Aflevering 27

Gepubliceerd op 2 juli 2015

NTFR 2015/1839 - Is privacy diefstal?

Aflevering 27, gepubliceerd op 02-07-2015 geschreven door mr. N. Idsinga
Op 20 mei 2015 heeft het Europese Parlement de vierde Europese antiwitwasrichtlijn aangenomen. De richtlijn is 5 juni jl. in het Europese Staatsblad gepubliceerd. Nederland dient deze richtlijn voor 27 juni 2017 te implementeren. Onderdeel van deze richtlijn is de invoering van een UBO-register.

NTFR 2015/1841 - Commentaar NOB op Fiscale verzamelwet 2015

Aflevering 27, gepubliceerd op 02-07-2015
De Nederlandse Orde van Belastingadviseurs (NOB) heeft zijn commentaar op de Fiscale verzamelwet 2015 aan de Tweede Kamer gestuurd. In het commentaar gaat de NOB onder meer in op de rentekorting voor personeelsleningen, de houdsterverliesregeling en het buitenlandse aanmerkelijk belang.

NTFR 2015/1843 - Hoge Raad geeft algemene regels inzake beoordelingsmaatstaf 'in overwegende mate zakelijke overwegingen'

ECLI:NL:HR:2015:1460, datum uitspraak 05-06-2015, publicatiedatum 05-06-2015
Aflevering 27, gepubliceerd op 02-07-2015 met annotatie van prof. dr. J.N. Bouwman
Belanghebbenden, X1 bv en haar moedervennootschap X2 bv, zijn onderdeel van een Zuid-Afrikaans concern. De tophoudster in Zuid-Afrika houdt alle aandelen in een subtopholding in Zuid-Afrika, die alle aandelen houdt in belanghebbende X2 bv (Nederland) en in C, een holding op Mauritius. C houdt alle aandelen in D die een speciale fiscale status geniet waardoor zij nauwelijks of geen winstbelasting betaalt. X2 bv houdt naast haar deelneming in X1 ook deelnemingen in Europa, Zuidoost-Azië, Afrika en Zuid-Amerika. In 2007 heeft de Afrikaanse tophoudster met een emissie $1 miljard eigen vermogen opgehaald. Daarvan is $581,4 miljoen rechtstreeks overgemaakt naar X2 bv. Boekhoudkundig en contractueel heeft de tophoudster het geld uitgeleend aan de subtopholding, die het als kapitaal heeft gestort in C, die het renteloos heeft uitgeleend aan D, die het rentedragend heeft doorgeleend aan belanghebbenden. Eveneens in 2007 hebben belanghebbenden vijf belangen gekocht van derden, gefinancierd met leningen verstrekt door D, die de middelen heeft verkregen deels uit de genoemde emissieopbrengst en deels uit eigen inkomsten van C (een dividenduitkering en aflossingen en rente op groepsleningen). De inspecteur heeft ex art. 10a Wet VPB 1969 aftrek geweigerd van de door belanghebbenden op de schulden aan D verschuldigd geworden rente en daarop geleden valutaverliezen.

NTFR 2015/1844 - Onroerende zaak is 24-uurs-opvang voor jongeren en geen woonhuis: aanspraak op investeringsaftrek en willekeurige afschrijving is terecht

ECLI:NL:GHARL:2015:3203, datum uitspraak 29-04-2015, publicatiedatum 22-05-2015
Aflevering 27, gepubliceerd op 02-07-2015 met annotatie van mr. dr. C. Bruijsten
Belanghebbende is samen met zijn echtgenote vennoot in een vof. Ten behoeve van de vof heeft het echtpaar de eigendom van een onroerende zaak, een voormalige pastorie, verworven. Daarin is door de vennoten geïnvesteerd om het pand geschikt te maken voor de exploitatie van de onderneming. De ondernemingsactiviteiten bestaan uit de 24-uursopvang van jongeren met ernstige gedragsproblematiek. Belanghebbende woont met zijn gezin in de onroerende zaak. Belanghebbende heeft met betrekking tot de onroerende zaak investeringsaftrek geclaimd en willekeurige afschrijving. De inspecteur heeft dat geweigerd omdat volgens hem sprake is van een woonhuis. Het hof stelt belanghebbende echter in het gelijk. Het hof zet uiteen dat het samenwonen met de jongeren onderdeel uitmaakt van de bedrijfsvoering van de vof. Het wonen en de bedrijfsactiviteiten zijn onlosmakelijk met elkaar vervlochten. De onroerende zaak is volgens het hof naar aard en inrichting een 24-uurs opvang voor jongeren, die bestemd is als zodanig te worden gebruikt. Het wonen in het pand door het gezin van belanghebbende is noodzakelijk om de begeleidingsdoelen te bereiken. Er is in deze situatie geen sprake van een woonhuis voor particulieren. Nu geen sprake is van een woonhuis, heeft belanghebbende volgens het hof recht op investeringsaftrek en willekeurige afschrijving.

NTFR 2015/1846 - Hof wijst toepassing afroommethode voor gebruikelijk loon fiscaal jurist af

ECLI:NL:GHDHA:2015:1230, datum uitspraak 20-05-2015, publicatiedatum 26-05-2015
Aflevering 27, gepubliceerd op 02-07-2015 met annotatie van mr. D. Westerman
Belanghebbende verleent diensten op het gebied van implementeren en beheren van pensioencontracten van (middel)grote bedrijven en pensioenfondsen. F, fiscaal jurist, is middellijk enig aandeelhouder en bestuurder en enig werknemer in belanghebbende. F is tevens middellijk aandeelhouder in een aantal concernvennootschappen. Belanghebbende heeft aan F een loon uitbetaald van € 70.630 (2007) en € 69.522 (2008, 2009 en 2010). De omzet over deze jaren bedroeg € 187.239 (2007), € 222.962 (2008), € 168.740 (2009) en € 173.738 (2010). De inspecteur heeft onder toepassing van de afroommethode het loon van F vastgesteld op € 105.000 (2007), € 125.000 (2008), € 90.000 (2009) en € 95.000 (2010). In geschil is of de naheffingsaanslagen terecht zijn opgelegd. Het hof oordeelt dat de toepassing van de afroommethode in dit geval tot een onredelijke en willekeurige belastingheffing leidt. Het staat de inspecteur niet vrij in een situatie zoals hier aan de orde, in jaren waarin de vennootschap een substantiële winst behaalt – waardoor het met toepassing van de ‘afroommethode’ berekende gebruikelijk loon hoger is dan het door de vennootschap aan haar dga betaalde loon – het gebruikelijk loon in de belastingheffing te betrekken en in jaren waarin de vennootschap verlies heeft geleden (2011 en 2012) of een bescheiden winst heeft behaald – waardoor het met toepassing van de ‘afroommethode’ berekende gebruikelijk loon lager is dan het door de vennootschap aangegeven en aan haar dga uitbetaalde loon – het door de vennootschap aangegeven en aan haar dga uitbetaalde loon als belastbaar loon aan te merken. Niet meer in geschil is dat het loon in soortgelijke dienstbetrekkingen € 120.000 bedroeg. De inspecteur heeft niet aannemelijk gemaakt dat F voor de overige concernvennootschappen meer heeft gedaan dan een aanmerkelijkbelanghouder voor de vennootschappen waarin hij een aanmerkelijk belang heeft in zijn hoedanigheid van aandeelhouder pleegt te doen. Het hof stelt het gebruikelijk loon vast op € 84.000 (70% x € 120.000).

NTFR 2015/1848 - Ondanks ontbreken handtekeningen opleider en regionaal kenniscentrum toch recht op afdrachtvermindering onderwijs

ECLI:NL:RBGEL:2015:3403, datum uitspraak 02-06-2015, publicatiedatum 02-06-2015
Aflevering 27, gepubliceerd op 02-07-2015 met annotatie van mr. J. de Haan
Aan belanghebbende, X bv, is naar aanleiding van een boekenonderzoek een naheffingsaanslag loonheffingen opgelegd met betrekking tot geschenken feestdagen, uitrustingsvergoeding kleding, vaste kostenvergoeding en afdrachtvermindering onderwijs. In geschil is of dat terecht is.

NTFR 2015/1849 - Crisisheffing 2013 volgens A-G Wattel deels in strijd met Europeesrechtelijk eigendomsrecht

ECLI:NL:PHR:2015:947, datum uitspraak 18-06-2015, publicatiedatum 25-06-2015
Aflevering 27, gepubliceerd op 02-07-2015 met annotatie van G.J. van Mulbregt
Belanghebbenden hebben in maart 2013 op aangifte crisisheffing afgedragen over door hen in 2012 uitbetaald loon. Volgens de feitenrechters kan de crisisheffing door de beugel. Belanghebbenden hebben drie cassatiemiddelen aangevoerd. Anders dan in het eerste en in het tweede cassatiemiddel wordt betoogd, is de crisisheffing volgens A-G Wattel niet strijdig met art. 1 Wet LB 1964 en ook niet discriminatoir in de zin van art. 26 IVBPR. Met betrekking tot het derde cassatiemiddel, waarin wordt gesteld dat art. 1 Eerste Protocol (bij het EVRM) is geschonden, oordeelt A-G Wattel het volgende.

NTFR 2015/1851 - Wijzigingsbesluit lijfrenten en periodieke uitkeringen met goedkeuring

Aflevering 27, gepubliceerd op 02-07-2015
De staatssecretaris van Financiën heeft via een wijzigingsbesluit een wijziging aangebracht op het besluit over de lijfrenten en periodieke uitkeringen (besluit van 13 juni 2012, nr. BLKB2012/283M, NTFR 2012/1618). De wijziging bestaat uit een goedkeuring onder voorwaarden waardoor een te hoge overboeking naar een lijfrentespaarrekening of een lijfrentebeleggingsrecht of een te veel betaalde premie op een lijfrenteverzekering kan worden hersteld zonder fiscale gevolgen. De goedkeuring is tijdelijk van aard en geldt voor betalingen die zijn gedaan in de periode van 2010 tot en met 2016.

NTFR 2015/1852 - Inspecteur niet bevoegd na te heffen over hogere premies WAO en WGA dan bij beschikking is vastgesteld

ECLI:NL:GHARL:2014:8771, datum uitspraak 11-11-2014, publicatiedatum 21-11-2014
Aflevering 27, gepubliceerd op 02-07-2015 met annotatie van mr. J.D. Schouten
Aanvankelijk heeft de inspecteur de korting voor belanghebbende voor de gedifferentieerde premie arbeidsongeschiktheidskas (hierna: WAO) vastgesteld op 0,10% en belanghebbende meegedeeld dat de gedifferentieerde premie WAO (0,48% – 0,10% =) 0,38% bedraagt. Voor de gedifferentieerde premie werkhervattingskas (hierna: WGA) is de korting voor belanghebbende vastgesteld op 0,15% en is belanghebbende meegedeeld dat de gedifferentieerde premie WGA (0,75% – 0,15% =) 0,60% bedraagt. Overeenkomstig deze percentages heeft belanghebbende de premies afgedragen. Nadien, bij beschikkingen van 17 augustus 2008, heeft de inspecteur de premiekortingen verhoogd en de verschuldigde premies verlaagd. De inspecteur heeft het verzoek van belanghebbende om teruggaaf van het verschil tussen de afgedragen premies en de nieuw berekende premies gehonoreerd. Na ontvangst van gegevens van het UWV heeft de inspecteur echter het standpunt ingenomen dat de bij beschikkingen van 17 augustus 2008 vastgestelde premiekortingen te hoog zijn. Daarom heeft hij de onderhavige naheffingsaanslag aan belanghebbende opgelegd. Volgens het hof is de inspecteur daartoe niet gerechtigd.

NTFR 2015/1853 - Vordering op GmbH mag worden meegenomen bij bepaling verkrijgingsprijs aandelen

ECLI:NL:GHARL:2015:3538, datum uitspraak 19-05-2015, publicatiedatum 22-05-2015
Aflevering 27, gepubliceerd op 02-07-2015 met annotatie van mr. E. Alink
Belanghebbende dreef aanvankelijk met zijn vader in de vorm van een maatschap een melkveehouderij. Na het overlijden van zijn vader is de onderneming geruisloos doorgeschoven naar belanghebbende en zijn zuster. In 1998 en in 1999 heeft belanghebbende melkquota verkocht waarvoor een vervangingsreserve is gevormd. In verband met zijn wens om de melkveehouderij uit te breiden en de opbrengst van de melkquota te investeren heeft belanghebbende contact gezocht in Duitsland om aldaar een agrarisch bedrijf over te nemen. Belanghebbende heeft een agrarisch bedrijf overgenomen door aandelen in een GmbH met een enorme schuldenlast te kopen. Belanghebbende diende 2.000.000 DM aan de herfinanciering van de schulden van deze GmbH bij te dragen. Ter financiering daarvan is hij een kortlopend krediet aangegaan bij de b-bank. Ten gevolge van de bijdrage in de schulden heeft belanghebbende een vordering van f 2.599.198 op de GmbH verkregen. Met toepassing van art. 18 Wet IB 1964 heeft belanghebbende per 31 december 2000 zijn onderneming ingebracht in een bv. In de inbrengbeschrijving is de vordering opgenomen, maar de aandelen in de GmbH niet. Deze aandelen heeft belanghebbende gerekend tot zijn privévermogen. In geschil is of bij de verkrijgingsprijs van de aandelen in de bv rekening mag worden gehouden met de vordering. Het hof is van oordeel dat, gelet op de uitbreidingswens van belanghebbende van zijn bedrijf, het kortlopende karakter van de geldlening van de b-bank en de omstandigheid dat de verkoopopbrengst van de melkquota aangewend moest worden, en ook aangewend is, voor de aflossing van die lening de grenzen van de redelijkheid zouden worden overschreden als de investering en dus de vordering niet tot het ondernemingsvermogen zou worden gerekend. Ook de aandelen in de GmbH behoren tot het verplichte ondernemingsvermogen. In de bewijslast van zijn stelling dat er sprake is van informeel kapitaal of van een vordering van nihil, slaagt de inspecteur niet.

NTFR 2015/1855 - Bij achterwaartse verliesverrekening fiscale eenheid vormt kort voorvoegingsjaar een afzonderlijk 'jaar'

ECLI:NL:PHR:2015:841, datum uitspraak 02-06-2015, publicatiedatum 12-06-2015
Aflevering 27, gepubliceerd op 02-07-2015 met annotatie van drs. M. Nieuweboer
Belanghebbende en haar deelnemingen waren tot en met 21 april 2009 een fiscale eenheid (FE1). Per 22 april 2009 is een nieuwe moedermaatschappij toegevoegd (FE2). Nog in hetzelfde kalenderjaar, per 22 december 2009, is weer een nieuwe moedermaatschappij toegevoegd (FE3). Alle drie de opvolgende fiscale eenheden maakten in 2009 verlies. Op verzoek van de belanghebbende is het in 2009 door FE1 vóór voeging in FE2 geleden verlies (2009(1)) verrekend met de winst 2006 van FE1. In afwijking van het verzoek van belanghebbende heeft de inspecteur (i) de verliezen 2009 van FE2 en FE3 (2009(2)) die toerekenbaar zijn aan de voormalige FE1 niet verrekend met de winst 2006 van FE1, maar met de winst 2007 van FE1 en (ii) het aan de voormalige FE1 toerekenbare deel van het verlies 2010 van FE3 niet verrekend met de winst 2007 van FE1 maar met de winst 2008 van FE1. Bezwaar van belanghebbende tegen de verliesverrekeningsbeschikkingen is afgewezen.

NTFR 2015/1857 - Onderzoeksresultaten van Amerikaans laboratorium zijn volgens A-G Van Hilten bruikbaar in knoflookzaak

ECLI:NL:PHR:2015:794, datum uitspraak 13-05-2015, publicatiedatum 05-06-2015
Aflevering 27, gepubliceerd op 02-07-2015 met annotatie van mr. B.A. Kalshoven
Op 20 november 2007 heeft C namens en voor rekening van belanghebbende 86.400 kilogram verse knoflookbollen voor het vrije verkeer aangegeven met als oorsprong Pakistan. De douane heeft de verificatie van de aangifte aangehouden en monsters genomen van de knoflook om deze te laten onderzoeken door een Amerikaans laboratorium. Dit laboratorium heeft geconcludeerd dat voor 98% dan wel 99% zeker is dat de knoflook afkomstig is uit China. C heeft de inspecteur verzocht om een heronderzoek. De resultaten van het tweede onderzoek zijn gelijk aan die van het eerste onderzoek. De inspecteur heeft belanghebbende schriftelijk geïnformeerd over de resultaten van het heronderzoek, daarbij verwijzend naar de bijgevoegde brief van het Douanelaboratorium te Amsterdam waarin is vermeld dat het restant van de monsters nog tot 30 mei 2009 beschikbaar is in de centrale monsteropslag. Op grond van de resultaten van het (her)onderzoek van het Amerikaanse laboratorium heeft de inspecteur geconcludeerd dat de oorsprong van de knoflook China is en dat meer rechten verschuldigd zijn. Hij heeft daarvoor een utb uitgereikt aan belanghebbende. In geschil is nog of het recht van belanghebbende om voorafgaand aan het opleggen van de utb te worden gehoord, is geschonden en of het beginsel van hoor en wederhoor is geschonden. Met betrekking tot het beginsel van hoor en wederhoor is meer specifiek in geschil of het onderzoeksresultaat van het Amerikaans laboratorium toelaatbaar is c.q. bruikbaar is als bewijsmiddel, nu dit laboratorium geen opening van zaken wil geven over het verrichte onderzoek omdat sprake is van ‘law enforcement sensitive information’.

NTFR 2015/1858 - Er is geen sprake van een inkoopcommissie die in mindering komt op de douanewaarde I

ECLI:NL:HR:2015:1718, datum uitspraak 26-06-2015, publicatiedatum 26-06-2015
Aflevering 27, gepubliceerd op 02-07-2015
Belanghebbende heeft voor een importeur van kleding aangifte gedaan voor het in het vrije verkeer brengen van kleding. Aan de importeur werden door de leverancier twee facturen uitgereikt: één voor 70% en één voor 30%. Beide bedragen diende de importeur aan de leverancier te betalen. Het bedrag op de tweede factuur diende de leverancier door te betalen aan A. A heeft voor de importeur diverse werkzaamheden verricht, bestaande uit het nemen van monsters, verrichten van kwaliteitscontroles, controle van de goederen voor verzending, het samenstellen van alle benodigde documenten, boekingen verrichten en de verzending verzorgen. A is met betrekking tot de onderhavige transacties niet opgetreden als vertegenwoordiger van de importeur bij de aankoop van goederen.

NTFR 2015/1859 - Inspecteur slaagt in bewijs dat sprake is van (beoogd) duurzaam gebruik van de weg

ECLI:NL:RBGEL:2015:3462, datum uitspraak 02-06-2015, publicatiedatum 02-06-2015
Aflevering 27, gepubliceerd op 02-07-2015 met annotatie van mr. M.H. Schoonhoven
Belanghebbende heeft met een in Spanje op zijn naam geregistreerde auto met Spaans kenteken gebruikgemaakt van de weg in Nederland. Naar aanleiding daarvan is aan hem een naheffingsaanslag BPM met boete opgelegd. In geschil is of dat terecht is.

NTFR 2015/1860 - Kwarttariefregeling oldtimers niet in strijd met Europees recht

ECLI:NL:RBGEL:2015:3399, datum uitspraak 02-06-2015, publicatiedatum 02-06-2015
Aflevering 27, gepubliceerd op 02-07-2015 met annotatie van mr. M.H. Schoonhoven
Belanghebbende is houder van een benzineauto uit 1987. In 2013 heeft hij een mededeling vrijstelling motorrijtuigenbelasting oldtimer ontvangen. Door een wetswijziging valt de auto vanaf 1 januari 2014 onder de kwarttariefregeling van art. 84a en art. 84b Wet MRB 1994.

NTFR 2015/1864 - Heffingsambtenaar mag minimale bouwkosten baseren op taxatieboek

ECLI:NL:RBGEL:2015:3198, datum uitspraak 21-05-2015, publicatiedatum 21-05-2015
Aflevering 27, gepubliceerd op 02-07-2015 met annotatie van mr. R. van den Berg MRE
Belanghebbende heeft een aanvraag voor een omgevingsvergunning ingediend en daarbij de bouwkosten berekend op € 542.286,30. De heffingsambtenaar heeft de bouwkosten berekend op € 839.205,00. Hij heeft daarbij aansluiting gezocht bij de taxatieboeken voor het jaar 2013 met betrekking tot de (her)bouwkosten agrarische gebouwen van Sdu Uitgevers bv. In geschil is of de leges tot een juist bedrag aan belanghebbende zijn opgelegd.

NTFR 2015/1865 - Echtgenoot met fiscaal belang heeft recht op een medebelanghebbendebeschikking

ECLI:NL:HR:2015:1668, datum uitspraak 19-06-2015, publicatiedatum 19-06-2015
Aflevering 27, gepubliceerd op 02-07-2015 met annotatie van mr. M.P. van der Burg
Belanghebbende en haar echtgenoot zijn in gemeenschap van goederen gehuwd en wonen samen in de echtelijke woning. De woning staat als eigendom geregistreerd op naam van de echtgenoot. Ten aanzien van de echtgenoot is een WOZ-beschikking vastgesteld, waartegen geen rechtsmiddelen zijn aangewend. Belanghebbende heeft verzocht om afgifte van een medebelanghebbendebeschikking. De heffingsambtenaar heeft dit geweigerd. Volgens Rechtbank Gelderland (20 maart 2014, nr. 13/4535) en de Hoge Raad ten onrechte. Nu belanghebbende een fiscaal belang heeft met betrekking tot de heffing van OZB en waterschapsbelasting, heeft zij recht op een medebelanghebbendebeschikking. De omstandigheid dat de echtgenoot van degene tot wie de (reguliere) waardebeschikking is gericht onder omstandigheden zelf bezwaar kan maken tegen die beschikking, doet daaraan niet af. De eis dat de medebelanghebbende niet op de hoogte is of zou kunnen zijn van de ten aanzien van zijn echtgenoot genomen beschikking, wordt niet gesteld bij de medebelanghebbendebeschikking.

NTFR 2015/1866 - € 2101 is absoluut aanzienlijk en vormt 19% van niet geheven belasting: vereiste aangifte is niet gedaan

ECLI:NL:HR:2015:1083, datum uitspraak 24-04-2015, publicatiedatum 24-04-2015
Aflevering 27, gepubliceerd op 02-07-2015 met annotatie van mr. D.N.N. Jansen
Belanghebbende heeft voor 2008 aangifte IB/PVV gedaan van een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 33.225. Die aangifte is door de inspecteur gevolgd. Naar aanleiding van een strafrechtelijke veroordeling in 2009 ter zake van een hennepkwekerij heeft de inspecteur over 2008 nagevorderd. De inspecteur bepleit een correctie van het inkomen uit werk en woning van € 16.975. Hof Den Bosch (NTFR 2014/2779) is uitgegaan van een opbrengst van de hennepoogst van € 5.000. Volgens het hof kan bij dat bedrag niet worden gezegd dat ‘de vereiste aangifte’ niet is gedaan. De staatssecretaris tekent hiertegen echter met succes cassatie aan. Op grond van het aangegeven inkomen is namelijk € 8938 aan belasting verschuldigd. De verschuldigde belasting over het door het hof vastgestelde inkomen van € 38.225 bedraagt € 11.039. Dit is € 2101 oftewel 19% meer dan de op grond van de aangifte verschuldigde belasting. Dit is volgens de Hoge Raad niet alleen verhoudingsgewijs, maar ook op zichzelf beschouwd aanzienlijk.

NTFR 2015/1868 - Betaling door kentekenhouder van aan importeur opgelegde naheffingsaanslag leidt niet tot verval van belang

ECLI:NL:GHARL:2015:1079, datum uitspraak 06-01-2015, publicatiedatum 17-02-2015
Aflevering 27, gepubliceerd op 02-07-2015 met annotatie van mr. dr. N. Djebali
Belanghebbende importeert auto’s. Zij heeft op 25 mei 2011 aangifte BPM gedaan in verband met de registratie van een auto in het Nederlandse kentekenregister. Volgens de inspecteur was meer BPM verschuldigd dan door belanghebbende aangegeven. Daarom heeft hij aan belanghebbende met dagtekening 1 juni 2011 de onderhavige naheffingsaanslag opgelegd. Belanghebbende heeft hiertegen bezwaar aangetekend. De kentekenhouder heeft vervolgens op 16 november 2011 het bedrag van de naheffingsaanslag betaald. Volgens de inspecteur en de rechtbank is hierdoor het belang bij het bezwaar voor belanghebbende komen te ontvallen, zodat het bezwaar niet-ontvankelijk is. Het hof ziet dat anders. Het hof zet uiteen dat het betalen door een ander van de naheffingsaanslag niet betekent dat het belang bij een reeds ingediend bezwaar is komen te vervallen. De zaak wordt door het hof teruggewezen naar de inspecteur.

NTFR 2015/1869 - Stichting heeft geen spoedeisend belang bij beëindiging anbi-status: voorlopige voorziening niet toegekend

ECLI:NL:GHARL:2015:3580, datum uitspraak 12-05-2015, publicatiedatum 29-05-2015
Aflevering 27, gepubliceerd op 02-07-2015 met annotatie van mr. dr. R.M.P.G. Niessen-Cobben
Belanghebbende heeft statutair ten doel de verbreding en verdediging van de officiële rooms-katholieke geloofs- en zedenleer. Zij tracht dit doel onder meer te verwezenlijken door het financieel steunen van Stichting F. De inspecteur heeft de anbi-status van belanghebbende per 1 maart 2013 beëindigd omdat belanghebbende voor meer dan 90% financiële ondersteuning geeft aan een niet-anbi (Stichting F). Rechtbank Gelderland (26 augustus 2014 , nr. 13/6987, NTFR 2014/2321) heeft belanghebbende evenwel in het gelijk gesteld, maar de inspecteur heeft hoger beroep aangetekend. Hangende het hoger beroep heeft belanghebbende verzocht om een voorlopige voorziening. Zij stelt schade te lijden (verminderde giften) door de handelwijze van de inspecteur. De voorzieningenrechter oordeelt dat is voldaan aan de eis van connexiteit, maar dat een spoedeisend belang ontbreekt, mede erop gelet dat het hof op zeer korte termijn uitspraak zal doen in het bodemgeschil. Ten overvloede overweegt de voorzieningenrechter onder meer nog dat belanghebbende haar stelling dat de inspecteur lichtvaardig, onzorgvuldig dan wel onrechtmatig heeft gehandeld bij het beëindigen van de status van anbi niet waar heeft gemaakt en dat zij het causaal verband tussen het intrekken van de anbi-status en de gestelde schade bestaande uit een verminderde stroom van giften, niet aannemelijk heeft gemaakt. (Verzoek afgewezen.)

NTFR 2015/1871 - Continuïteit van de onderneming wordt niet bedreigd; geen spoedeisend belang, geen voorlopige voorziening

ECLI:NL:RBNNE:2015:1496, datum uitspraak 31-03-2015, publicatiedatum 30-04-2015
Aflevering 27, gepubliceerd op 02-07-2015 met annotatie van mr. C.J.D. Warren
Belanghebbende, gevestigd in Portugal, heeft in de jaren 2009 tot en met 2011 in Nederland bouwprojecten uitgevoerd. Over die jaren zijn naheffingsaanslagen loonheffing opgelegd ten bedrage van € 1.776.606, € 1.858.744 en € 1.309.258. Tevens zijn daarbij boetes opgelegd. Belanghebbende heeft de voorlopige voorzieningenrechter verzocht om de rechtsgevolgen van de naheffingsaanslagen te schorsen. Ze heeft ook bezwaar ingesteld. De ontvanger is bereid uitstel van betaling te verlenen, mits belanghebbende voldoende zekerheid stelt. Hiertoe blijkt zij echter niet in staat. Omdat het verzoek niet is gericht tegen de weigering van uitstel van betaling, volgt de voorzieningenrechter de inspecteur niet in zijn standpunt dat de rechter niet bevoegd zou zijn. Hoewel het geschil in feite wel een invorderingskwestie is, heeft de voorzieningenrechter toch de mogelijkheid tot het treffen van een voorlopige voorziening, mits de naheffingsaanslagen onmiskenbaar lichtvaardig of onrechtmatig zijn opgelegd. Aan een marginale toetsing daarvan komt de voorzieningenrechter evenwel niet toe omdat een spoedeisend belang ontbreekt. De omstandigheid dat belanghebbende geen nieuwe projecten in Nederland kan uitvoeren omdat dan reële invorderingsmaatregelen dreigen, wil nog niet zeggen dat de continuïteit van de gehele onderneming van belanghebbende in gevaar is. De voorzieningenrechter ziet niet in dat de oplopende invorderingskosten een acute financiële noodsituatie of een directe bedreiging zouden vormen voor de continuïteit van de onderneming van belanghebbende. De voorzieningenrechter wijst het verzoek af.

NTFR 2015/1872 - Tijdig onder aanvoering van gewichtige redenen gedaan uitstelverzoek voor hoorzitting dient in de regel te worden gehonoreerd

ECLI:NL:HR:2015:1708, datum uitspraak 26-06-2015, publicatiedatum 26-06-2015
Aflevering 27, gepubliceerd op 02-07-2015
De gemachtigde van belanghebbende is bij brief van 17 augustus 2012 van de gemeente uitgenodigd voor een hoorzitting op 13 september 2012 om 19.20 uur. Bij brief van 28 augustus 2012 heeft de gemachtigde verzocht om uitstel van de hoorzitting wegens een reeds geboekte vakantie. De gemeente heeft bij brief van 3 september 2012 het verzoek afgewezen. De hoorzitting is op 13 september 2012 gehouden, maar namens belanghebbende is niemand verschenen. Vervolgens is het bezwaar bij uitspraak op bezwaar afgewezen. In geschil is of de hoorplicht is geschonden. Hof Arnhem-Leeuwarden (23 september 2014, nr. 13/00714, NTFR 2014/2676) heeft die vraag bevestigend beantwoord. Volgens het hof dient een tijdig en onder aanvoering van gewichtige redenen gedaan verzoek om uitstel van de hoorzitting in beginsel te worden gehonoreerd door de gemeente. In aanmerking genomen dat hier aan dit criterium is voldaan, sprake is van een eerste verzoek om uitstel en het ging om negen verschillende zaken, had de gemeente het verzoek niet mogen afwijzen.

NTFR 2015/1875 - Nederland mag niet heffen over invalidity allowance Europees Octrooibureau

Aflevering 27, gepubliceerd op 02-07-2015 met annotatie van mr. A.H.W. Steijn
Belanghebbende is vóór 1 januari 1995 bij het Europees Octrooibureau (EOB) in dienst getreden. Belanghebbende is vanaf juli 2003 arbeidsongeschikt en heeft vanaf juli 2003 tot 1 januari 2008 een invaliditeitspensioen van het EOB ontvangen. Het invaliditeitspensioen viel onder art. 16, lid 2, Protocol en was daarom belast met Nederlandse inkomstenbelasting. Het EOB heeft per 1 januari 2008 de regelgeving voor arbeidsongeschikte werknemers aangepast. Het EOB keert vanaf 1 januari 2008 een invalidity allowance in plaats van een invaliditeitspensioen uit. De invalidity allowance is in tegenstelling tot het invaliditeitspensioen aan een interne heffing van het EOB onderworpen. In geschil is of Nederland ten aanzien van de door belanghebbende in 2008 ontvangen invalidity allowances heffingsbevoegd is. Volgens de rechtbank is dat niet het geval aangezien de invalidity allowances een emolument vormen als bedoeld onder art. 16, lid 1, Protocol. Door de nieuwe regels voor arbeidsongeschikte werknemers wordt een arbeidsongeschikte werknemer met ingang van 1 januari 2008 niet meer aangemerkt als een ‘former employee’ als bedoeld in art. 16, lid 2, Protocol. Voorts oordeelt de rechtbank dat de wijziging van de regelgeving bevoegd was genomen.

NTFR 2015/1878 - EC draagt Estland en Polen op de ontbrekende informatie te verstrekken over hun taxrulings

Aflevering 27, gepubliceerd op 02-07-2015
De Europese Commissie heeft Estland en Polen opgedragen binnen een maand de door de Commissie verzochte informatie te verstrekken over hun taxrulings-praktijk. Beide landen hebben tot op heden geweigerd te reageren op eerdere informatieverzoeken. Mocht een van de twee landen de ontbrekende informatie niet binnen een maand verstrekken, dan kan de Commissie die lidstaat voor het HvJ dagen.