NTFR 2018/2532 - Eindarrest: valutaverlies uit deelneming niet aftrekbaar op grond van Unierecht
ECLI:NL:HR:2018:1969, datum uitspraak 19-10-2018, publicatiedatum 19-10-2018
Aflevering 45, gepubliceerd op 08-11-2018 met annotatie van mr. F. van HorzenX nv, een vennootschap naar Nederlands recht, houdt middellijk een in het Verenigd Koninkrijk gevestigde dochtervennootschap. In haar aangifte VPB 2008 en 2009 heeft X nv het verlies dat zij op haar deelneming had geleden ten gevolge van schommelingen van de wisselkoers, als kosten in mindering gebracht op haar resultaat. De Nederlandse fiscus heeft die aftrek geweigerd op grond van art. 13, lid 1, Wet VPB 1969. Volgens die bepaling blijven bij het bepalen van de winst de voordelen en verliezen uit hoofde van een deelneming buiten aanmerking. X nv is tegen het besluit van de fiscus opgekomen met het betoog dat zij haar negatieve valutaresultaat op haar resultaat in aftrek had kunnen brengen indien zij een fiscale eenheid met haar dochtervennootschap had mogen vormen. Aangezien die mogelijkheid in het Nederlandse recht is voorbehouden aan ingezeten vennootschappen, meent X bv dat zij in de uitoefening van haar vrijheid van vestiging wordt belemmerd. De Hoge Raad (8 juli 2016, nr. 15/00878, NTFR 2016/1900) heeft prejudiciële vragen gesteld. Het HvJ (22 februari 2018, gevoegde zaken C-398/16 en C-399/16, NTFR 2018/563) heeft geoordeeld dat de situaties niet objectief vergelijkbaar zijn. Een Nederlandse vennootschap kan namelijk geen koersverliezen op haar deelneming in een ingezeten vennootschap lijden, behalve in het zeer bijzondere geval dat die deelneming is uitgedrukt in een andere munteenheid dan die waarin het resultaat van die vennootschap is uitgedrukt. Verder kan uit de bepalingen van het VWEU inzake de vrijheid van vestiging niet worden afgeleid dat deze lidstaat zijn fiscale bevoegdheid asymmetrisch zou moeten uitoefenen om verliezen aftrekbaar te maken bij verrichtingen waarvan de resultaten, indien zij positief waren, hoe dan ook niet zouden worden belast. De Hoge Raad wijst thans eindarrest en oordeelt dat het valutaverlies uit de deelneming niet in aftrek kan worden gebracht. De uitspraak van Hof Den Haag (13 januari 2015, nrs. 14/00254 en 14/00255, NTFR 2015/969) wordt vernietigd en de uitspraak van Rechtbank Den Haag (13 februari 2014, nrs. 13/355 en 13/3363, NTFR 2014/1578) wordt bevestigd.