Aflevering 18

Gepubliceerd op 3 mei 2012

NTFR 2012/1068 - Dga-pensioenverplichtingen

Aflevering 18, gepubliceerd op 03-05-2012 geschreven door dr. J.C.K.W. Bartel
Op ruime schaal zijn en worden directeur-grootaandeelhouderpensioenen in eigen beheer in de vennootschap ondergebracht, omdat de premies van een aan een directeur-grootaandeelhouder (dga) toegezegd pensioen op grond van (thans) de Pensioenwet niet behoeven te worden afgestort bij een pensioenfonds of een levensverzekeraar.

NTFR 2012/1073 - Landbouwvrijstelling van toepassing bij verkoop cultuurgrond aan mede-firmant voor bouw woning

Aflevering 18, gepubliceerd op 03-05-2012 met annotatie van mr. H. Roerdink
Belanghebbende drijft met zijn broer en vader een agrarische onderneming in de vorm van een vof. In maart 2002 verkoopt de vof een tot het ondernemingsvermogen behorend perceel cultuurgrond aan de broer van belanghebbende. De broer gaat daarop een woning bouwen. In hun aangiften IB/PVV beroepen belanghebbende, broer en vader voor hun aandeel in de boekwinst zich op de landbouwvrijstelling. Aan broer en vader wordt de aanslag opgelegd conform de aangifte. Daarentegen is voor de aanslag aan belanghebbende de landbouwvrijstelling niet toegepast. Bij vader en broer is navordering niet mogelijk. Hof Arnhem (16 maart 2010, nr. 08/00082, NTFR 2010/898) heeft toepassing van de meerderheidsregel afgewezen. Ook heeft het hof het beroep van belanghebbende op het besluit van 8 maart 2006, nr. CPP2005/3338M, NTFR 2006/444 afgewezen. Naar het oordeel van de Hoge Raad kan belanghebbende zich echter wel beroepen op het besluit. Het onttrekken van een bestaande woning aan het ondernemingsvermogen verschilt immers niet wezenlijk van het vervreemden van cultuurgrond aan een medefirmant voor de bouw op die grond van een nieuwe woning.

NTFR 2012/1074 - Ook ná feitelijke beëindiging terbeschikkingstelling kan sprake zijn van tbs-resultaat

Aflevering 18, gepubliceerd op 03-05-2012 met annotatie van drs. N.M. Ligthart
Belanghebbende hield in 2002 een 63%-belang in E bv, zijn broer 37%. Belanghebbende en zijn broer hebben landerijen verpacht aan de bv. Op 26 april 2001 is de pachtovereenkomst ontbonden, maar het feitelijke gebruik van de landerijen door de bv nog niet. Dat is (veronderstellenderwijs) op 1 november 2001 geschied. De landerijen zijn in 2002 met winst verkocht aan een projectontwikkelaar. De inspecteur heeft het behaalde voordeel als row (tbs-resultaat) in het inkomen van belanghebbende begrepen. Volgens belanghebbende kan dat niet omdat de feitelijke terbeschikkingstelling in 2001 is beëindigd. Hof Leeuwarden (29 april 2010, nr. 08/00222, NTFR 2010/1898) heeft de inspecteur in het gelijk gesteld. Anders dan A-G Niessen (10 februari 2011, nr. 10/02196, NTFR 2011/1131) onderschrijft de Hoge Raad de beslissing van het hof. De Hoge Raad zet uiteen dat het hof terecht aan zijn beslissing ten grondslag heeft gelegd de opvatting dat een vermogensbestanddeel, dat na beëindiging van een feitelijke terbeschikkingstelling in de zin van art. 3.92, lid 1, onderdeel a, Wet IB 2001 wordt aangehouden in afwachting van een geschikte gelegenheid tot vervreemding, tot het moment van de verkoop en levering tot het werkzaamheidsvermogen blijft behoren.

NTFR 2012/1078 - Onzakelijke lening met 'bijzondere omstandigheden': advocaat-generaal adviseert tot verwijzing

ECLI:NL:PHR:2012:BW1971, datum uitspraak 29-03-2012, publicatiedatum 03-05-2013
Aflevering 18, gepubliceerd op 03-05-2012 met annotatie van drs. M. Nieuweboer
Belanghebbende heeft voor € 1.6 miljoen grond verkocht aan een 40%-deelneming die daarop een chaletpark gaat ontwikkelen. Van de koopsom is € 450.000 schuldig gebleven en omgezet in een lening waarvoor geen zekerheden zijn bedongen en die is achtergesteld bij een hypothecaire lening van een bank aan die deelneming ten behoeve van de projectontwikkeling. De vereiste bouwvergunningen zijn uiteindelijk niet verleend, waardoor de deelneming niet aan haar verplichtingen jegens crediteuren – onder wie de belanghebbende – kan voldoen. Belanghebbende heeft in 2004 en 2005 de vordering op haar deelneming ten laste van haar fiscale winst afgewaardeerd naar nihil. De fiscus acht die afwaarderingen niet-aftrekbaar wegens onzakelijkheid van de lening.

NTFR 2012/1079 - Waardering verkregen woningen in vrije staat ondanks lasten van gebruik en bewoning

ECLI:NL:GHARN:2012:BV3567, datum uitspraak 31-01-2012, publicatiedatum 10-02-2012
Aflevering 18, gepubliceerd op 03-05-2012 met annotatie van mr. M.B. Lucas Luijckx
Belanghebbende heeft krachtens testament een aantal onroerende zaken verkregen onder de last van legaten die inhouden dat de bewoners een persoonlijk recht van gebruik en bewoning verkrijgen tot aan het tijdstip dat deze bewoners de woningen langer dan drie maanden metterwoon hebben verlaten. Aan de bewoning lagen mondelinge huurovereenkomsten ten grondslag. Voor de waardering van de woningen in het kader van de erfrechtelijke verkrijging bepleit belanghebbende uit te gaan van een verhuurde staat en de inspecteur van een vrij opleverbare staat. Het hof stelt de inspecteur in het gelijk. Volgens het hof is er namelijk geen sprake van een situatie die is gelijk te stellen met die van iemand die een woning verkrijgt die aan een derde is verhuurd. Doordat de voormalige huurders het legaat van gebruik en bewoning hebben aanvaard is het huurcontract (met terugwerkende kracht) bij het openvallen van de nalatenschap immers tenietgegaan en kan noch ten aanzien van de vorige bewoners/huurders noch ten aanzien van belanghebbende (als bloot eigenaar) worden gesproken van een aan een derde verhuurde onroerende zaak.

NTFR 2012/1081 - Kamerbrief over overgangsrecht art.10 SW 1956

Aflevering 18, gepubliceerd op 03-05-2012
De vaste commissie voor Financiën heeft de staatssecretaris gevraagd naar de invulling van het toegezegde overgangsrecht voor de toepassing van art. 10 SW 1956. Hierbij gaat het met name om de eerdere intrekking van de besluiten van 30 november 1964, nr. D4/8981, en 25 augustus 1980, nr. 280-11466. Hiervoor is nu voorzien in overgangsrecht in onderdeel 5 van het besluit van 4 april 2012 (nr. BLKB2012/103M, Stcrt. 2012, 7145). De waardestijging van woningen vanaf het tijdstip van de rechtshandeling tot 1 januari 2010 wordt niet meegenomen in de grondslag van art. 10 SW 1956.

NTFR 2012/1082 - Aanpassing besluit over art. 10 SW 1956

Aflevering 18, gepubliceerd op 03-05-2012
Het besluit met het beleid over de toepassing van art. 10 SW 1956 bij gesplitste aankoop of splitsing na aankoop, de vergoeding bij schuldigerkenning uit vrijgevigheid en overdracht onder voorbehoud van huur is aangepast. Onderdeel 2 over de uitwerking bij gesplitste aankoop en splitsing in vruchtgebruik en bloot eigendom na aankoop is uitgebreid met een voorbeeld over (de oprenting van) het opgeofferd bedrag. In onderdeel 3 is tot uitdrukking gebracht dat een daadwerkelijke jaarlijkse vergoeding van ten minste 6% van het schuldig erkende bedrag altijd volstaat, ook als een zakelijke rente op zich hoger zou zijn dan 6%. Onderdeel 4 bevat een goedkeuring voor de situatie waarin een onroerende zaak vóór 1 januari 2010 is overgedragen onder voorbehoud van een huurrecht. Dit onderdeel bevat een verduidelijking voor de zakelijke huurprijs die is overeengekomen vóór 1 januari 2010. De onderdelen 5 en 6 zijn nieuw. Onderdeel 5 bevat de overgangsregeling voor woningen die zijn overgedragen vóór 1 januari 2010. Die overgangsregeling was al toegezegd in antwoorden op Kamervragen van Omtzigt en Ormel. Voor de toepassing van art. 10 SW 1956 blijft de waardeaangroei vanaf de datum van de rechtshandeling tot 1 januari 2010 buiten aanmerking. Onderdeel 6 behandelt de invloed van verbeteringen.

NTFR 2012/1085 - Wrakingsverzoek van raadsheren Hoge Raad afgewezen (I)

ECLI:NL:HR:2012:BW1972, datum uitspraak 13-04-2012, publicatiedatum 13-04-2012
Aflevering 18, gepubliceerd op 03-05-2012 met annotatie van mr. P.A. Caljé
De Hoge Raad heeft aan belanghebbende meegedeeld dat de beslissing in zijn zaak in het openbaar zal worden uitgesproken. Daarbij is tevens meegedeeld dat het arrest zal worden gewezen door de leden Schaap, Feteris en Groeneveld. Kort daarna heeft belanghebbende de wraking verzocht van deze leden. De wrakingskamer heeft het verzoek afgewezen. Dat de raadsheren Schaap en Feteris eerder uitspraken hebben gedaan waarmee belanghebbende het niet eens is, brengt niet mee dat zij niet onpartijdig zouden zijn. En verder is het bezwaar tegen Groeneveld onvoldoende concreet gemaakt door belanghebbende.

NTFR 2012/1086 - Wrakingsverzoek van raadsheren Hoge Raad afgewezen (II)

ECLI:NL:HR:2012:BW3352, datum uitspraak 20-04-2012, publicatiedatum 20-04-2012
Aflevering 18, gepubliceerd op 03-05-2012 met annotatie van mr. P.A. Caljé
De Hoge Raad heeft aan belanghebbende meegedeeld dat de beslissing in zijn zaak in het openbaar zal worden uitgesproken. Daarbij is tevens meegedeeld dat het arrest zal worden gewezen door de leden Schaap, Koopman en Groeneveld. Kort daarna heeft belanghebbende de wraking verzocht van deze leden. De wrakingskamer heeft het verzoek afgewezen. De door verzoeker genoemde gronden voor wraking berusten niet op concrete feiten die erop wijzen dat de rechterlijke onpartijdigheid van deze raadsheren schade zou kunnen lijden.

NTFR 2012/1087 - Ten onrechte geen vergoeding griffierecht en proceskosten toegekend

ECLI:NL:HR:2012:BW3320, datum uitspraak 20-04-2012, publicatiedatum 20-04-2012
Aflevering 18, gepubliceerd op 03-05-2012 met annotatie van mr. M.H.W.N. Lammers
Hof Amsterdam (23 juni 2011, nr. 08/00350, NTFR 2011/1505) heeft de uitspraak van de rechtbank vernietigd en het beroep gegrond verklaard. Het hof heeft verzuimd om de inspecteur te gelasten aan belanghebbende het griffierecht te vergoeden. Ook heeft het hof verzuimd aan belanghebbende een proceskostenvergoeding toe te kennen voor het geven van schriftelijke inlichtingen en voor het reageren op de schriftelijke inlichtingen van de inspecteur. De Hoge Raad vernietigt de hofuitspraak in zoverre en doet de zaak zelf af.

NTFR 2012/1088 - Door dochtermaatschappij doen van een onjuiste VPB-aangifte voor moedermaatschappij kan niet aan de laatste worden toegerekend

ECLI:NL:GHAMS:2012:BW0277, datum uitspraak 23-02-2012, publicatiedatum 04-04-2012
Aflevering 18, gepubliceerd op 03-05-2012 met annotatie van mr. M.J.A. Castelijn
Belanghebbende vormt tot en met 11 augustus 2004 een fiscale eenheid met haar dochtermaatschappij C bv. Op 12 augustus 2004 verkoopt belanghebbende haar belang in C bv. C bv heeft over het jaar 2005 aangifte VPB gedaan onder vermelding van het fiscaal nummer van belanghebbende. Enige tijd later heeft C bv voor hetzelfde jaar aangifte gedaan onder vermelding van haar eigen fiscaal nummer. Belanghebbende heeft voor het jaar 2005 zelf ook een aangifte ingediend. De inspecteur heeft aan belanghebbende een navorderingsaanslag over 2005 opgelegd. Met Rechtbank Haarlem is het hof van oordeel dat de inspecteur ten onrechte omkering van de bewijslast heeft toegepast. Vaststaat namelijk dat belanghebbende tijdig een aangifte VPB 2005 heeft ingediend en dat de inspecteur naar ditzelfde belastbare bedrag een navorderingsaanslag aan belanghebbende heeft opgelegd. Dat de dochtermaatschappij van belanghebbende haar aangifte abusievelijk op het fiscale nummer van belanghebbende heeft gedaan en daardoor de vereiste aangifte niet heeft gedaan, kan niet aan belanghebbende worden toegerekend. Er is sprake van een ambtelijk verzuim. De inspecteur heeft er bewust voor gekozen de aangifte geautomatiseerd af te doen en dus bewust het risico aanvaard dat de aangifte aangelegenheden bevatte die een nader onderzoek vereisten maar waarvan hij door de gekozen werkwijze geen kennis heeft kunnen nemen.

NTFR 2012/1089 - Overgangsrecht art. 16, lid 2, letter c, AWR niet van toepassing; evenmin sprake van een schrijf- of tikfout

ECLI:NL:GHAMS:2012:BV7387, datum uitspraak 16-02-2012, publicatiedatum 07-03-2012
Aflevering 18, gepubliceerd op 03-05-2012 met annotatie van mr. dr. R.M.P.G. Niessen-Cobben
Belanghebbende heeft verzuimd haar aangifte VPB in te dienen. Nog voordat een aanslag is opgelegd, heeft belanghebbende alsnog een aangifte ingediend. Vanwege het onjuiste tijdvak kon de Belastingdienst de aangifte niet verwerken. Zo’n tien dagen later heeft belanghebbende de aangifte opnieuw, met vermelding van het juiste tijdvak ingezonden. Daarop is met dagtekening 30 januari 2010 de in geding zijnde navorderingsaanslag opgelegd. Met ingang van 1 januari 2010 is op grond van het nieuwe art. 16, lid 2, letter c, AWR navordering mede toegestaan in alle gevallen waarin te weinig belasting is geheven omdat ten gevolge van een fout een aanslag ten onrechte achterwege is gelaten of ten gevolge van een fout een belastingaanslag tot een te laag bedrag is vastgesteld, hetgeen de belastingplichtige redelijkerwijs kenbaar is. Van dit laatste is in elk geval sprake indien de te weinig geheven belasting ten minste 30% van de volgens de belastingwet verschuldigde belasting bedraagt. Op grond van het overgangsrecht vindt deze wijziging voor het eerst toepassing ten aanzien van belastingaanslagen of voor bezwaar vatbare beschikkingen die zijn vastgesteld of genomen na 31 december 2009. Met Rechtbank Haarlem is het hof van oordeel dat het traject voor het vaststellen van de ambtshalve aanslag al in 2009 is ingezet. Art. 16, lid 2, letter c, AWR is dan ook niet van toepassing. Er was geen sprake van een met een schrijf- of tikfout gelijk te stellen fout, zodat de navorderingsaanslag ten onrechte is opgelegd.

NTFR 2012/1090 - Sanctie omkering en verzwaring van de bewijslast slechts beperkt tot de winst uit verkoop van hennepstekjes

ECLI:NL:GHAMS:2012:BV9199, datum uitspraak 16-02-2012, publicatiedatum 21-03-2012
Aflevering 18, gepubliceerd op 03-05-2012 met annotatie van mr. M.H.W.N. Lammers
Belanghebbende exploiteert een onderneming in binnentuinbenodigdheden en hennepstekjes. Voor de handel in hennepstekjes is belanghebbende strafrechtelijk veroordeeld. Tijdens een boekenonderzoek zijn gebreken in de administratie ontdekt, waaronder niet-verantwoorde opbrengsten uit illegale activiteiten en zwart uitbetaalde lonen. Met Rechtbank Haarlem acht het hof aannemelijk dat belanghebbende inkomsten heeft genoten uit de handel in hennepstokken. Vaststaat dat belanghebbende van de handel in hennepstekjes geen administratie heeft bijgehouden. Belanghebbende heeft daardoor zijn verplichting een deugdelijke administratie te voeren geschonden. Omkering en verzwaring van de bewijslast is gerechtvaardigd. Ten aanzien van de winstcorrectie op de verkopen van hennepstekjes oordeelt het hof dat de inspecteur deze voldoende redelijk heeft berekend. De in verband met de verkoop van hennepstekjes gemaakte inkoopkosten kunnen niet ten laste van de winst worden gebracht omdat deze verband houden met een misdrijf. Met betrekking tot de correctie verkoopopbrengst huurrecht oordeelt het hof dat de sanctie van omkering en verzwaring van de bewijslast beperkt is tot de vaststelling van de door belanghebbende met de verkoop van hennepstekjes behaalde winst uit onderneming. De inspecteur moet aannemelijk maken of het huurrecht moet worden geëtiketteerd tot het verplichte (buitenvennootschappelijke) ondernemingsvermogen van belanghebbende. Daarin is de inspecteur niet geslaagd.

NTFR 2012/1091 - Oplegging navorderingsaanslag successierecht na twee onbevoegdelijk opgelegde primitieve aanslagen is rechtsgeldig

ECLI:NL:GHARN:2012:BW0453, datum uitspraak 20-03-2012, publicatiedatum 30-03-2012
Aflevering 18, gepubliceerd op 03-05-2012 met annotatie van mr. J. Kastelein
Op 5 oktober 2004 is de vader van belanghebbende overleden. Belanghebbende is de enige erfgenaam. De inspecteur heeft de aanslag successierecht abusievelijk aan de zus van erflater opgelegd. Naar aanleiding van het op 7 februari 2008 door de zus gemaakte bezwaar, heeft de inspecteur die aanslag vernietigd. Vervolgens heeft hij op 28 juli 2009 een primitieve aanslag successierecht aan belanghebbende opgelegd. Op het bezwaar van belanghebbende is ook deze aanslag, wegens overschrijding van de aanslagtermijn, vernietigd. Met dagtekening 2 februari 2010 is vervolgens de onderhavige navorderingsaanslag opgelegd. Voor het hof beroept belanghebbende zich op het ontbreken van een nieuw feit, echter zonder succes. Het bezwaarschrift van de zus vormde namelijk het nieuwe feit. Dat de inspecteur de aan belanghebbende opgelegde primitieve aanslag heeft vernietigd en niet heeft geconverteerd in een navorderingsaanslag, doet aan de rechtsgeldigheid van de onderhavige navorderingsaanslag niet af, aldus het hof.

NTFR 2012/1092 - Beroep tegen fictieve weigering inzake teruggaafverzoeken omzetbelasting niet-ontvankelijk wegens ontbreken ingebrekestelling

ECLI:NL:GHARN:2012:BW0442, datum uitspraak 20-03-2012, publicatiedatum 30-03-2012
Aflevering 18, gepubliceerd op 03-05-2012 met annotatie van mr. T.A.D. van Wordragen
Belanghebbende, die handelt in schoenen, heeft over de maanden januari 2008 tot en met juni 2009 teruggaafverzoeken omzetbelasting ingediend. Hierop heeft de inspecteur geen beschikkingen genomen. Op 29 maart 2010 heeft belanghebbende beroep bij de rechtbank aangetekend. De rechtbank heeft de inspecteur opgedragen alsnog op de teruggaafverzoeken te beslissen. In hoger beroep – dat door belanghebbende is ingesteld – oordeelt het hof echter ambtshalve dat het beroep bij de rechtbank niet ontvankelijk is. Weliswaar is door de inspecteur niet binnen de termijn van acht weken op de aanvragen van belanghebbende beslist (art. 4:13 Awb), maar de voor het instellen van beroep vereiste ingebrekestelling van de inspecteur (art. 6:12 Awb) ontbreekt. Alsdan kan belanghebbende niet in haar beroep worden ontvangen door de rechtbank.

NTFR 2012/1093 - Kostenvergoeding voor verborgen adviseur is mogelijk

ECLI:NL:GHARN:2012:BW2253, datum uitspraak 03-04-2012, publicatiedatum 13-04-2012
Aflevering 18, gepubliceerd op 03-05-2012 met annotatie van mr. drs. A.J. Meijer
In het geschil inzake de aanslag IB 2005 is belanghebbende door de rechtbank in het gelijk gesteld. De rechtbank heeft echter geen proceskostenvergoeding toegekend voor de bezwaar- en beroepsfase, omdat er geen sprake zou zijn van beroepsmatig verleende rechtsbijstand. Het hof is het hier niet mee eens. Er is namelijk sprake van een verborgen adviseur die rechtskundige bijstand heeft verleend aan belanghebbende bij de behandeling van de zaak. De kosten daarvan kunnen op de voet van art. 2, lid 3, Besluit proceskosten bestuursrecht worden vergoed.

NTFR 2012/1099 - Niet-premieplichtige inwoner van Nederland heeft recht op premiedeel van heffingskorting

ECLI:NL:RBARN:2012:BV6495, datum uitspraak 23-02-2012, publicatiedatum 24-02-2012
Aflevering 18, gepubliceerd op 03-05-2012 met annotatie van drs. J.R. Schaap
Belanghebbende en haar echtgenoot wonen in Nederland. De echtgenoot van belanghebbende is sinds augustus 2007 als zelfstandig ondernemer werkzaam in zowel Nederland als Duitsland. Belanghebbende werkte in 2007 voor haar echtgenoot in Duitsland in een zogenoemde mini-job, waardoor zij in Nederland niet premieplichtig is voor volksverzekeringen. In geschil is of belanghebbende recht heeft op het premiedeel van de verhoogde gecombineerde heffingskorting.

NTFR 2012/1100 - Maatstaf van heffing is wat is berekend en niet wat had kunnen worden berekend

Aflevering 18, gepubliceerd op 03-05-2012 met annotatie van mr. dr. J.Th. Sanders
Connoisseur Belgium BVBA (CB), een in België gevestigde ondernemer, huurt van een in Engeland gevestigde vennootschap pleziervaartuigen en verhuurt deze vervolgens aan reizigers, hetzij rechtstreeks hetzij door bemiddeling van de Ierse vennootschap Prestige Boating Holidays Ltd (PBH), die met de twee andere vennootschappen tot dezelfde groep behoort. In dat geval stelt CB de pleziervaartuigen ter beschikking van de bemiddelende vennootschap, die ze aan de reizigers verhuurt; bovendien zorgt CB voor de verkoop van brandstof en vaargidsen alsmede voor verhuur van fietsen en parkeerplaatsen. In het eerste geval stelt CB voor haar klant een factuur op met Belgische btw. In het tweede geval stelt zij geen factuur op voor haar klant, maar factureert zij jaarlijks een bedrag met Belgische btw aan PBH voor de terbeschikkingstelling van de pleziervaartuigen. Op 15 januari 2003 hebben CB en PBH een cost sharing overeenkomst gesloten. Ingevolge deze overeenkomst wordt het door CB aan PBH te factureren bedrag berekend aan de hand van de kosten die in het vorige jaar werden gemaakt naar verhouding van het aantal weken dat vaartuigen werden verhuurd via PBH, gecorrigeerd met een jaarlijks overeen te komen inflatiepercentage en het percentage van de stijging of verlaging van het aantal vaartuigen dat CB vergeleken met het vorige jaar daadwerkelijk heeft geëxploiteerd. De overeenkomst bepaalt ook met welke kosten rekening moet worden gehouden bij de berekening van het te factureren bedrag (onder meer afschrijvingen van de pleziervaartuigen en de uitrusting, financiële kosten, huurkosten, exploitatiekosten, met uitzondering van de rechtstreekse kosten betreffende de goederen die CB rechtstreeks aan de reizigers verkoopt, en algemene kosten). Omdat de Belgische fiscus het standpunt inneemt dat CB bij de facturering de overeenkomst niet correct heeft toegepast doordat geen rekening is gehouden met een aantal kosten uit deze overeenkomst (kantoorkosten, gas, wasserij, computerkosten, legal en planning, audit en boekhouding, post, afschrijvingen), en evenmin met het inflatiepercentage legt hij een naheffingsaanslag op. Op de prejudiciële vraag van de verwijzende rechter in de daarop gevolgde gerechtelijke procedure verklaart het HvJ voor recht: art. 11, A, lid 1, sub a, Zesde Richtlijn (thans art. 73 Btw-richtlijn) moet aldus worden uitgelegd dat de btw niet verschuldigd is over kosten of bedragen die door de belastingplichtige aan zijn medecontractant contractueel hadden kunnen worden berekend, maar die niet zijn berekend.

NTFR 2012/1101 - Het niet in de suppletieaangifte aangeven van aansluitverschillen na herrekening door de belastingadviseur leidt tot grove schuld

ECLI:NL:GHAMS:2012:BW0615, datum uitspraak 29-03-2012, publicatiedatum 04-04-2012
Aflevering 18, gepubliceerd op 03-05-2012 met annotatie van mr. J.P.W.H.T. Becks en drs. J. van der Laan
Belanghebbende verzorgt de aangiften omzetbelasting aan de hand van een staatje met de ontvangsten en uitgaven. De belastingadviseur maakt jaarlijks een herrekening. De verschillen die uit de herrekening voortkomen worden niet aangegeven op een suppletieaangifte. In de balans per 31 december 2004 heeft belanghebbende een omzetbelastingschuld opgenomen. De inspecteur heeft met dagtekening 28 december 2006 een naheffingsaanslag opgelegd. De hoogte van de naheffingsaanslag is niet in geschil. Belanghebbende stelt dat de naheffingsaanslag niet tijdig is opgelegd. Met Rechtbank Haarlem is het hof van oordeel dat de inspecteur aannemelijk heeft gemaakt dat de naheffingsaanslag op 21 december 2006 is verzonden. Met betrekking tot het niet gelijktijdig met de naheffingsaanslag opleggen van een boete oordeelt het hof dat is voldaan aan de voorwaarde dat de rechtszekerheid van belanghebbende niet in het gedrang mag komen. De inspecteur heeft bewezen dat sprake is van grove schuld Daartoe is van belang het feit dat de aangiften niet aansluiten bij de administratie en dat de herrekening door de belastingadviseur niet door belanghebbende in een suppletieaangifte wordt aangegeven. Het hof acht de boete passend en geboden. De boete wordt verminderd in verband met overschrijding van de redelijke termijn van de procedure.

NTFR 2012/1102 - Na verwijzing: aanspraak op nultarief terecht omdat belanghebbende geen wetenschap had omtrent btw-fraude

ECLI:NL:GHARN:2012:BW3411, datum uitspraak 11-04-2012, publicatiedatum 20-04-2012
Aflevering 18, gepubliceerd op 03-05-2012 met annotatie van mr. dr. M.M.W.D. Merkx
Belanghebbende drijft een groothandel in frisdranken. Zij heeft zendingen frisdranken onder toepassing van het nultarief geleverd. Vaststaat dat de frisdrank naar het Verenigd Koninkrijk is vervoerd en aldaar is aangekomen. Omtrent de (identiteit van de) zeven afnemers van belanghebbende staat echter minder vast. De inspecteur heeft zich op het standpunt gesteld dat belanghebbende ten onrechte het nultarief heeft toegepast. Hof Den Bosch stelde belanghebbende in het ongelijk, maar de Hoge Raad casseerde de hofuitspraak en verwees de zaak naar Hof Arnhem (HR 15 april 2011, nr. 09/00552, LJN: BM9147). Het Arnhemse verwijzingshof stelt voorop dat de inspecteur gerechtigd is in de verwijzingsprocedure de stelling te betrekken dat belanghebbende geen recht heeft op aftrek van voorbelasting. Volgens het hof is echter niet aannemelijk dat belanghebbende wist of redelijkerwijs had moeten weten dat zij deelnam aan transacties die onderdeel waren van een btw-fraude.

NTFR 2012/1105 - Naheffingsaanslag BPM voor ingevoerde auto is voortijdig opgelegd

ECLI:NL:GHARN:2012:BW0450, datum uitspraak 20-03-2012, publicatiedatum 30-03-2012
Aflevering 18, gepubliceerd op 03-05-2012 met annotatie van mr. J. Rolleman
Belanghebbende heeft een gebruikte auto vanuit Duitsland ingevoerd. Zij heeft de verschuldigde BPM in de aangifte berekend op € 7.540. De inspecteur heeft de verschuldigde BPM op basis van een hertaxatie berekend op € 8.896. Voor het verschil heeft de inspecteur belanghebbende een naheffingsaanslag opgelegd. Belanghebbende heeft vervolgens het aangegeven bedrag en de naheffingsaanslag in één bedrag voldaan. Vervolgens is het zogenoemde fiscaal akkoord afgegeven, waarna het kenteken op naam van belanghebbende is gesteld. Het hof is van oordeel dat, nu de BPM niet eerder (materieel) is verschuldigd dan op het moment van de registratie, de inspecteur niet eerder kan naheffen dan ná het moment van registratie. De naheffingsaanslag is dus ten onrechte opgelegd. De handelwijze van de inspecteur is volgens het hof zo zeer in strijd met het wettelijke systeem van heffing dat een integrale proceskostenvergoeding (€ 9.104,50) op haar plaats is.