Aflevering 6

Gepubliceerd op 11 februari 2016

NTFR 2016/589 - Het kansspel griffierecht

Aflevering 6, gepubliceerd op 11-02-2016 geschreven door mr. J. Berns
Het alledaagse verschijnsel griffierecht verkrijgt zelden grootse aandacht. De meeste aandacht in kwantitatieve zin gaat naar de uitspraken waarin in geschil is de vraag of het griffierecht (tijdig) is betaald. Deze zaken plegen doorgaans een stille dood te sterven in de rubriek formeel recht.

NTFR 2016/593 - A-G Niessen belicht overgangsrechtperikel inzake 'oude' en 'nieuwe' landbouwvrijstellingsregeling

ECLI:NL:PHR:2015:2491, datum uitspraak 17-12-2015, publicatiedatum 22-01-2016
Aflevering 6, gepubliceerd op 11-02-2016 met annotatie van M.A.H. Reimert
In 1998 heeft belanghebbende, exploitant van een melkveehouderij, een perceel landbouwgrond verkocht. In de koopovereenkomst is onder meer bepaald dat de levering van het perceel zal geschieden binnen drie maanden nadat de bestemming van de grond onherroepelijk is gewijzigd, dan wel zo veel eerder of later als partijen nader zullen overeenkomen. De betaling van de koopprijs van de grond, die ieder jaar wordt geïndexeerd, zal geschieden bij het ondertekenen van de akte van levering. In de overeenkomst is voorts een ontbindende voorwaarde opgenomen die bepaalt dat de overeenkomst door belanghebbende mag worden ontbonden indien de gemeente niet binnen tien jaar na het sluiten van de koopovereenkomst een bestemmingsplan ter inzage heeft gelegd. De feitelijke levering van de grond heeft uiteindelijk plaatsgevonden op 19 februari 2008. Op dat moment heeft er geen bestemmingswijziging van de grond plaatsgevonden en ook is de ontbindende voorwaarde niet ingeroepen.

NTFR 2016/597 - Tweede Kamervragen beantwoord over naheffingen bij zzp’ers in de zorg

Aflevering 6, gepubliceerd op 11-02-2016
De staatssecretaris van Financiën heeft Tweede Kamervragen beantwoord over naheffingen bij zzp’ers in de zorg. In zijn antwoorden geeft hij informatie over de aantallen VAR-winst uit onderneming en VAR-loon die aan zzp’ers in de zorg zijn uitgegeven en over het aantal naheffingen in verband met herzieningen van de VAR. De staatssecretaris antwoordt dat over het jaar 2013 tot 11 januari 2016 192 aangiftes inkomstenbelasting zijn gecorrigeerd (gemiddelde correctie € 14.000). Overige aangiftes over 2013 en 2014 zijn nog in behandeling.

NTFR 2016/598 - Tweede Kamervragen over mogelijke bevoordeling pakketbezorger PostNL beantwoord

Aflevering 6, gepubliceerd op 11-02-2016
De staatssecretaris van Financiën heeft Tweede Kamervragen beantwoord over het bericht in de media dat de overheid pakketbezorger PostNL bevoordeelt. De staatssecretaris geeft in verband met de geheimhoudingsplicht geen informatie over de individuele belastingplichtige PostNL. Wel gaat hij in op het begrip ‘vervangbaar’, omdat uit een van de vragen volgt dat de Belastingdienst op dit aspect ruimhartiger zou zijn geweest dan bij andere partijen. De staatssecretaris stelt dat, onder verwijzing naar de werking van de Wet DBA, elke opdrachtgever die onder dezelfde omstandigheden als een ander de pakketbezorgers hun werk laat doen eenzelfde oordeel krijgt.

NTFR 2016/599 - Mercedes is ter beschikking gesteld aan directeur nu deze zelfstandig het gebruik kon bepalen

ECLI:NL:HR:2016:81, datum uitspraak 22-01-2016, publicatiedatum 22-01-2016
Aflevering 6, gepubliceerd op 11-02-2016 met annotatie van mr. J. Rolleman
Belanghebbende, een bv, heeft een Mercedes op haar naam staan. De autosleutel werd bewaard in een kluisje op het bedrijfsadres. De directeur van belanghebbende, A, had toegang tot het kluisje. A gebruikte de auto ten behoeve van de werkzaamheden van belanghebbende, waaronder het bezoeken van voetbalwedstrijden met zakelijke relaties. Hof Amsterdam (21 mei 2015, nrs. 13/00735 t/m 13/00738, NTFR 2015/2691) heeft de vraag of belanghebbende de auto aan A ook voor privédoeleinden ter beschikking heeft gesteld in de zin van art. 13bis, lid 1, Wet LB 1964, bevestigend beantwoord. De Hoge Raad is het daarmee eens. Vast staat dat de auto daadwerkelijk door A is gebruikt. Van een terbeschikkingstelling is in een zodanig geval geen sprake indien A de auto slechts mocht besturen ter uitvoering van bepaalde opdrachten van zijn werkgever om in diens belang personen of goederen te vervoeren. Dat is hier niet aan de orde, nu A als enig bestuurder van belanghebbende zelfstandig kon bepalen of en op welke wijze hij van de auto gebruikmaakte.

NTFR 2016/602 - Advocaatkosten in kader van echtscheidingsprocedure zijn niet aftrekbaar

ECLI:NL:PHR:2015:2476, datum uitspraak 17-12-2015, publicatiedatum 22-01-2016
Aflevering 6, gepubliceerd op 11-02-2016 met annotatie van mr. P.T. van Arnhem
Belanghebbende is door zijn ex-echtgenote voor de civiele rechter gedagvaard met als eis onmiddellijke verrekening van de levensverzekeringen en koopsompolissen die bij echtscheidingsconvenant, onder last van verrekening, aan belanghebbende werden toebedeeld. Deze procedure is geëindigd met een vaststellingsovereenkomst waarna belanghebbende ter verrekening van de bovengenoemde verzekeringen en polissen het overeengekomen bedrag aan de ex-echtgenote heeft betaald (hierna: de som ineens). In zijn aangifte IB/PVV 2005 en 2006 heeft belanghebbende de som ineens en de advocaatkosten op zijn inkomen in mindering gebracht. De inspecteur heeft de som ineens als onderhoudsverplichting in aftrek toegestaan, maar de aftrek van advocaatkosten geweigerd. Ook de rechtbank en Hof Arnhem-Leeuwarden (31 maart 2015, nrs. 14/00623 en 14/00624, NTFR 2015/1540) hebben de aftrek van de advocaatkosten niet toegestaan.

NTFR 2016/604 - Opwaardering vordering behoort tot winst wegens ontbreken van aandeelhoudersmotieven bij garantstelling

ECLI:NL:PHR:2015:2477, datum uitspraak 17-12-2015, publicatiedatum 22-01-2016
Aflevering 6, gepubliceerd op 11-02-2016 met annotatie van dr. A.W. Hofman
De belanghebbende fiscale eenheid is onderdeel van een Japans concern dat meet- en positioneringsapparatuur produceert. Het concern heeft ook een Amerikaanse dochter (D). De door D geproduceerde apparatuur wordt via de belanghebbende geleverd aan een tot 31 maart 2010 niet gelieerde Spaanse distributeur. De belanghebbende heeft handelsvorderingen op die distributeur ad circa € 11,5 miljoen. Vanwege de slechte financiële situatie van de distributeur heeft de belanghebbende haar vorderingen afgewaardeerd. Mede om te voorkomen dat het concern op geconsolideerd niveau in 2009/2010 verlies zou moeten rapporteren, heeft D in 2010 voor € 1 alle aandelen in de Spaanse distributeur verworven en de voldoening van diens verplichtingen jegens de belanghebbende gegarandeerd. De belanghebbende heeft vervolgens haar vorderingen opgewaardeerd en die toename aan de passiefzijde als toename van het fiscale eigen vermogen geboekt omdat de garantie haars inziens verklaard wordt door de concernrelatie en de opwaardering geen resultaat van ondernemingsuitoefening is, maar in de kapitaalsfeer valt. De inspecteur heeft de opwaardering als belastbare winst aangemerkt.

NTFR 2016/605 - Woning is terecht als fictief legaat bestempeld

ECLI:NL:PHR:2015:2271, datum uitspraak 11-11-2015, publicatiedatum 27-11-2015
Aflevering 6, gepubliceerd op 11-02-2016 met annotatie van mr. W. Verstijnen
Op 21 januari 2011 is erflaatster overleden. Erflaatster was weduwe en heeft als haar erfgenamen vier kinderen achtergelaten, waaronder belanghebbende. Tot het vermogen van erflaatster behoorde aanvankelijk in eigendom de door haar bewoonde woning. Door een taxateur is de onderhandse verkoopwaarde in verhuurde staat van de woning bepaald op € 117.500 en de huurwaarde op € 7.800 per jaar, oftewel € 650 per maand. Vervolgens heeft erflaatster de woning bij akte van 19 juli 2010 verkocht aan belanghebbende en diens echtgenote voor € 117.500. Daarbij is tussen erflaatster en de kopers een huurovereenkomst gesloten waarin de woning aan erflaatster met ingang van 1 augustus 2010 is verhuurd tegen een huursom van € 650 per maand.

NTFR 2016/608 - Hoge Raad stelt prejudiciële vraag over 'kosten van vervoer'

ECLI:NL:HR:2016:133, datum uitspraak 29-01-2016, publicatiedatum 29-01-2016
Aflevering 6, gepubliceerd op 11-02-2016 met annotatie van mr. B.A. Kalshoven
Belanghebbende is importeur van kleding. Voor het vervoer van de kleding van Azië naar Nederland heeft zij X2 ingeschakeld. Op haar beurt heeft X2 overeenkomsten gesloten met derden (de vervoerders) voor het feitelijke vervoer. De kosten die X2 ten aanzien van het vervoer in rekening heeft gebracht aan belanghebbende, zijn hoger dan de kosten die de vervoerders aan X2 in rekening hebben gebracht. In geschil is of bij de transactiewaarde de kosten die de vervoerders aan X2 hebben berekend in aanmerking moeten worden genomen of de hogere vervoerskosten die X2 aan belanghebbende in rekening heeft gebracht. De Hoge Raad heeft daarover Unierechtelijke twijfels. Hij legt de zaak daarom voor aan het HvJ met de volgende vraag:

NTFR 2016/609 - Verantwoordelijkheid van de erkende entrepothouder

Aflevering 6, gepubliceerd op 11-02-2016 met annotatie van mr. J. Sanders jr.
Karelia is een vennootschap naar Grieks recht die tabaksproducten vervaardigt en daarbij de status van erkend entrepothouder heeft. Nadat het van een Bulgaarse onderneming een bestelling voor 760 dozen sigaretten had ontvangen, heeft Karelia op 9 juni 1994 bij het douanekantoor een uitvoeraangifte ingediend. Deze lading heeft haar bestemming echter nooit bereikt. Door de douanediensten uitgevoerd onderzoek heeft aan het licht gebracht dat de vrachtwagen waarin de lading zou worden vervoerd, geheel onbeladen was vertrokken naar Bulgarije, en dat de lading was overgeladen in een andere vrachtwagen. Aangezien Karelia niet het certificaat heeft overlegd ten bewijze dat de sigaretten het land hebben verlaten, is de door Karelia ter dekking van het accijnsbedrag gestelde bankgarantie ingevorderd. De douaneautoriteiten hebben vervolgens een besluit vastgesteld ter zake van de toerekening van het smokkelen van 760 dozen sigaretten. Bij dit besluit hebben zij onder meer de personen die op naam van de Bulgaarse onderneming de bestelling van de sigaretten bij Karelia hadden geplaatst, als medeplegers van de smokkel aangemerkt. Aan de gezamenlijke medeplegers van de smokkel zijn een verhoogde heffing en verhoogde accijnzen opgelegd. Daarnaast is Karelia civielrechtelijk hoofdelijk aansprakelijk gesteld voor de betaling van deze bedragen. In de procedure die volgt, komt de zaak uiteindelijk terecht bij de Griekse raad van state. Die besluit de vraag of een nationale bepaling, op grond waarvan de erkende entrepothouder van verzending in omstandigheden als die in de onderhavige zaak hoofdelijk aansprakelijk kan worden gesteld, strijdig is met Europees recht,voor te leggen aan het HvJ. Volgens A-G Bot verzet Accijnsrichtlijn 92/12/EEG zich niet tegen een dergelijke hoofdelijkeaansprakelijkheidsregeling tenzij die niet uitdrukkelijk is neergelegd in de nationale wetgeving en, indien binnen die regeling wordt vermoed dat de erkende entrepothouder de goederen in eigendom heeft of daarover kan beschikken, en de plegers van de smokkel optreden als zijn vertegenwoordigers, dit vermoeden niet onweerlegbaar is, waardoor de erkende entrepothouder de mogelijkheid zou worden ontnomen zich van zijn aansprakelijkheid te bevrijden door te bewijzen dat hij geen enkele fout heeft gemaakt. Het is aan de verwijzende rechter om, rekening houdend met alle rechtens en feitelijke relevante omstandigheden, na te gaan of de in het hoofdgeding aan de orde zijnde regeling aan deze eisen voldoet.

NTFR 2016/614 - Voor vervangingswaarde grond wordt geen rekening gehouden met aanlegkosten

ECLI:NL:HR:2016:144, datum uitspraak 29-01-2016, publicatiedatum 29-01-2016
Aflevering 6, gepubliceerd op 11-02-2016 met annotatie van mr. dr. G. Groenewegen
Belanghebbende (de Staat) is eigenaar van een omdijkt baggerslibdepot in zee, onder meer bestaand uit een waterbekken. Daarin wordt zwaar verontreinigd slib geborgen. In geschil is de WOZ-waarde, die op de voet van de gecorrigeerde vervangingswaarde moet worden bepaald. Met name is in geschil welke waarde aan de grond dient te worden toegekend. Hof Den Haag heeft geoordeeld dat de ondergrond van het waterbekken niet is aan te merken als zeebodem, doch als grond die bestemd en geschikt is voor de opslag van (sterk) vervuild rivier- en havenslib. De Hoge Raad acht dit oordeel juist. Vervolgens overweegt de Hoge Raad dat voor de gecorrigeerde vervangingswaarde van de ondergrond van het waterbekken moet worden uitgegaan van de investering die nodig is om een identieke vervangende zaak, in dit geval de zeebodem, te verwerven. Daarbij dient geen rekening te worden gehouden met de investeringen die vervolgens na de verwerving zijn gedaan teneinde op die zeebodem de infrastructuur voor het aan te leggen waterbekken te vervaardigen. Die aanlegkosten dienen te worden gerekend tot de (ongecorrigeerde) vervangingswaarde van de infrastructuur, waarop – anders dan voor grond geldt – afschrijvingen wegens technische en functionele veroudering kunnen plaatsvinden.

NTFR 2016/615 - Overeengekomen koopprijs voor onroerende zaak is niet gelijk aan waarde op tijdstip van levering

ECLI:NL:HR:2016:113, datum uitspraak 29-01-2016, publicatiedatum 29-01-2016
Aflevering 6, gepubliceerd op 11-02-2016 met annotatie van mr. M.P. van der Burg
Voor de vaststelling van de WOZ-waarde is de woning van belanghebbende vergeleken met een woning in de a-straat 2. Niet in geschil is dat de waarde van de woning van belanghebbende (nagenoeg) gelijk is aan de waarde van dat vergelijkingsobject. De woning aan de a-straat 2 is op 6 juli 2011 gekocht voor € 355.000 en op 2 maart 2012 geleverd. In geschil is of de koopprijs van € 355.000 de waarde weergeeft op het tijdstip waarop de koopovereenkomst is gesloten of op het tijdstip waarop de levering heeft plaatsgevonden. Hof Arnhem-Leeuwarden (19 augustus 2014, nr. 14/00416, NTFR 2014/2239) heeft geoordeeld dat die prijs de waarde weergeeft op het tijdstip van de koopovereenkomst. De Hoge Raad sluit zich daarbij aan. Uit overwegingen van uitvoerbaarheid is volgens de Hoge Raad niettemin toelaatbaar om als uitgangspunt te hanteren dat de overeengekomen koopprijs gelijk is aan de waarde op het tijdstip van levering indien i) de overeengekomen prijs gebaseerd is op de uitgangspunten van art. 17, lid 2, Wet WOZ, en ii) niet meer dan drie maanden zijn verstreken tussen de totstandkoming van de koopovereenkomst en de levering.

NTFR 2016/617 - Veroordeling voor onjuiste aangiften OB terwijl belastingrechter de naheffingsaanslag OB heeft vernietigd

Aflevering 6, gepubliceerd op 11-02-2016 met annotatie van mr. P.A. Caljé
Een vennootschap en haar directeur worden vervolgd voor het onjuist doen van aangiften OB ter zake van de handel in prepaid-telefoonkaarten. Een koper die zich voordoet als vertegenwoordiger van een onderneming in België koopt de kaarten. Feitelijk zijn de prepaid-kaarten echter niet uitgevoerd naar België, maar in plaats daarvan door de vertegenwoordiger in Nederland op de markt gebracht. Zowel de directeur als de vennootschap wordt strafrechtelijk vervolgd voor (feitelijk leiding geven aan) het onjuist doen van aangiften OB door daarin een te laag bedrag aan verschuldigde belasting op te geven.

NTFR 2016/620 - Een bij de rechtbank niet overgelegd stuk is geen novum; geen herziening

ECLI:NL:HR:2016:186, datum uitspraak 05-02-2016, publicatiedatum 05-02-2016
Aflevering 6, gepubliceerd op 11-02-2016
Belanghebbende heeft geprocedeerd over de aanslag IB/PVV 2002. In dat jaar woonde hij duurzaam gescheiden van zijn ex-echtgenote in de voormalige echtelijke woning, die gemeenschappelijk eigendom was. De bank heeft in 2002 deze woning verkocht. De rechtbank heeft geoordeeld dat aan belanghebbende slechts voor de helft het recht op hypotheekrente toekomt. Belanghebbende is het hiermee niet eens, maar heeft geen hoger beroep ingesteld tegen deze uitspraak. Hij heeft wel verzocht om herziening. Tegen de afwijzende beslissing op dit verzoek van de rechtbank heeft belanghebbende hoger beroep ingesteld. Belanghebbende wijst in hoger beroep op correspondentie tussen de gemachtigde van zijn ex-echtgenote en de inspecteur, onder wie zij ressorteerde. Daaruit blijkt dat die inspecteur heeft getwijfeld of de ex-echtgenote voor de andere helft recht heeft op aftrek van hypotheekrente. Hof Arnhem-Leeuwarden (3 februari 2015, nr. 13/00563, NTFR 2015/1058) heeft geoordeeld dat die correspondentie geen novum vormt en niet tot een andere uitspraak van de rechtbank had kunnen leiden. De inspecteur had de correspondentie en de daaruit voortvloeiende mailwisseling tussen de inspecteur van belanghebbende en die van zijn ex-echtgenote wel moeten overleggen. Nu hij dat niet heeft gedaan, heeft het hof daarin aanleiding gezien de inspecteur te gelasten het griffierecht van het hoger beroep aan belanghebbende te vergoeden.

NTFR 2016/621 - Compensatieregeling dient berekend te worden over Belgisch loon zonder toepassing 30%-regeling

ECLI:NL:HR:2016:129, datum uitspraak 29-01-2016, publicatiedatum 29-01-2016
Aflevering 6, gepubliceerd op 11-02-2016 met annotatie van mr. A.H.W. Steijn
Sinds 1 januari 2009 woont en werkt belanghebbende in Nederland. Tevens verricht hij in dat jaar werkzaamheden in België. De inspecteur heeft een beschikking toepassing 30%-regeling afgegeven voor de werkzaamheden in Nederland. Op grond van art. 27 Verdrag Nederland-België heeft belanghebbende recht op toepassing van de algemene compensatieregeling voor grensarbeiders. Het bedrag waarop belanghebbende recht heeft, wordt berekend door het aan België toerekenbare inkomen te herrekenen naar een bedrag dat zou zijn geheven indien belanghebbende de inkomsten uit Nederland zou hebben verkregen, en Nederland daarover belasting en premie zou hebben geheven. In geschil is of bij de berekening van de door Nederland te verlenen algemene compensatie, het Belgische loon herrekend dient te worden met inachtneming van de 30%-regeling. In navolging van Rechtbank Zeeland-West-Brabant (26 juni 2014, nr. 13/07474, NTFR 2014/2262) beantwoordt de Hoge Raad deze vraag ontkennend. Voor de berekening van de algemene compensatie voor grensarbeiders dient te worden uitgegaan van het Belgische loon zonder toepassing van de 30%-regeling.

NTFR 2016/622 - A-G Niessen adviseert Hoge Raad prejudiciële vragen te stellen over aftrek hypotheekrente Belgische woning

ECLI:NL:PHR:2015:2449, datum uitspraak 10-12-2015, publicatiedatum 15-01-2016
Aflevering 6, gepubliceerd op 11-02-2016 met annotatie van mr. H.J. Noordenbos
Belanghebbende woont in België en heeft daar twee hypothecair gefinancierde panden. De in 2009 betaalde hypotheekrente bedroeg € 99.907. Belanghebbende ontving in 2009 € 69.553 loon alsmede € 18.808 uit een stamrecht van een in Nederland gevestigde bv en € 12.500 loon als zaakvoerder van een in België gevestigde bv. Belanghebbende heeft over 2009 aangifte IB/PVV gedaan als buitenlandse belastingplichtige, waarbij hij genoemde inkomensbestanddelen exclusief het Belgische loon heeft aangegeven. Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt tegen de door de inspecteur conform aangifte opgelegde aanslag en heeft daarbij geopteerd voor toepassing van de regels voor binnenlandse belastingplicht (art. 2.5 Wet IB 2001). De inspecteur heeft bij uitspraak op bezwaar aangegeven dat de inkomsten uit België in dat geval in de belastingheffing betrokken hadden moeten worden, waardoor het inkomen in de aanslag IB/PVV 2009 eerder te laag dan te hoog is vastgesteld. Belanghebbende kon in België slechts een deel van de hypotheekrente in aftrek brengen.

NTFR 2016/623 - Bij belastingdrukvergelijking wordt heffingsvrije vermogen pro rata toegerekend

ECLI:NL:PHR:2015:2557, datum uitspraak 29-12-2015, publicatiedatum 29-01-2016
Aflevering 6, gepubliceerd op 11-02-2016 met annotatie van mr. dr. E. Nijkeuter
Belanghebbende, een Nederlandse, woont in België. Zij heeft in 2007 als certificaathouder beleggingsdividend ontvangen waarop Nederlandse dividendbelasting ad € 16.106 is ingehouden die (bij veronachtzaming van heffingsvrij vermogen) € 527 hoger is dan de inkomstenbelasting (box 3) die bij een inwoner over het certificaatbezit zou zijn geheven. Zij vorderde primair de volledige dividendbelasting terug (omdat inwoners uiteindelijk niet in de dividendbelasting worden betrokken en zij niet inkomstenbelastingplichtig is voor het dividend), en subsidiair het genoemde bedrag ad € 527. Een en ander wegens strijd met het vrije kapitaalverkeer binnen de EU. Volgens de staatssecretaris worden ingezetenen en niet-ingezetenen niet verschillend behandeld omdat van beiden dezelfde dividendbelasting geheven wordt over dezelfde grondslag en Nederland als bronstaat niet verplicht is de inkomstenbelasting in de beschouwing te betrekken die hij als woonstaat heft.

NTFR 2016/624 - Brazilië; plaatsing Nederland op grijze lijst

Aflevering 6, gepubliceerd op 11-02-2016
In deze brief van 25 januari 2016 aan de Tweede Kamer meldt de staatssecretaris van Financiën dat Brazilië Nederland per beleidsinstructie van 18 december 2015 heeft geplaatst op de (grijze) lijst van landen met een preferentieel belastingregime voor houdstervennootschappen zonder substantiële economische activiteiten. Dit heeft onder meer tot gevolg dat verzwaarde transferpricing-wetgeving van toepassing is en dat Braziliaanse vennootschappen geen beroep kunnen doen op de consolidatieregels voor toepassing van de Braziliaanse CFC-wetgeving. Tevens gaat de staatssecretaris in deze brief in op de acties die Nederland voornemens is te ondernemen tegen deze plaatsing. Volgens de staatssecretaris is de plaatsing onterecht, en hij zal Brazilië formeel verzoeken om de definitieve plaatsing van Nederland op de grijze lijst ongedaan te maken. Ook zal hij opheldering vragen over de Braziliaanse invulling van het criterium houdstervennootschappen zonder substantiële economische activiteiten. Daarnaast zal hij Brazilië wederom verzoeken het bestaande belastingverdrag te moderniseren, ook om de uitkomsten van het OESO-BEPS-project te adresseren. Naar zijn oordeel zou een dergelijke verdragswijziging een beter instrument opleveren om eventuele problemen met Nederlandse vennootschappen gericht te kunnen aanpakken.