantwoorden Kamervragen van het lid Van Vliet (PVV) naar aanleiding van het krantenartikel ‘Fiscus loopt jaarlijks 2 miljard aan oninbare schulden mis’. Uit de beantwoording blijkt onder meer dat ruim 10% van voornoemd bedrag betrekking heeft op belastingschuldigen die onvindbaar zijn. Daarnaast gelden ook doelmatigheidsoverwegingen om bepaalde (rest)vorderingen niet met hoge kosten in te vorderen. Het totaal bedrag aan oninbaarheid acht de staatssecretaris te hoog. Hij heeft de Belastingdienst gevraagd met plannen te komen om deze oninbaarheid te verlagen. Uit de beantwoording blijkt dat de Belastingdienst het enige onderdeel in de Rijksdienst is dat de incasso in eigen beheer in de toekomst uitvoert. De rest zal plaatsvinden via een clustering ‘afgedwongen incasso’ en uitgevoerd worden door het CJIB, dat zich doorontwikkelt tot Rijksincassodienst.

NTFR 2012/997 - Pachtersvoordeel valt niet onder de landbouwvrijstelling

ECLI:NL:HR:2012:BU4827, datum uitspraak 13-04-2012, publicatiedatum 13-04-2012
Aflevering 17, gepubliceerd op 26-04-2012 met annotatie van mr. H. Roerdink
Belanghebbende heeft in 1996 een door hem gepachte en bewoonde boerderij in eigendom verkregen. Daarbij is een pachtersvoordeel behaald, berekend op f 335.310, waarvan f 5.856 betrekking heeft op het woonerf. Bij de staking in 2000 van de landbouwonderneming, heeft belanghebbende de woonkavel overgebracht naar zijn privévermogen. Het pachtersvoordeel van f 5.856 is door belanghebbende onder de landbouwvrijstelling gerangschikt, maar door de inspecteur tot de belaste winst gerekend. Hof Arnhem (NTFR 2011/481) heeft belanghebbende in het gelijk gesteld, maar die uitspraak houdt in cassatie geen stand. Het door belanghebbende bij de verwerving van de woonkavel genoten pachtersvoordeel spruit volgens de Hoge Raad namelijk niet voort uit een waardeverandering als bedoeld in de landbouwvrijstellingsbepaling en is belast wanneer dat voordeel wordt gerealiseerd. Dat realiseren is geschied bij de overbrenging van de woonkavel naar het privévermogen. Voorts oordeelt de Hoge Raad dat de stelling van belanghebbende dat de beginwaarde van de woonkavel moet worden bepaald door de WEV in vrije staat te verminderen met een bedrag aan waardedruk wegens duurzame zelfbewoning van de boerderij op het moment van verkrijging van de woonkavel faalt, omdat ook voor bedoelde waardedruk geldt dat deze geen element is van de waardeverandering van de grond waarop de landbouwvrijstelling het oog heeft.

NTFR 2012/998 - Ruilarresten kunnen in beginsel ook op passiefposten worden toegepast

ECLI:NL:PHR:2012:BW0191, datum uitspraak 11-05-2012, publicatiedatum 11-05-2012
Aflevering 17, gepubliceerd op 26-04-2012 met annotatie van mr. dr. C. Bruijsten
Belanghebbende had voor het onderhoud van een in 2005 verkocht motorschip een kostenegalisatiereserve (KER) gevormd. Zij was voorts contractueel verplicht tot het voor haar rekening nemen van een deel van het onderhoud van enige andere schepen. Die exploitatiecontracten zijn in 2005 beëindigd. Belanghebbende heeft in 2005 (i) de verkoopwinst op het motorschip en (ii) de eindsaldi van alle KER's aan een herinvesteringreserve (HIR) gedoteerd. De inspecteur meent dat de eindsaldi van de reserves niet in een HIR kunnen worden opgenomen.

NTFR 2012/999 - Door de aanzuivering van het debetsaldo bij de bank is geen (regres)vordering ontstaan die ten laste van de winst kan worden afgewaardeerd

ECLI:NL:GHAMS:2012:BV7480, datum uitspraak 23-02-2012, publicatiedatum 07-03-2012
Aflevering 17, gepubliceerd op 26-04-2012 met annotatie van mr. M. de Jonge
Belanghebbende maakt deel uit van een groep vennootschappen, welke groep zich bezig houdt met de makelaardij in exclusieve jachten. Onderdeel van de groep is International bv die de aandelen houdt in Jachtservice bv. Deze bv houdt zich bezig met klein en groot onderhoud en aan- en verbouw van jachten. Onderdeel van een kredietuitbreiding door de Rabobank aan International bv is een saldocompensatie tussen International en haar binnenlandse dochtervennootschappen, waaronder Jachtservice. Dit houdt in dat ter bepaling van de kredietruimte, debet- en creditsaldi binnen de overeengekomen rekeningen met elkaar gesaldeerd kunnen worden. Per 1 januari 2002 is Jachtservice bv geen onderdeel meer van de fiscale eenheid VPB. Als gevolg hiervan heeft International bv het debetsaldo van Jachtservice bv van € 427.600 aangezuiverd en is Jachtservice bv uit de saldocompensatie verwijderd. Volgens belanghebbende is er een (regres)vordering van International op Jachtservice ontstaan die ten laste van de winst van belanghebbende kan worden afgewaardeerd. Het hof is van oordeel dat de aanzuivering door International van het debetsaldo op de rekening van Jachtservice niet voortvloeide uit een verplichting van International tegenover de bank, maar slechts heeft berust op een zelfstandige beslissing van International, waarin de bank is meegegaan. De aanzuivering berustte niet op zakelijke overwegingen, maar vond haar oorzaak in de aandeelhoudersrelatie. Er is geen sprake van een aftrekbaar vermogensverlies van belanghebbende.

NTFR 2012/1000 - Betalingen door de dga zijn gedaan ter behartiging van zijn persoonlijke belangen

ECLI:NL:GHAMS:2012:BV7098, datum uitspraak 26-01-2012, publicatiedatum 29-02-2012
Aflevering 17, gepubliceerd op 26-04-2012 met annotatie van mr. J.S. van Daal
Belanghebbende is een houdstermaatschappij en vormt samen met drie vennootschappen een fiscale eenheid voor de vennootschapsbelasting. De fiscale eenheid houdt zich onder andere bezig met IT-werkzaamheden, de exploitatie van onroerend goed en de exploitatie van een sauna. In 2005 heeft de dga van belanghebbende aangifte gedaan van drie fraudegevallen. De dga heeft betalingen gedaan aan personen, afkomstig uit Nigeria, Angola, Zuid-Afrika en Italië. De betalingen zagen op het vrijmaken van gelden – al dan niet na bewerking met chemicaliën om kleurstoffen te verwijderen – die zich in koffers en kluizen op plaatsen te Londen en elders zouden bevinden. Deze betalingen worden aangeduid als investment company-betalingen. De eerste betaling is gedaan door overboeking van een bedrag ten laste van een zakelijke bankrekening ten name van één van de dochtervennootschappen van belanghebbende. De overige betalingen zijn contant gedaan. Belanghebbende stelt dat de betalingen zijn gedaan in het kader van zakelijke investeringen. Het hof is van oordeel dat niet aannemelijk is dat de dga met zijn activiteiten gericht op het vrijmaken van gelden het bedrijfsbelang van belanghebbende heeft gediend. De investment company-betalingen houden geen verband met de zakelijke activiteiten van belanghebbende. Uit de aangifte IB/PVV 2002 blijkt dat de dga het tegenstrijdige standpunt heeft ingenomen dat de betalingen in de privésfeer zijn gedaan. De betalingen zijn gedaan door de dga in privé ter behartiging van zijn persoonlijke belangen. De post ‘beleggingen’ is ten onrechte geactiveerd en er is in 2003 ten onrechte een afboeking van die actiefpost laste van de winst gebracht. De in 2002 gedane betalingen, geboekt als vordering op de dga, zijn in dat jaar (terecht) aangemerkt als privé-uitgaven van de dga. Er is in 2002 dus geen sprake van enige bevoordeling door belanghebbende van de dga. In 2002 heeft dan ook geen uitdeling plaatsgevonden door belanghebbende. In het jaar 2003 is wel sprake van een uitdeling van belanghebbende aan haar dga. In het onderhavige geval moet gelet op de gerichtheid van dat handelen op een heimelijk bevoordelen van de aandeelhouder ervan worden uitgegaan dat belanghebbende op het moment van het doen van de vermomde uitdeling(en) impliciet tevens de beslissing heeft genomen de verschuldigde dividendbelasting niet op haar aandeelhouder te verhalen, met brutering als gevolg.

NTFR 2012/1003 - Bijtelling autokostenforfait is geen loon voor toepassing 30%-regeling

ECLI:NL:HR:2012:BW3315, datum uitspraak 20-04-2012, publicatiedatum 20-04-2012
Aflevering 17, gepubliceerd op 26-04-2012 met annotatie van mr. J. de Haan
Belanghebbende, een Noor, is binnenlands belastingplichtig en maakt gebruik van de 30%-regeling. Door zijn Nederlandse werkgever is aan belanghebbende in 2003 en 2004 een personenauto ter beschikking gesteld. In geschil is of de bijtelling volgens de autokostenfictieregeling voor de toepassing van de 30%-regeling is aan te merken als loon, en derhalve deel uitmaakt van de grondslag waarover een vrijgestelde vergoeding kan worden berekend. Anders dan Hof Den Haag, beantwoordt de Hoge Raad die vraag ontkennend.

NTFR 2012/1005 - Geen afwaardering onzakelijke lening in ongebruikelijke tbs-sfeer

Aflevering 17, gepubliceerd op 26-04-2012 met annotatie van mr. J.P.A. Buitenhek
In 2007 heeft belanghebbende een lening verstrekt van € 575.000 aan de vennootschap van de zoon van belanghebbende (D bv). Hiervoor heeft belanghebbende een lening aangetrokken bij ABN AMRO. In 2009 is D bv failliet verklaard. Belanghebbende heeft in de aangifte IB/PVV 2007 een bedrag van € 143.550 opgevoerd als negatief resultaat van ter beschikking gesteld vermogen in de zin van art. 3.92, lid 3, Wet IB 2001. Dit is door de inspecteur gecorrigeerd. Rechtbank Arnhem stelt voorop dat tussen partijen – terecht – niet in geschil is dat de door belanghebbende aan D bv verstrekte geldlening onder de reikwijdte valt van de zogenoemde ongebruikelijke terbeschikkingstelling. Volgens de rechtbank geldt het leerstuk van de onzakelijke lening (HR 25 november 2011, nr. 08/05323, NTFR 2011/2722) eveneens voor de ongebruikelijke terbeschikkingstelling. Naar het oordeel van de rechtbank heeft belanghebbende bij de geldverstrekking een debiteurenrisico gelopen dat een derde niet zou hebben genomen en moet ervan worden uitgegaan dat belanghebbende het debiteurenrisico heeft aanvaard vanwege de familierelatie met de zoon en diens aandeelhoudersrelatie met de vennootschap en de bedoeling het belang van hen te dienen. Daarbij wijst de rechtbank erop dat belanghebbende geen renteopslag heeft bedongen bij het doorlenen van de gelden aan D bv, dat er geen zakelijk aflossingsschema is overeengekomen en dat er geen reële zekerheden zijn bedongen, ondanks de geleden verliezen en het negatieve eigen vermogen van de vennootschap in 2005 en 2006. Dat belanghebbende de lening heeft verstrekt om een bestuurdersaansprakelijkheid te voorkomen, acht de rechtbank niet van belang. Volgens de rechtbank is dat namelijk een persoonlijk motief.

NTFR 2012/1006 - Termijn van twee jaar voor vergoeding kosten dubbele huisvesting geldt per dienstbetrekking

ECLI:NL:RBSGR:2012:BV9714, datum uitspraak 08-03-2012, publicatiedatum 22-03-2012
Aflevering 17, gepubliceerd op 26-04-2012 met annotatie van drs. J.C. de Zeeuw
Belanghebbende stelt projectmanagers ter beschikking. Het werk door deze managers wordt meestal bij de klant uitgevoerd. In 2009 heeft belanghebbende aan één van haar werknemers een onbelaste vergoeding voor de kosten van dubbele huisvesting verstrekt. Deze werknemer is sinds 2002 woonachtig in het noorden van het land en is nadien in het midden en westen van het land gedetacheerd. Deze werknemer heeft vanaf 2007 meer dan twee jaar een onbelaste huisvestingsvergoeding gekregen. In geschil is of de in art. 15, lid 1, sub i, Wet LB 1964 genoemde termijn van twee jaar per opdracht of per dienstbetrekking geldt. De rechtbank beslist dat de termijn van twee jaar per dienstbetrekking geldt. De rechtbank wijst daarbij onder meer op het besluit van 17 februari 2009 tot wijziging van enkele fiscale uitvoeringsregelingen (NTFR 2009/494). Daarin is in art. 82 Uitv.reg. LB 2001 voor de periode na twee jaar voorzien in een andere tegemoetkoming, waarmee mogelijk is gemaakt dat de werkgever de verschuldigde (gebruteerde) belasting over de vergoedingen die betrekking hebben op een periode van meer dan twee jaar voor zijn rekening neemt. De rechtbank vernietigt nog wel de vergrijpboete, omdat kennelijk binnen de Belastingdienst ook behoefte was aan intern overleg over de toepassing van art. 15, lid 1, sub i, Wet LB 1964.

NTFR 2012/1007 - 30%-regeling niet van toepassing op ontslagvergoeding

ECLI:NL:HR:2012:BW3292, datum uitspraak 20-04-2012, publicatiedatum 20-04-2012
Aflevering 17, gepubliceerd op 26-04-2012
Belanghebbende is in 2005 in dienst getreden bij een vennootschap. Aan belanghebbende is de 30%-regeling toegekend. In 2008 is het dienstverband van belanghebbende beëindigd en is aan belanghebbende een vergoeding van € 325.000 toegekend. In geschil is of belanghebbende recht heeft op toepassing van de 30%-regeling over die vergoeding. Hof Den Haag (NTFR 2011/2169) heeft geoordeeld dat de vergoeding niet ten nauwste verband houdt met bepaalde door belanghebbende verrichte arbeid of met in een bepaald tijdvak door hem verrichte arbeid ten behoeve van deze werkgever, waarvoor het de rechtstreekse beloning vormt. De vergoeding vindt meer algemeen haar oorzaak in het voorheen door belanghebbende verricht hebben van arbeid. De hoogte van de vergoeding is volgens de arbeidsovereenkomst gefixeerd op één bruto jaarsalaris en is derhalve niet afhankelijk van de duur en omvang van door belanghebbende ten behoeve van deze werkgever verrichte arbeid. Belanghebbende zou de vergoeding ook in volle omvang hebben ontvangen ingeval de arbeidsovereenkomst al na een maand door de werkgever zou zijn beëindigd. Voorts zou hij de vergoeding in het geheel niet hebben ontvangen als de arbeidsovereenkomst niet door de werkgever zou zijn beëindigd, dan wel zou zijn beëindigd door middel van ontslag op staande voet wegens een dringende reden of na twee jaar ziekte. Het hof heeft de vergoeding, net als de rechtbank, aangemerkt als loon uit vroegere arbeid, zodat belanghebbende geen recht heeft op toepassing van de 30%-regeling over de vergoeding.

NTFR 2012/1010 - Bijtelling voor privégebruik van eigen auto omdat de werkgever alle kosten betaalde

ECLI:NL:RBLEE:2011:BU5343, datum uitspraak 03-10-2011, publicatiedatum 28-11-2011
Aflevering 17, gepubliceerd op 26-04-2012 met annotatie van mr. H.A. Elbert
Belanghebbende is registeraccountant en in loondienst werkzaam als controller. Belanghebbende is juridisch eigenaar van een auto. De kosten van de auto worden door belanghebbende betaald, maar vervolgens gedeclareerd bij zijn werkgever. De werkgever keert deze kosten aan belanghebbende als een onkostenvergoeding uit. De rechtbank is van oordeel dat sprake is van een ter beschikking gestelde auto in de zin van art. 3.145 Wet IB 2001 (tekst 2003).

NTFR 2012/1012 - Waardering alimentatieverplichting in box 3

ECLI:NL:GHARN:2012:BV8331, datum uitspraak 28-02-2012, publicatiedatum 09-03-2012
Aflevering 17, gepubliceerd op 26-04-2012 met annotatie van mr. J. Zandee-Dingemanse
Belanghebbende is op grond van een overeenkomst partner- en kinderalimentatie verschuldigd. In geschil is de waardering van deze verplichtingen in box 3. Het hof stelt voorop dat niet in geschil is dat gewaardeerd dient te worden met toepassing van art. 19 Uitv.besl. IB 2001. De waardebepaling daarbij dient te geschieden met inachtneming van de gehele looptijd, waarbij gedeelten van een jaar tijdsgelang in aanmerking moeten worden genomen. Verder dient volgens het hof bij de partneralimentatie rekening te worden gehouden met de mogelijkheid dat deze verplichting eindigt zodra de kinderen niet meer bij de partner wonen of de partner een nieuwe relatie aangaat. Die waardedruk kan schattenderwijs worden bepaald, zoals de inspecteur heeft gedaan. Voorts dient volgens het hof rekening te worden gehouden met de verplichting van belanghebbende om aan zijn kind van 21 jaar of ouder een studiebijdrage te betalen. Rekening houdend met genoemde factoren wordt de alimentatieverplichting van belanghebbende ultimo 2006 door het hof bepaald op € 543.552. Het beroep op interne compensatie van de inspecteur (hij wil de aftrek in box 1 terugnemen) faalt. Belanghebbende maakt namelijk aannemelijk dat zijn ex-partner van hem alimentatie behoeft om in staat te zijn tot het voeren van een redelijk bestaan overeenkomstig haar plaats in de samenleving.

NTFR 2012/1013 - Periodieke ondersteuningsuitgaven aan partner van overleden vader zijn niet aftrekbaar

ECLI:NL:GHARN:2012:BV9731, datum uitspraak 13-03-2012, publicatiedatum 23-03-2012
Aflevering 17, gepubliceerd op 26-04-2012 met annotatie van mr. P.T. van Arnhem
In 1997 is de vader van belanghebbende overleden. Op grond van zijn testament heeft belanghebbende de last gekregen de partner van de vader – met wie zij geen persoonlijk contact heeft – geldelijk te ondersteunen met maandelijkse lijfrente-uitkeringen. Hieraan heeft belanghebbende voldaan. De onderhoudsbijdragen zijn vanaf 1997 telkens in aftrek gebracht en – mede op basis van gewekt vertrouwen – aanvaard door de inspecteur. Vanaf (april) 2007, nadat ‘het vertrouwen was opgezegd’, is de aftrekpost niet meer aanvaard door de inspecteur. Volgens het hof is dat terecht. Naar het oordeel van het hof is namelijk, gelet op de inkomens- en vermogenspositie van de partner van de vader, niet aannemelijk dat de uitkering berust op een dringende morele verplichting tot voorziening in het levensonderhoud van die partner.

NTFR 2012/1015 - Woningstichting is in algemeen belang werkzame instelling als bedoeld in de Kwijtscheldingsresolutie

ECLI:NL:HR:2012:BV5128, datum uitspraak 17-02-2012, publicatiedatum 17-02-2012
Aflevering 17, gepubliceerd op 26-04-2012 met annotatie van drs. M.P. de Lange-Snijders
Belanghebbende, een woningstichting, is een toegelaten instelling als bedoeld in de Woningwet. Zij houdt zich bezig met de exploitatie en het beheer van 20.000 huurwoningen in Friesland. Van stichting G heeft belanghebbende in 2005 het ‘Friese vastgoed’ overgenomen. Belanghebbende heeft verzocht op de voet van de zogenoemde Kwijtscheldingsresolutie een tegemoetkoming voor de overdrachtsbelasting te verlenen. Hof Leeuwarden heeft dat verzoek afgewezen. De hofuitspraak houdt echter geen stand in cassatie. Voor de toepassing van de Kwijtscheldingsresolutie is onder meer vereist, aldus de Hoge Raad, dat (i) belanghebbende met haar werkzaamheden het algemeen nut beoogt, en dat (ii) het algemeen belang door de werkzaamheden van belanghebbende in minstens gelijke mate wordt gediend als een particulier belang. Hieraan voldoet belanghebbende volgens de Hoge Raad (vgl. HR 13 januari 2012, nr. 10/03464, NTFR 2012/158). Dit brengt mee dat belanghebbende dient te worden aangemerkt als een in het algemeen belang werkzame instelling als bedoeld in de Kwijtscheldingsresolutie. De zaak wordt verwezen voor de vraag of aan de overige voorwaarden van de Kwijtscheldingsresolutie is voldaan.

NTFR 2012/1016 - Aanwijzingen buitenlandse inkomsten bestaan pas nadat identiteit vrijwillige inkeerder bekend is gemaakt

ECLI:NL:GHARN:2012:BV9112, datum uitspraak 06-03-2012, publicatiedatum 16-03-2012
Aflevering 17, gepubliceerd op 26-04-2012 met annotatie van mr. drs. A.J. Meijer
Belanghebbende heeft over de jaren 1998 tot en met 2001 buitenlandse inkomsten en vermogens verzwegen voor de fiscus. In januari 2006 is hij via zijn adviseur anoniem ingekeerd. Met de boete-fraudecoördinator zijn procedureafspraken gemaakt. In oktober 2006 heeft de adviseur een rapport met berekeningen overgelegd aan de inspecteur. De inspecteur wilde echter eerst een fiscale standpuntbepaling afgeven nadat de identiteit van belanghebbende aan hem was bekendgemaakt. Dit is in april 2007 gebeurd. De onderhavige navorderingsaanslagen zijn in oktober en november 2007 aan belanghebbende opgelegd. Belanghebbende stelt dat de navorderingsaanslagen moeten worden vernietigd wegens schending van het Europeesrechtelijke evenredigheidsbeginsel. Het hof deelt die visie niet. Anders dan belanghebbende stelt, is volgens het hof niet aannemelijk dat tussen de adviseur en de boete-fraudecoördinator een vaststellingsovereenkomst is gesloten op grond waarvan de inspecteur gehouden was reeds een fiscaal standpunt in te nemen naar aanleiding van het rapport van oktober 2006 zonder dat de identiteit van belanghebbende bekend was. De inspecteur beschikte eerst over aanwijzingen van het bestaan van de buitenlandse banktegoeden in april 2007 toen de identiteit bekend werd gemaakt. Door vervolgens binnen 6/7 maanden de onderhavige navorderingsaanslagen op te leggen, is het evenredigheidsbeginsel niet geschonden, aldus het hof.

NTFR 2012/1018 - Rechtbank buigt zich over diverse fiscaal strafrechtelijke vragen

ECLI:NL:RBSGR:2012:BW0994, datum uitspraak 02-04-2012, publicatiedatum 05-04-2012
Aflevering 17, gepubliceerd op 26-04-2012 met annotatie van mr. P.A. Caljé
Verdachte heeft door middel van valse aangiften omzetbelasting, brieven en facturen de Belastingdienst bewogen tot de teruggaaf van omzetbelasting. Hij heeft hiertoe ten name van verschillende belastingplichtigen verzoeken ingediend tot teruggaaf van omzetbelasting. Verdachte staat terecht voor het medeplegen van primair het onjuist doen van aangiften omzetbelasting (art. 69, lid 2, AWR) en subsidiair voor valsheid in geschrift ten aanzien van dezelfde aangifteformulieren en enige andere documenten.

NTFR 2012/1020 - Teruggaaf dividendbelasting aan buitenlandse beleggingsinstellingen

Aflevering 17, gepubliceerd op 26-04-2012
In deze brief aan de TK gaat de staatssecretaris van Financiën in op de uitspraak van Hof Den Bosch van 9 maart 2012, NTFR 2012/941 over de teruggaaf van dividendbelasting aan een Fins beleggingsfonds. De staatssecretaris geeft (nogmaals) aan dat hij tegen deze uitspraak in cassatie zal gaan omdat het Hof naar zijn mening een onjuiste vergelijkingsmaatstaf heeft gehanteerd. Volgens de staatssecretaris is het verder niet zinvol om vooruit te lopen op eventuele wettelijke reparatiemogelijkheden. Daarnaast gaat de brief in algemene zin in op de – beoordeling van de – EU-proofheid van de directe belastingen. In een eerdere brief van 22 maart 2012 was de staatssecretaris al ingegaan op de mogelijke budgettaire consequenties van de uitspraak van Hof Den Bosch. Ook deze brief is als brondocument bijgevoegd.

NTFR 2012/1021 - Buitenritten te paard of met hittax vormen 'gelegenheid tot geven van sportbeoefening'

ECLI:NL:HR:2012:BW0934, datum uitspraak 06-04-2012, publicatiedatum 06-04-2012
Aflevering 17, gepubliceerd op 26-04-2012 met annotatie van mr. J.P.W.H.T. Becks en drs. J. van der Laan
Belanghebbende, ondernemer, exploiteert een manege. Zij organiseert tegen vergoeding buitenritten, te paard of met de zogenoemde hittax. In geschil is of de door belanghebbende verrichte prestaties kunnen worden aangemerkt als het geven van gelegenheid tot sportbeoefening. Anders dan Hof Den Bosch (NTFR 2011/1275), beantwoordt de Hoge Raad die vraag – onder verwijzing naar HR 10 augustus 2007, nr. 43.169, NTFR 2007/1513, HR 2 december 2011, nr. 10/02778, NTFR 2011/2863 en HR 2 december 2011, nr. 11/00311, NTFR 2011/2862– bevestigend. Belanghebbende stelt immers deelnemers in staat tot het beoefenen van de paardensport in georganiseerd verband en beschikt daartoe over een sportaccommodatie (de manege) waarin de deelnemers zich gereed maken voor het beoefenen van de sport en waarvandaan zij vertrekken. Voorts keren zij na afloop van de door belanghebbende verzorgde en/of begeleide sportactiviteit weer terug naar die sportaccommodatie. Dit is aan te merken als het geven van gelegenheid tot sportbeoefening.

NTFR 2012/1022 - Verwerking huishoudelijk afval geschiedt in kader van onderneming

ECLI:NL:HR:2012:BV3279, datum uitspraak 06-04-2012, publicatiedatum 06-04-2012
Aflevering 17, gepubliceerd op 26-04-2012 met annotatie van E.H. van den Elsen
Belanghebbende is een publiekrechtelijke rechtspersoon naar Belgisch recht en is onder meer belast met het inzamelen en verwijderen van huishoudelijk afval. Het afval wordt in België verbrand. Bij de verbranding ontstaan bodemassen. Een Nederlandse ondernemer haalt tegen vergoeding deze bodemassen weg. Over deze vergoeding heeft deze ondernemer Nederlandse omzetbelasting in rekening gebracht. Belanghebbende heeft deze omzetbelasting teruggevraagd. De inspecteur heeft dit geweigerd. Hof Den Bosch (NTFR 2011/1100) heeft geoordeeld dat belanghebbende voor het inzamelen van huishoudelijk afval niet optreedt als ondernemer, maar wel voor de verwerking ervan. Het afvoeren van de bodemassen vormt een integraal onderdeel van de verwerking, zodat belanghebbende recht heeft op teruggaaf van de in rekening gebrachte omzetbelasting. De Hoge Raad onderschrijft dit oordeel.

NTFR 2012/1023 - Voor nultarief ICT-levering behoeft identiteit van de afnemer niet te worden vastgesteld

ECLI:NL:HR:2011:BM9147, datum uitspraak 15-04-2011, publicatiedatum 15-04-2011
Aflevering 17, gepubliceerd op 26-04-2012 met annotatie van mr. drs. E.P.A. Brakeboer
De bedrijfsactiviteiten van belanghebbende bestaan uit in- en verkoop van frisdranken. Zij heeft in het onderhavige tijdvak verschillende malen partijen frisdrank verkocht en doen vervoeren naar afleveradressen in het Verenigd Koninkrijk. Ter zake van deze leveringen heeft belanghebbende het nultarief toegepast. Hof Den Bosch heeft geoordeeld dat dit met betrekking tot een aantal leveringen niet terecht is, omdat belanghebbende niet aannemelijk heeft gemaakt dat de door haar als afnemer aangemerkte personen in werkelijkheid de afnemers van de frisdranken zijn geweest. Hieraan heeft het hof vervolgens de conclusie verbonden dat belanghebbende niet heeft voldaan aan de last om aan te tonen dat de afnemers van de diverse partijen goederen een status hadden, die tot gevolg heeft gehad dat deze goederen in een andere lidstaat een intracommunautaire verwerving vormden. Deze conclusie van het hof is volgens de Hoge Raad niet cassatieproof. Indien het hof hieraan namelijk ten grondslag heeft gelegd dat belanghebbende niet kan voldoen aan de op haar rustende bewijslast, omdat niet is vastgesteld wie werkelijk de afnemer van de goederen is geweest, berust dat uitgangspunt op een onjuiste rechtsopvatting. Aan de levering van dat bewijs zijn namelijk geen bijzondere eisen gesteld, in het bijzonder niet de eis dat de identiteit van de afnemer is vastgesteld. Indien het hof wel is uitgegaan van de juiste rechtsopvatting, had het hof beter moeten motiveren dan het heeft gedaan.

NTFR 2012/1024 - Advocaat-generaal adviseert Hoge Raad in zaak over internationale handel in tandprothesen prejudiciële beslissing af te wachten I

ECLI:NL:RBHAA:2011:BU3394, datum uitspraak 24-10-2011, publicatiedatum 04-11-2011
Aflevering 17, gepubliceerd op 26-04-2012 met annotatie van mr. P.F. Zijlstra
Belanghebbende, ondernemer en tandtechnicus, levert op bestelling tandprothesen aan tandtechnische laboratoria. De tandtechnische laboratoria maken zelf scans, die belanghebbende vervolgens beoordeelt. Vorenbedoelde scans worden via het netwerk van belanghebbende verstuurd naar de in Zweden gevestigde moedermaatschappij van belanghebbende, A. Zowel A als belanghebbende is tandtechnicus als bedoeld in art. 132, lid 1, onderdeel e, Btw-richtlijn.

NTFR 2012/1025 - Advocaat-generaal adviseert Hoge Raad in zaak over internationale handel in tandprothesen prejudiciële beslissing af te wachten II

ECLI:NL:PHR:2012:BW0958, datum uitspraak 13-03-2012, publicatiedatum 06-04-2012
Aflevering 17, gepubliceerd op 26-04-2012 met annotatie van mr. P.F. Zijlstra
Belanghebbende, ondernemer, exploiteert een tandartsenpraktijk. In 2008 heeft zij voor € 16.238 tandprothesen verworven uit Duitsland. Deze tandprothesen zijn door een Duitse tandtechnicus aan belanghebbende geleverd. Belanghebbende heeft ter zake van deze intracommunautaire verwervingen geen omzetbelasting op aangifte voldaan.

NTFR 2012/1026 - Advocaat-generaal adviseert Hoge Raad prejudiciële vragen te stellen over internationale handel in tandprothesen I

ECLI:NL:HR:2013:BW0961, datum uitspraak 01-03-2013, publicatiedatum 01-03-2013
Aflevering 17, gepubliceerd op 26-04-2012 met annotatie van mr. P.F. Zijlstra
Belanghebbende, ondernemer, is tussenhandelaar in tandtechnische werken. Belanghebbende was tot 1 januari 2008 geen tandarts of tandtechnicus. Vanaf 1 januari 2008 heeft zij wel de hoedanigheid van tandtechnicus. Zij laat op bestelling van tandartsen tandprothesen vervaardigen door buiten Nederland (zowel binnen als buiten de EU gevestigde) tandtechnische laboratoria. De tandartsen die bij belanghebbende een bestelling plaatsen, maken zelf de benodigde (gips)afdrukken van het gebit van hun patiënten. Deze afdrukken worden vervolgens naar belanghebbende gestuurd of door belanghebbende opgehaald. Belanghebbende verzendt deze afdrukken naar tandtechnische laboratoria in het buitenland. Het desbetreffende tandtechnisch laboratorium vervaardigt vervolgens aan de hand van de afdruk een tandprothese, en levert deze aan belanghebbende, die de tandprothese in voorkomende gevallen invoert in de EU en de tandprothese vervolgens levert (en verzendt) aan de tandarts die de bestelling plaatste. Voor de invoer van tandprothesen beschikt belanghebbende over een aanwijzing als bedoeld in art. 23, lid 1, Wet OB 1968. Ten aanzien van de intracommunautaire verwerving van tandprothesen heeft belanghebbende op grond van art. 1a, lid 3, Wet OB 1968 toestemming om ook beneden het in art. 1a, lid 2, Wet OB 1968 vermelde drempelbedrag belastbare intracommunautaire verwervingen te verrichten.

NTFR 2012/1027 - Advocaat-generaal adviseert Hoge Raad prejudiciële vragen te stellen over internationale handel in tandprothesen II

ECLI:NL:HR:2013:BW0962, datum uitspraak 08-03-2013, publicatiedatum 08-03-2013
Aflevering 17, gepubliceerd op 26-04-2012 met annotatie van mr. P.F. Zijlstra
Belanghebbende, ondernemer, exploiteert een tandartspraktijk. In de eerste drie kwartalen van 2008 heeft zij voor € 38.314 vanuit Duitsland tandprothesen geleverd gekregen van een in Duitsland gevestigde tandtechnicus. Belanghebbende heeft geen omzetbelasting op aangifte voldaan ter zake van intracommunautaire verwervingen. De Duitse tandtechnicus heeft de vrijstelling van art. 138, lid 1, Btw-richtlijn toegepast op de leveringen van tandprothesen aan belanghebbende. Bij de elektronische uitwisseling van gegevens tussen de lidstaten is de inspecteur begin 2009 bekend geworden met de beschreven (intracommunautaire) leveringen aan belanghebbende. De inspecteur heeft, zich op het standpunt stellende dat de intracommunautaire verwervingen van tandprothesen sinds 1 januari 2008 belast zijn naar het algemene omzetbelastingtarief, nageheven.

NTFR 2012/1028 - Aannemer heeft recht op teruggaaf omzetbelasting in verband met onbetaald gebleven bouwtermijnen

ECLI:NL:PHR:2012:BV8952, datum uitspraak 14-09-2012, publicatiedatum 14-09-2012
Aflevering 17, gepubliceerd op 26-04-2012 met annotatie van mr. E.H.A.M. Thijssen
Belanghebbende exploiteert een aannemingsbedrijf. Zij sluit op 10 april 2003 een aanneemovereenkomst met A voor de bouw van een bedrijfsverzamelgebouw op een terrein dat A van een gemeente in erfpacht zou verkrijgen. Met betrekking tot het bouwterrein had A met de gemeente op 19 maart 2003 een overeenkomst gesloten tot vestiging van een recht van erfpacht. Deze overeenkomst voorzag erin dat A, vooruitlopend op het verlenen en aanvaarden van de erfpacht, het bouwterrein in gebruik mocht nemen. De vestiging van de erfpacht heeft uiteindelijk – wegens financiële problemen van A – niet plaatsgevonden. Belanghebbende heeft wel een aanvang gemaakt met de bouw en heeft A verschillende bouwtermijnen gefactureerd. Omdat A de gefactureerde bouwtermijnen niet betaalde, heeft belanghebbende de bouw stop gezet en diverse stappen ondernomen om de termijnbedragen te incasseren. A is op 9 augustus 2005 failliet verklaard. Nadien heeft belanghebbende van de gemeente het perceel met daarop het in aanbouw zijnde gebouw in erfpacht verkregen voor een bedrag dat niet veel hoger was dan de canon waarvoor A het onbebouwde perceel in erfpacht zou hebben verkregen van de gemeente, als dat erfpachtrecht gevestigd zou zijn. Belanghebbende heeft het erfpachtrecht op het perceel later voor een (aanzienlijk) hoger bedrag aan een derde overgedragen.

NTFR 2012/1030 - UTB’s ten aanzien van invoer van spaarlampen uit Indonesië en China dienen te worden vernietigd

ECLI:NL:GHAMS:2012:BV9876, datum uitspraak 15-03-2012, publicatiedatum 28-03-2012
Aflevering 17, gepubliceerd op 26-04-2012 met annotatie van mr. Stuijt en Van Dam
In opdracht van belanghebbende heeft A bv aangiften gedaan van de invoer van spaarlampen uit Indonesië. Bij de aangiften is telkens een niet-preferentieel ‘Certificate of Origin/Processing’, zoals afgegeven door de Singapore Chinese Chamber of Commerce, overgelegd. Aan belanghebbende zijn dienaangaande UTB’s opgelegd. Het hof is van oordeel dat de minister niet aannemelijk heeft gemaakt dat deze spaarlampen van Chinese oorsprong zijn. Daarnaast heeft A bv, in opdracht van belanghebbende, aangiften gedaan voor de invoer van spaarlampen uit China, waarbij aanspraak wordt gemaakt op het antidumpingrecht van 20,2%. Bij de aangiften zijn preferentiële oorsprongscertificaten Form A overgelegd. Aan belanghebbende zijn dienaangaande UTB’s opgelegd. Het hof is van oordeel dat de minister niet aannemelijk heeft gemaakt dat het antidumpingrecht van 20,3% niet van toepassing is omdat de spaarlampen niet door C Ltd. zijn geproduceerd. Van een behoorlijk handelende overheid, op wie de bewijslast rust, kan geëist worden dat, mede gelet op het recht van verdediging van een belanghebbende, duidelijk is op welke feiten en omstandigheden de UTB concreet is gebaseerd. Dat brengt mee dat de minister met de algemene verwijzing naar het gehele onderzoeksproces-verbaal en de bijbehorende bijlagen niet heeft voldaan aan de op hem rustende bewijslast.

NTFR 2012/1031 - Prejudiciële vraag of evenredigheidsbeginsel in de weg staat aan dubbele heffing van registratiebelasting (BPM)

ECLI:NL:HR:2012:BQ2085, datum uitspraak 06-04-2012, publicatiedatum 06-04-2012
Aflevering 17, gepubliceerd op 26-04-2012 met annotatie van mr. J. Rolleman
Belanghebbende rijdt in Nederland met een auto met een Belgisch kenteken. Bij een wegcontrole blijkt dat er geen BPM is betaald en wordt aan belanghebbende een naheffingsaanslag BPM opgelegd. Belanghebbende heeft de Nederlandse nationaliteit en heeft in Nederland een orthodontiepraktijk. Zij heeft een woning in Nederland en zij huurt een appartement in België. Volgens de Nederlandse belastingwetgeving is belanghebbende inwoner van Nederland, en volgens de Belgische belastingwetgeving heeft zij haar woonplaats in België. Ook voor de kentekenregistratie van de auto in België heeft zij belasting betaald. In cassatie overweegt de Hoge Raad dat een dubbele belastingheffing niet strijdig is met het Europees recht. Maar volgt hieruit ook dat het evenredigheidsbeginsel in het kader van de heffing van een registratiebelasting geen corrigerende werking kan hebben? De Hoge Raad legt deze vraag voor aan het HvJ.

NTFR 2012/1032 - Gebruik auto tijdens schorsing door (ex)echtgenoot na ruzie: belastingplichtige is verantwoordelijk

ECLI:NL:GHARN:2012:BW0454, datum uitspraak 20-03-2012, publicatiedatum 30-03-2012
Aflevering 17, gepubliceerd op 26-04-2012 met annotatie van mr. M.H. Schoonhoven
Belanghebbende is houder van een personenauto. Zij beschikt niet over een rijbewijs. Op verzoek van belanghebbende is het kenteken geschorst. Na een echtelijke ruzie op 26 oktober 2010 heeft belanghebbende de (toenmalige) echtelijke woning verlaten. Op 27 oktober 2010 – tijdens de schorsingsperiode – heeft de (inmiddels ex-)echtgenoot van belanghebbende met de auto op de openbare weg gereden. In verband hiermee is de onderhavige naheffingsaanslag MRB met een verzuimboete van € 834 aan belanghebbende opgelegd. Rechtbank Arnhem heeft de aanslag gehandhaafd en de boete verminderd tot € 417. Hiertegen komt belanghebbende in hoger beroep, echter zonder succes. Belanghebbende is volgens het hof namelijk als houder verantwoordelijk voor de verplichtingen in het kader van de motorrijtuigenbelasting. Wat de boete betreft kan volgens het hof niet worden gezegd dat sprake is van AVAS, nu belanghebbende geen passende maatregelen heeft getroffen door bijvoorbeeld de autosleutels mee te nemen. Een door de rechtbank wegens financiële omstandigheden gematigde boete van € 417 acht het hof passend en geboden.

NTFR 2012/1033 - Legesverordening gemeente Utrecht geheel onverbindend wegens overschrijding opbrengstlimiet

ECLI:NL:HR:2012:BW1928, datum uitspraak 13-04-2012, publicatiedatum 13-04-2012
Aflevering 17, gepubliceerd op 26-04-2012 met annotatie van mr. dr. G. Groenewegen
Belanghebbende heeft een bouwaanvraag ingediend. Daarvoor zijn leges in rekening gebracht. In hoger beroep heeft belanghebbende gemotiveerd gesteld dat de opbrengstlimiet is overschreden. Van een aantal posten heeft hij in twijfel getrokken dat sprake is van een ‘last ter zake’. Alsdan dient de heffingsambtenaar nadere inlichtingen over deze posten te verstrekken om deze twijfel weg te nemen. De ambtenaar heeft in dit verband slechts een overzicht overgelegd met een globale omschrijving van de aard van de in twijfel getrokken posten. Het hof acht dat niet voldoende. De Hoge Raad onderschrijft dit oordeel. Het ter zitting in hoger beroep gedane voorwaardelijke bewijsaanbod van de ambtenaar om alsnog meer gegevens te verstrekken, acht het hof ontijdig. Daarom moet volgens het hof worden geconcludeerd dat de ambtenaar niet aannemelijk heeft gemaakt dat de opbrengstlimiet niet is overschreden. Dit leidt tot de conclusie dat de legesverordening in haar geheel onverbindend is. Ook dit oordeel acht de Hoge Raad juist.

NTFR 2012/1034 - Geen reclamebelasting omdat de tekst op het bord niet vanaf de openbare weg leesbaar is

ECLI:NL:GHAMS:2012:BV6469, datum uitspraak 05-01-2012, publicatiedatum 22-02-2012
Aflevering 17, gepubliceerd op 26-04-2012 met annotatie van mr. M.P. van der Burg
Aan belanghebbende is een aanslag reclamebelasting opgelegd ter zake van een praktijkbord voor de huisartsenpraktijk. De praktijkruimte is gelegen aan het eind van een steegje tussen twee woningen en is alleen bereikbaar via het steegje. Het steegje is geen openbare weg. De afstand tussen de openbare weg en het bord is zodanig dat de tekst op het bord vanaf de openbare weg niet leesbaar is. Het hof is van oordeel dat het bord niet kan worden aangemerkt als een aankondiging die erop gericht is de aandacht van het publiek op de openbare weg te trekken voor hetgeen is aangekondigd omdat alleen het huisnummer vanaf de openbare weg zichtbaar is. Dat het bord weliswaar niet leesbaar maar wel zichtbaar is vanaf de openbare weg, doet daar niet aan af. De aanslag reclamebelasting is ten onrechte opgelegd.

NTFR 2012/1036 - Bestuurdersaansprakelijkheid: door bug in computersysteem is te weinig belasting aangegeven

ECLI:NL:GHAMS:2012:BV9284, datum uitspraak 09-02-2012, publicatiedatum 21-03-2012
Aflevering 17, gepubliceerd op 26-04-2012 met annotatie van mr. R.B.H. Beune
Sinds 2003 was A bv bestuurder van C bv, was B bv bestuurder van A bv en X bestuurder van B bv. Nadat door debiteuren klachten waren ingediend over ten onrechte verzonden aanmaningen, is in september 2007 onderzoek gedaan naar het computersysteem. In december 2007 is naar aanleiding daarvan een ‘bug’ gevonden. Aan C bv zijn over de periode januari 2007 tot en met februari 2008 naheffingsaanslagen loonbelasting en omzetbelasting opgelegd, die onbetaald zijn gebleven. In april 2008 is C bv failliet verklaard. De (middellijk) bestuurders van C bv zijn aansprakelijk gesteld voor de onbetaald gebleven belastingschulden. Met Rechtbank Haarlem is het hof van oordeel dat het feit dat de omzet van C bv in korte tijd enorm is gegroeid, nog niet maakt dat sprake is van onbehoorlijk bestuur. Het realiseren van omzetgroei is juist in een situatie zoals die van C bv, waarin een al bestaand familiebedrijf door een gewijzigde opzet naar een andere aanpak en omzetgroei streeft, niet ongebruikelijk en op zichzelf niet onbehoorlijk. Ook de problemen in de software waardoor administratief niet steeds een juist beeld van bepaalde verplichtingen heeft bestaan, maakt niet dat sprake is van kennelijk onbehoorlijk bestuur. Met betrekking tot de meldingsplicht ter zake van de naheffingsaanslag van 15 mei 2008 inzake de omzetbelasting over de periode januari 2007 tot en met november 2007 oordeelt het hof dat melding van betalingsonmacht in de naheffingsfase nog mogelijk was met betrekking tot de maanden tot september 2007 waarin C bv de ‘bug’ nog niet op het spoor was omdat het niet aangeven niet te wijten is aan opzet of grove schuld. Voor de maanden september 2007 tot en met november 2007 had de bv duidelijke signalen dat haar computersysteem disfunctioneerde. Het te weinig betalen van omzetbelasting over die maanden is dan ook aan grove schuld van C bv te wijten.

NTFR 2012/1038 - Aansprakelijkstelling bestuurder van tafel omdat geen duidelijkheid bestaat over tijdstip ontstaan betalingsonmacht

ECLI:NL:GHARN:2012:BW1068, datum uitspraak 27-03-2012, publicatiedatum 06-04-2012
Aflevering 17, gepubliceerd op 26-04-2012 met annotatie van mr. J.D. Schouten
Belanghebbende is als (middellijk) bestuurder aansprakelijk gesteld voor onbetaald gebleven naheffingsaanslagen LB/PVV over de maanden februari, maart en april 2008 van een horecaonderneming die failliet is gegaan. De ontvanger is ervan uitgegaan dat geen melding betalingsonmacht is gedaan door de inhoudingsplichtige. De aansprakelijkstelling is door de rechtbank gehandhaafd. In hoger beroep heeft belanghebbende succes. De ontvanger slaagt er namelijk niet in aannemelijk te maken dat ten onrechte een (tijdige) melding van betalingsonmacht achterwege is gelaten. De ontvanger heeft niet kunnen aangeven wanneer een situatie van betalingsonmacht is ontstaan. De ontvanger heeft voorts niets aangedragen voor het bewijs van kennelijk onbehoorlijk bestuur.