Aflevering 20

Gepubliceerd op 19 mei 2016

NTFR 2016/1307 - De A-G wacht op antwoord!

Aflevering 20, gepubliceerd op 19-05-2016 geschreven door mr. R. den Ouden
Aan de Hoge Raad is – aldus de website van de cassatierechter (www.rechtspraak.nl) – ‘een parket verbonden, waarvan advocaten-generaal en de (plaatsvervangend) procureur-generaal deel uitmaken. De voornaamste taak van het parket is het geven van rechtsgeleerde adviezen, zogenoemde conclusies, aan de Hoge Raad. Het parket is onafhankelijk en wordt geleid door de procureur-generaal. De conclusies worden door de advocaten-generaal (A-G’s) namens de procureur-generaal genomen.’

NTFR 2016/1309 - Brief over het proces rondom het Belastingplan 2017

Aflevering 20, gepubliceerd op 19-05-2016
De staatssecretaris van Financiën heeft een brief aan de Tweede Kamer gestuurd waarin hij onder meer meldt dat hij wil proberen te komen tot een betere spreiding van indiening en behandeling van fiscale wetgeving. In dat verband zal hij geen Fiscale verzamelwet meer indienen, maar wel overgaan tot het indienen van separate wetsvoorstellen.

NTFR 2016/1312 - Inspecteur kan in 2006 gevormde HIR met een beroep op foutenleer in winst van 2010 opnemen

ECLI:NL:HR:2016:838, datum uitspraak 13-05-2016, publicatiedatum 13-05-2016
Aflevering 20, gepubliceerd op 19-05-2016
Belanghebbende heeft in 2006 een pand verkocht en ter zake van de daarbij behaalde winst een HIR gevormd. Omdat geen herinvestering heeft plaatsgevonden, heeft de inspecteur de HIR in 2010 ten gunste van de winst laten vrijvallen. Belanghebbende bestrijdt die vrijval zonder succes. Volgens art. 3.54, lid 5, Wet IB 2001 geldt namelijk, kort gezegd, een driejaarstermijn voor herinvestering. Weliswaar biedt die bepaling een mogelijkheid tot verlenging van die termijn (kort gezegd: voor herinvestering is een langer tijdvak vereist dan wel de herinvestering is vertraagd door bijzondere omstandigheden), maar belanghebbende heeft geen feiten aannemelijk gemaakt die een verlenging van de driejaarstermijn rechtvaardigen. Dit betekent dat de HIR in 2009 had moeten vrijvallen. Nu de HIR ten onrechte ultimo 2009 in de balans van belanghebbende is opgenomen, kan de inspecteur op grond van de foutenleer de HIR aan de winst van 2010 toevoegen. Belanghebbende heeft, aldus Hof Arnhem-Leeuwarden (6 oktober 2015, nr. 14/01260, NTFR 2015/2997) niet aannemelijk gemaakt dat de inspecteur met de vrijval van de HIR in 2010 de algemene beginselen van behoorlijk bestuur heeft geschonden.

NTFR 2016/1314 - Uurvergoeding vrijwilligers wordt niet verhoogd

Aflevering 20, gepubliceerd op 19-05-2016
De staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap heeft, mede namens de staatssecretaris van Financiën, een brief aan de Tweede Kamer gestuurd met daarin de kabinetsreactie op de initiatiefnota van Tweede Kamerlid Rog over tussenschoolse opvang. De initiatiefnota behelst drie voorstellen, waarvan er twee de fiscaliteit raken:

NTFR 2016/1322 - Teruggaaf BPM bij export auto; combineren afschrijvingstabellen niet mogelijk

ECLI:NL:HR:2016:753, datum uitspraak 29-04-2016, publicatiedatum 29-04-2016
Aflevering 20, gepubliceerd op 19-05-2016 met annotatie van mr. J. Rolleman
De auto van belanghebbende is op 16 februari 2009 als nieuwe auto geregistreerd. Belanghebbende heeft op 8 maart 2013 de auto geëxporteerd en verzocht om teruggaaf van BPM. De inspecteur heeft de teruggaaf berekend aan de hand van de afschrijvingstabel zoals deze geldt ten tijde van uitvoer. Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt met een beroep op art. 110 VWEU en art. 1 EP op de grond dat de afschrijvingspercentages moeten worden berekend door voor de periode van 16 februari 2009 tot en met 31 december 2009 uit te gaan van de afschrijvingstabel zoals die gold met ingang van 7 maart 2008, voor de periode van 1 januari 2010 tot en met 30 juni 2012 van de afschrijvingstabel zoals die gold met ingang van 1 januari 2010, en voor de periode van 1 juli 2012 tot en met 8 maart 2013 van de afschrijvingstabel zoals die gold met ingang van 1 juli 2012. De aldus berekende som van afschrijvingspercentages is lager dan de door de inspecteur berekende som, zodat een hoger bedrag aan ‘rest-BPM’ geacht kan worden in de waarde van de auto begrepen te zijn. Hof Den Bosch 28 mei 2015, 14/00800, (NTFR 2015/2118) heeft de inspecteur in het gelijk gesteld. Ook in cassatie faalt het betoog van belanghebbende. Volgens de Hoge Raad strekt de werking van art. 110 VWEU zich niet uit tot gevallen waarin wegens de uitvoer een (gedeeltelijke) teruggaaf plaatsvindt van eerder door de lidstaat rechtmatig geheven binnenlandse belastingen. Ook de werkingssfeer van art. 1 EP houdt geen verband met de vrijheid van staten om bij uitvoer van goederen al dan niet (gedeeltelijk) teruggaaf te verlenen van eerder voor die goederen niet-onverschuldigd betaalde binnenlandse belastingen. Verder blijft ook het hofoordeel in stand dat belanghebbende geen recht heeft op vergoeding van rente over het bedrag aan terug te geven bpm.

NTFR 2016/1324 - Koppeling heffing forensenbelasting aan WOZ-waarde woning is toegestaan

ECLI:NL:HR:2016:841, datum uitspraak 13-05-2016, publicatiedatum 13-05-2016
Aflevering 20, gepubliceerd op 19-05-2016
Belanghebbende is door een gemeente aangeslagen in de forensenbelasting voor een bedrag van € 948. De heffingsmaatstaf is in de verordening gekoppeld aan de WOZ-waarde van de woning van € 473.000. Belanghebbende stelt dat dit strijdig is met art. 219, lid 2, Gem.w., waarin is bepaald dat het bedrag van de belasting niet afhankelijk mag worden gesteld van (onder meer) het vermogen. Hof Arnhem-Leeuwarden (13 oktober 2015, nr. 15/00112, NTFR 2015/2967) heeft de opvatting van belanghebbende niet gedeeld. Uit de wetsgeschiedenis van art. 219 Gem.w. en jurisprudentie van de Hoge Raad heeft het hof namelijk afgeleid dat gemeenten de waarde van een onroerende zaak als heffingsmaatstaf voor de gemeentelijke belastingen, dus ook de forensenbelasting, mogen hanteren. Derhalve is hier het bedrag van de forensenbelasting niet afhankelijk van het vermogen in de zin van art. 219, lid 2, Gem.w. De subsidiaire stelling van belanghebbende dat de aanslag buitensporig hoog is, slaagt evenmin volgens het hof. Er is namelijk geen sprake van een willekeurige en onredelijke belastingheffing, aangezien het tarief gemaximeerd is en belanghebbende wordt aangeslagen voor 0,2% van de waarde van de woning.

NTFR 2016/1325 - Vernietiging van informatiebeschikking is onbegrijpelijk

Aflevering 20, gepubliceerd op 19-05-2016 met annotatie van mr. P.A. Caljé
De rechtbank heeft belanghebbende strafrechtelijk veroordeeld voor het opzettelijk doen van onjuiste aangiften IB 1996 t/m 1999 door het niet opgeven van KB-Luxbankrekeningen. De belastingkamer van Hof Amsterdam is op basis van deze veroordeling voor de IB 1990 en VB 1991 ervan uitgegaan dat belanghebbende rekeninghouder was. In hoger beroep is het vonnis van de rechtbank door de strafkamer van Hof Arnhem-Leeuwarden echter vernietigd omdat niet wettig en overtuigend was bewezen dat belanghebbende KB-Luxrekeninghouder is geweest. De inspecteur heeft voor het jaar 2009 op de voet van art. 47 AWR belanghebbende verzocht informatie te verstrekken. Belanghebbende ontkent rekeninghouder te zijn (geweest). De inspecteur heeft vervolgens de onderhavige informatiebeschikking vastgesteld. Volgens Hof Arnhem-Leeuwarden (16 december 2014, nr. 13/01227, NTFR 2015/781) is dat niet terecht. Het verzoek steunt namelijk op de uitspraak van de belastingkamer van Hof Amsterdam die vervolgens weer leunt op de strafrechtelijke veroordeling door de rechtbank. Belanghebbende is echter in hoger beroep wegens gebrek aan bewijs vrijgesproken en de inspecteur heeft voor het overige onvoldoende aangevoerd, aldus het hof. Daarom vernietigt het hof de informatiebeschikking. De Hoge Raad is het niet eens met het hof. De inspecteur heeft voor het hof wel degelijk meer aangevoerd. Zo heeft de inspecteur gewezen op een vonnis van de (civiele) voorzieningenrechter van Rechtbank Gelderland, waarin is geoordeeld dat belanghebbende op 31 januari 1994 over de buitenlandse bankrekening beschikte. Verder heeft de inspecteur erop gewezen dat ook in de tot vrijspraak strekkende overwegingen van de strafkamer van Hof Arnhem-Leeuwarden als vaststaand feit is aangemerkt dat belanghebbende in 1994 een bankrekening had bij KB-Lux. Het oordeel van het hof is derhalve onbegrijpelijk.

NTFR 2016/1332 - Belanghebbende maakt niet aannemelijk dat hij niet is gerechtigd tot opgeheven KB-Luxrekening

ECLI:NL:HR:2016:836, datum uitspraak 13-05-2016, publicatiedatum 13-05-2016
Aflevering 20, gepubliceerd op 19-05-2016
Aan belanghebbende zijn met betrekking tot een KB-Luxrekening diverse aanslagen en boetes van 100% opgelegd. Belanghebbende is rekeninghouder geweest van een in 2002 opgeheven KB-Luxrekening die op zijn naam en die van zijn in 2013 overleden moeder stond. Volgens belanghebbende was uitsluitend zijn moeder gerechtigd tot het saldo van die rekening. In geschil was of de KB-Luxcorrecties en de boetes terecht waren. Hof Den Haag (8 april 2015, nrs. 14/00193 t/m 14/00207, NTFR 2015/1710) heeft geoordeeld dat belanghebbende niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij niet tot de KB-Luxrekening was gerechtigd. Belanghebbende heeft geen gegevens verstrekt omtrent de onderlinge gerechtigdheid tussen de moeder en belanghebbende. Daarnaast heeft belanghebbende niet aannemelijk gemaakt dat hij voor de jaren na de opheffing van de rekening niet kon beschikken over de gelden van de rekening. Het hof heeft geen geloof gehecht aan de verklaring van de moeder dat zij het geld heeft opgemaakt. Het hof heeft geoordeeld dat belanghebbende niet de vereiste aangifte heeft gedaan, aangezien belanghebbende een flink gedeelte aan vermogen boven het heffingvrij vermogen niet heeft aangegeven. Het hof heeft tot omkering van de bewijslast geconcludeerd en heeft verder de oordelen van de rechtbank gevolgd op het punt van de redelijke schatting en de boetes.

NTFR 2016/1335 - Inlichtingenuitwisseling met India. Staatssecretaris mag afgaan op verklaringen van verzoekende staat dat geheimhouding verzekerd is

ECLI:NL:RBAMS:2015:9795, datum uitspraak 28-04-2015, publicatiedatum 11-02-2016
Aflevering 20, gepubliceerd op 19-05-2016 met annotatie van mr. L.E.C. Neve
De Nederlandse dochteronderneming van een moedermaatschappij in India koopt een deelneming die kort daarvoor drie keer van eigenaar is gewisseld. India stelt vragen aan Nederland. Belanghebbende bestrijdt dat India voor de vragen een heffingsbelang zou hebben en vreest ook ander gebruik van de inlichtingen dan uitsluitend voor belastingdoeleinden. De rechtbank heeft beperkte kennisneming van de interstatelijke correspondentie gerechtvaardigd geacht. Op basis van de stukken concludeert de rechtbank dat India wel een heffingsbelang heeft. Het belang van de moedermaatschappij in India bij niet-uitwisseling van de gevraagde informatie is geen belang dat in deze procedure wordt meegewogen. De rechtbank weegt alleen de belangen van belanghebbende als belastingplichtige in Nederland. Die belangen verzetten zich niet tegen de verstrekking van op haar betrekking hebbende informatie aan India. Gebruik voor andere doeleinden dan belastingheffing is toegestaan, als dat gebruik voor die andere doeleinden in beide landen is toegestaan en Nederland het gebruik voor die doeleinden goedkeurt. Belanghebbende voert nog aan dat geheimhouding van de verstrekte informatie niet is gegarandeerd. De rechtbank oordeelt dat op grond van het interstatelijk vertrouwensbeginsel op de verklaring van India daarover mag worden afgegaan.