Aflevering 25

Gepubliceerd op 21 juni 2018

NTFR 2018/1385 - Vastgoed en btw – Kozuba ja, Kozuba nee?

Aflevering 25, gepubliceerd op 21-06-2018 geschreven door mr. drs. W.A.P Nieuwenhuizen
Voor mij is het meest belangwekkende btw-arrest van de afgelopen tijd de uitspraak in de zaak KozubaHvJ 16 november 2017, zaak C-308/16, NTFR 2018/184, met commentaar van Soltysik.. Enerzijds omdat het om onroerendgoedtransacties gaat en derhalve de financiële belangen voor de praktijk groot zijn, anderzijds omdat een eeuwig discussiepunt, ‘vervaardigd of niet’, vanuit een nieuw gezichtspunt wordt benaderd. In de vakliteratuur is een heel voorzichtig begin gemaakt met een discussie over dit arrest. De Nederlandse jurisprudentie rond het begrip ‘vervaardigen’ lijkt namelijk niet geheel in overeenstemming te zijn met het arrest van het HvJ, maar op de een of andere manier durven maar weinigen zich hierover echt ferm uit te spreken.

NTFR 2018/1386 - Antwoorden op feitelijke vragen 21e halfjaarsrapportage Belastingdienst

Aflevering 25, gepubliceerd op 21-06-2018
De staatssecretaris van Financiën heeft de feitelijke vragen van de Tweede Kamer over de 21e halfjaarsrapportage beantwoord. Tevens heeft hij de rapportages aangeboden van de Auditdienst Rijk en het externe bureau SIG naar aanleiding van de voortbrenging van twee nieuwe systemen die de aangifteverwerking en het gehele heffings- en inningsproces van de schenk- en erfbelasting ondersteunen (OSA en SEA).

NTFR 2018/1387 - Kamerbrief over de voorgestelde manier van rapporteren over de Belastingdienst

Aflevering 25, gepubliceerd op 21-06-2018
De staatssecretaris van Financiën heeft nader inzicht gegeven in de voorgestelde manier van rapporteren over de Belastingdienst. Hij had dit toegezegd tijdens het Algemeen overleg (AO) van 13 juni 2018. De Tweede Kamer wil vanuit een breed perspectief periodiek geïnformeerd worden over de ontwikkeling van de Belastingdienst, in het bijzonder waar het gaat om de vernieuwingsopgave. De staatssecretaris geeft in de brief inzicht in het aantal rapportagemomenten dat hij voor ogen heeft en hij schetst op hoofdlijnen de inhoud van de verschillende rapportages en hoe hij de kwaliteit wil borgen en verbeteren.

NTFR 2018/1389 - Weer Tweede Kamervragen over vergoedingen voor bevingsschade gesteld

Aflevering 25, gepubliceerd op 21-06-2018
De staatssecretaris van Financiën heeft nieuwe Tweede Kamervragen beantwoord over de fiscale behandeling van de vergoeding voor schade door aardbevingen. De vragen spitsen zich nu toe op de veronderstelling dat mensen vermogensrendementsheffing (box 3) zouden moeten betalen terwijl het nog niet duidelijk is of zij een vergoeding krijgen, het nog niet duidelijk is wat de hoogte ervan is en het geld nog niet op de rekening staat. De staatssecretaris legt uit dat daarvan geen sprake is. Er is pas sprake van het betalen van vermogensrendementsheffing als ten eerste sprake is van een recht op een vergoeding en ten tweede de rendementsgrondslag meer dan het heffingvrij vermogen bedraagt (€ 30.000; € 60.000 bij partners).

NTFR 2018/1390 - Geen nieuwe fiscale faciliteiten voor start-ups

Aflevering 25, gepubliceerd op 21-06-2018
De staatssecretaris van Financiën heeft Tweede Kamervragen beantwoord over de fiscale behandeling van de financiering van start-ups. De Kamervragen spitsen zich toe op de vraag hoe ondernemers gebruik kunnen maken van fiscale regelingen om de groei van hun start-up te stimuleren. In dat verband wijst de staatssecretaris op de aanpassing van de gebruikelijkloonregeling voor starters per 1 januari 2017 en de aandelenoptiemaatregel voor innovatieve start-ups per 1 januari 2018. Hij meldt dat het kabinet de ambitie heeft om de positie van start-ups te verbeteren en verwijst naar het regeerakkoord, waarin staat dat de regelgeving rond aandelen(opties) wordt verruimd als de evaluatie van de verlaagde gebruikelijkloonregeling daartoe aanleiding geeft. Deze evaluatie zal binnen de kabinetsperiode worden afgerond en daarop wil het kabinet niet vooruitlopen.

NTFR 2018/1391 - Positief evaluatierapport milieu-investeringsaftrek en willekeurige afschrijving milieu-investeringen

Aflevering 25, gepubliceerd op 21-06-2018
De staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat heeft een (beleids)evaluatierapport milieu-investeringsaftrek (MIA) en willekeurige afschrijving milieu-investeringen (Vamil) en een kabinetsreactie aan de Tweede Kamer gezonden. De beleidsevaluatie is gericht op de periode 2011-2016 en geeft inzicht in de doelmatigheid en effectiviteit. Naar aanleiding van de positieve resultaten van de evaluatie wil het kabinet de regelingen continueren met een horizonbepaling van 1 januari 2024.

NTFR 2018/1392 - Positief evaluatierapport energie-investeringsaftrek

Aflevering 25, gepubliceerd op 21-06-2018
De minister van Economische Zaken en Klimaat heeft een (beleids)evaluatierapport energie-investeringsaftrek en een kabinetsreactie aan de Tweede Kamer gezonden. De beleidsevaluatie is gericht op de periode 2012-2017 en geeft inzicht in de doelmatigheid en effectiviteit. Naar aanleiding van de positieve resultaten van de evaluatie wil het kabinet de energie-investeringsaftrek continueren met een horizonbepaling van 1 januari 2024.

NTFR 2018/1393 - Wijziging van het verzamelbesluit lijfrenten in de winstsfeer

Aflevering 25, gepubliceerd op 21-06-2018
De staatssecretaris heeft een besluit uitgebracht waarmee de onderdelen 3.2. en 9.1 worden gewijzigd van het besluit van 3 juni 2014, nr. BLKB 2014/816, NTFR 2014/1567. Dit gaat over de zogenoemde andere-verzekeraarsanctie. Deze sanctie geldt kort gezegd als de lijfrenteverplichting bedongen bij overdracht van een onderneming, wordt overgedragen. De machtiging aan de inspecteur om ontheffing te verlenen is verduidelijkt en uitgebreid.

NTFR 2018/1394 - Kamerbrief over ambities fiets

Aflevering 25, gepubliceerd op 21-06-2018
De staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat heeft de Tweede Kamer geïnformeerd over haar ambities om het fietsgebruik te bevorderen en de acties die uit deze ambities voortvloeien. Het kabinet heeft de ambitie de voordelen van fietsen nog veel meer te benutten en de trend van vaker en langer fietsen te versterken. De staatssecretaris hecht aan het bevorderen van flexibiliteit in vervoerskeuzes. Het moet makkelijker en aantrekkelijker worden om elke dag, of af en toe, de fiets te pakken. Naast onder andere het versnellen van de aanleg van fietsroutes, het innoveren en vergroten van stallingsmogelijkheden bij OV-knooppunten en het meer inzicht krijgen in de mobiliteitseffecten van fietsmaatregelen, ziet de staatssecretaris het als een belangrijke taak om belemmeringen weg te nemen die bijdragen aan meer fietsgebruik. Dit kan gaan om maatregelen voor werkgevers en werknemers zoals fiscale maatregelen. De reeds aangekondigde wijziging voor de leasefietsregeling is daar een voorbeeld van. Om het fietsgebruik in het woon-werkverkeer te bevorderen gaat de staatssecretaris onder andere met werkgevers in gesprek over de vraag hoe de bestaande (fiscale) regelingen om fietsen te stimuleren optimaal benut kunnen worden. Zo kunnen werkgevers werknemers die fietsen naar het werk een reiskostenvergoeding van 19 cent per kilometer geven. Dit gebeurt in veel gevallen nog niet. Deze vergoeding kan ook worden ingezet als renteloze lening voor de aanschaf van een fiets die dan terugverdiend kan worden door te fietsen. Ten slotte geeft de staatssecretaris aan dat zij met de staatssecretaris van Financiën afspraken heeft gemaakt over een betere fiscale behandeling van de fiets.

NTFR 2018/1395 - Rentebestanddeel van een aan een gehandicapte toekomende uitkering uit kapitaalverzekering terecht in de heffing betrokken (art. 81 Wet RO)

ECLI:NL:HR:2018:939, datum uitspraak 15-06-2018, publicatiedatum 15-06-2018
Aflevering 25, gepubliceerd op 21-06-2018
Belanghebbende is door een medische fout bij zijn geboorte gehandicapt geraakt. In verband daarmee heeft hij in 1998 een bedrag aan letselschade ontvangen. Hiermee heeft belanghebbende een kapitaalverzekering afgesloten, die in 2004 tot uitkering is gekomen. Het rentebestanddeel daarvan heeft de inspecteur in de heffing van inkomstenbelasting betrokken. Tussen partijen is niet in geschil dat de wettelijke bepalingen juist zijn toegepast. Belanghebbende vindt de heffing onbillijk, omdat bij het afsluiten van de kapitaalverzekering het de bedoeling was dat de uitkering een levenslange aanvulling zou zijn op zijn uitkering. Hof Arnhem-Leeuwarden (3 januari 2018, nr. 17/00313, NTFR 2018/312) heeft overwogen dat de wetgever niet heeft voorzien in een aan de door belanghebbende beoogde besteding van het belegde bedrag gerelateerde vermindering of vrijstelling van belasting. Het is niet aan de rechter om daarover in een aan hem voorgelegde zaak een billijkheidsoordeel te geven. De rechter kan evenmin de wetgever opdragen tot wetswijziging over te gaan.

NTFR 2018/1399 - Wetsvoorstel spoedreparatie fiscale eenheid bevestigt verwachtingen – vervolg op NTFR 2018/1339

Aflevering 25, gepubliceerd op 21-06-2018
In NTFR 2018/1339 namen wij een uitgebreide samenvatting op van het wetsvoorstel ‘Wet spoedreparatie fiscale eenheid’. Nu wordt volstaan met een korte inleiding. In het wetsvoorstel wordt geregeld om voor toepassing van een aantal regelingen in de Wet VPB 1969 de fiscale eenheid ‘weg te denken’. De reparatie is een reactie op HvJ 22 februari 2018 (zaak C-398/16, NTFR 2018/563). In deze zaak werd een Nederlandse moedermaatschappij de aftrek van rente ontzegd op basis van de renteaftrekbeperking van art. 10a Wet VPB 1969. Zou de moedermaatschappij de mogelijkheid hebben gehad om, zoals in binnenlandse situaties, een fiscale eenheid te vormen met haar dochtermaatschappij (tevens schuldeiser), dan zou de renteaftrekbeperking niet aan de orde zijn geweest. Het HvJ oordeelde dat de toepassing van de renteaftrekbeperking ter voorkoming van winstdrainage in combinatie met het fiscale-eenheidsregime leidt tot een verschil in behandeling dat in strijd is met EU-recht. Deze jurisprudentie zou leiden tot een systeem waarin het voor belastingplichtigen mogelijk wordt om zich uitsluitend te beroepen op bepaalde voordelen van het fiscale-eenheidsregime (de zogenoemde ‘per-elementbenadering’). Dit kan zeer grote budgettaire gevolgen hebben. Ook andere regelingen dan de renteaftrekbeperking kunnen onder druk komen te staan. Daarom heeft het kabinet ervoor gekozen om binnenlandse situaties met een fiscale eenheid strenger te behandelen, als ware er geen fiscale eenheid, om op die manier de ongelijkheid met grensoverschrijdende situaties op te heffen. De spoedreparatie heeft terugwerkende kracht tot en met het moment van aankondiging van de spoedreparatiemaatregelen op 25 oktober 2017, 11:00 uur.

NTFR 2018/1403 - Het ter beschikking stellen van ligplaatsen in een jachthaven valt niet onder het verlaagde tarief

ECLI:NL:HR:2018:912, datum uitspraak 15-06-2018, publicatiedatum 15-06-2018
Aflevering 25, gepubliceerd op 21-06-2018 met annotatie van mr. C.C. van den Berg
Belanghebbende exploiteert een jachthaven en organiseert daarnaast ook zeillessen en -wedstrijden. In geschil is of op de liggelden voor boten het verlaagde tarief van 6% (gelegenheid geven tot sportbeoefening) kan worden toegepast. Hof Arnhem-Leeuwarden (13 september 2016, nr. 15/01045, NTFR 2016/2460) heeft geoordeeld dat de ligplaatsen op zichzelf beschouwd niet zijn bestemd voor sportbeoefening. De verhuur van ligplaatsen kan dan ook niet worden aangemerkt als het aan de gebruikers van de ligplaatsen verlenen van het recht gebruik te maken van een accommodatie die voor sportbeoefening is bestemd. Het verlaagde omzetbelastingtarief is dus niet van toepassing. De Hoge Raad onderschrijft dat oordeel.

NTFR 2018/1407 - Jachthavens zijn geen sportaccommodaties: liggelden onderworpen aan het algemene tarief (art. 81 Wet RO)

ECLI:NL:HR:2018:924, datum uitspraak 15-06-2018, publicatiedatum 15-06-2018
Aflevering 25, gepubliceerd op 21-06-2018
Belanghebbende exploiteert een recreatiecentrum, waartoe onder meer twee jachthavens behoren. De jachthavens hebben 350 ligplaatsen die in hoofdzaak aan particulieren – vaste gasten en passanten – ter beschikking worden gesteld tegen betaling van liggelden. In geschil is welk omzetbelastingtarief van toepassing is op de liggelden. Volgens belanghebbende het lage, omdat de terbeschikkingstelling van ligplaatsen voor vaartuigen kan worden beschouwd als het recht gebruik te maken van een sportaccommodatie. Hof Arnhem-Leeuwarden (8 augustus 2017, nr. 16/01148, NTFR 2017/2459) is de visie van belanghebbende niet gevolgd. Evenmin is sprake van het gelegenheid geven tot sportbeoefening, aangezien het sporten (zo hiervan al sprake is) niet plaatsvindt in de jachthavens, maar in open water. Het hof heeft dan ook geconcludeerd dat de verhuur van de ligplaatsen in de jachthavens niet is aan te merken als het geven van gelegenheid tot sportbeoefening onder terbeschikkingstelling van een sportaccommodatie, maar als de verhuur van parkeerruimte voor vaartuigen. Hierop is het algemene omzetbelastingtarief van toepassing.

NTFR 2018/1408 - Verhuur appartement en ondergelegen parkeerplaats vormt één economische handeling (art. 81 Wet RO)

ECLI:NL:HR:2018:937, datum uitspraak 15-06-2018, publicatiedatum 15-06-2018
Aflevering 25, gepubliceerd op 21-06-2018
Belanghebbende heeft een gebouw gerealiseerd. Op de begane grond van het complex bevindt zich een gezondheidscentrum met huisartsen, een apotheek, een winkeltje, een grand café en een kapsalon. Boven het gezondheidscentrum zijn dertig verzorgingshuisplaatsen, 36 verpleeghuisplaatsen en 37 appartementen gerealiseerd. Onder het complex bevindt zich een parkeerkelder, met 44 genummerde parkeerplaatsen. Het gezondheidscentrum en de parkeerkelder zijn voor toepassing van de Wet OB 1968 als afzonderlijke onroerende zaken te beschouwen. De appartementen verhuurt belanghebbende rechtstreeks aan particulieren. De ondergrondse parkeerplaatsen verhuurt belanghebbende op basis van een afzonderlijke overeenkomst en tegen een afzonderlijke vergoeding aan de diverse gegadigden. Eind 2011 waren zestien parkeerplaatsen verhuurd. Van deze parkeerplaatsen verhuurt belanghebbende dertien plaatsen aan huurders van appartementen en drie (belast) aan de apotheek. De overige 28 parkeerplaatsen zijn eind 2011 nog niet verhuurd. Tussen partijen is in geschil of de verhuur in 2011 van de dertien parkeerplaatsen aan de bewoners van de bovengelegen appartementen al dan niet is vrijgesteld van omzetbelasting en in hoeverre voorbelasting in aftrek kan worden gebracht. Hof Amsterdam (14 juni 2016, nr. 15/00595, NTFR 2016/2208) heeft geoordeeld dat de verhuur van een parkeerplaats samen met de verhuur van een appartement één economische prestatie vormt. De stelling van belanghebbende dat zij aan een besluit het vertrouwen mocht ontlenen dat de verhuur van parkeerplaatsen aan de bewoners moet worden aangemerkt als de belaste verhuur van parkeerplaatsen nu de onderhavige verhuur is vastgelegd in een afzonderlijke overeenkomst, wordt verworpen. Ten aanzien van de 28 parkeerplaatsen die eind 2011 nog niet waren verhuurd, is niet de feitelijke situatie maar het voorgenomen gebruik van de parkeerplaatsen doorslaggevend. Belanghebbende heeft de realiteit van het voorgenomen volledige belaste gebruik onvoldoende onderbouwd met objectieve gegevens. Het hof heeft aannemelijk geacht dat de externe markt voor de onderhavige parkeerplaatsen – zijnde een markt buiten de bewoners van de bovengelegen appartementen – toentertijd klein was. Gegeven de omstandigheden van het geval heeft het hof zelf de bestemming in goede justitie bepaald op een verdeling in helfte.

NTFR 2018/1409 - Jachthaven die wordt aangewend voor pleziervaartuigen is geen sportaccommodatie (art. 81 Wet RO)

ECLI:NL:HR:2018:923, datum uitspraak 15-06-2018, publicatiedatum 15-06-2018
Aflevering 25, gepubliceerd op 21-06-2018
Belanghebbende exploiteert twee jachthavens. In geschil is of de door haar verleende diensten zijn aan te merken als het geven van gelegenheid tot sportbeoefening. Hof Amsterdam (6 juli 2017, nrs. 17/00013 t/m 17/00016, NTFR 2017/1949) heeft geoordeeld dat sprake is van een jachthaven die wordt aangewend voor pleziervaartuigen. In dat geval vormt de jachthaven naar het oordeel van het hof geen sportaccommodatie, zodat niet wordt toegekomen aan de vraag of de jachthaven nodig is voor de beoefening van zeilsporten. De liggelden dienen te worden aangemerkt als de vergoeding voor de verhuur van ligplaatsen voor pleziervaartuigen. Deze dienst is naar het oordeel van het hof belast naar het algemene btw-tarief.

NTFR 2018/1410 - Bij ontduiking van antidumpingrechten geen beroep mogelijk op bindende inlichting betreffende de oorsprong

ECLI:NL:HR:2018:910, datum uitspraak 15-06-2018, publicatiedatum 15-06-2018
Aflevering 25, gepubliceerd op 21-06-2018 met annotatie van mr. G. van Dam
Belanghebbende heeft als indirecte vertegenwoordiger van B bv aangiften gedaan voor het in het vrije verkeer brengen van de biodiesel. In deze aangiften heeft zij Canada als land van oorsprong vermeld. B bv beschikt namelijk over bindende inlichtingen betreffende de oorsprong (BOI’s) van de Britse douaneautoriteiten waarin is vermeld dat biodiesel van een zekere samenstelling de oorsprong Canada heeft. In 2012 is uit onderzoek van het antifraudebureau van de Europese Commissie (OLAF) gebleken dat bij de invoer van biodiesel met oorsprong de VS de antidumpingrechten worden ontdoken door deze aan te geven als biodiesel uit Canada. Naar aanleiding daarvan heeft de inspecteur aan belanghebbende de onderhavige uitnodigingen tot betaling (utb’s) uitgereikt. Volgens Hof Amsterdam (19 mei 2016, nr. 14/00384, NTFR 2016/1566) kan belanghebbende zich op de BOI’s beroepen en zijn de utb’s ten onrechte uitgereikt. De Hoge Raad vernietigt de hofuitspraak omdat het hof essentiële stellingen van de inspecteur onbesproken heeft gelaten. Zo had de inspecteur aangevoerd dat het vermoeden is gewettigd dat ontduiking van antidumpingrechten is beoogd en dat in dat geval niet met succes een beroep kan worden gedaan op de BOI’s. De zaak wordt verwezen.

NTFR 2018/1411 - Belanghebbende is douaneschuldenaar omdat zij verantwoordelijk is voor fraudepatroon

ECLI:NL:HR:2018:911, datum uitspraak 15-06-2018, publicatiedatum 15-06-2018
Aflevering 25, gepubliceerd op 21-06-2018 met annotatie van mr. B.A. Kalshoven
Zowel belanghebbende als B heeft een douane-expediteur (de aangever) opdracht gegeven voor het doen van aangifte voor het in het vrije verkeer brengen van pijpfittingen met vermelding van India als land van oorsprong. In 2007 is uit onderzoek van het antifraudebureau van de Europese Commissie (OLAF) gebleken dat met het oog op het ontduiken van antidumpingmaatregelen pijpfittingen vanuit China naar India zijn overgebracht, aldaar zijn omgepakt en vanuit dat land zijn uitgevoerd naar Europa. Uit het onderzoek is verder gebleken dat belanghebbende dit fraudepatroon heeft bedacht. De inspecteur heeft aan belanghebbende ook uitnodigingen tot betaling (utb’s) uitgereikt ter zake van de douaneaangiften in opdracht van B. Volgens Hof Amsterdam (28 juni 2016, nr. 14/00468, NTFR 2016/1990) kan belanghebbende daarvoor niet worden aangemerkt als douaneschuldenaar, omdat het niet belanghebbende maar B is geweest die aan de aangever de opdracht heeft verstrekt. De Hoge Raad vernietigt de hofuitspraak. Belanghebbende kan als douaneschuldenaar worden aangemerkt omdat zij nauw en bewust betrokken is geweest bij het verstrekken van de verkeerde gegevens op basis waarvan het bedrag van de rechten onjuist is vastgesteld.

NTFR 2018/1413 - Wetsvoorstel Verdere modernisering van de Huurcommissie en introductie van een verhuurderbijdrage aangenomen door Eerste Kamer

Aflevering 25, gepubliceerd op 21-06-2018
De Eerste Kamer heeft het wetsvoorstel Verdere modernisering van de Huurcommissie en introductie van een verhuurderbijdrage aangenomen. Het doel van het wetsontwerp is de positie van de Huurcommissie verder te verstevigen door de taken van de Huurcommissie uit te breiden. Een verhuurder wordt bijdrageplichtig voor de verhuurderbijdrage voor de verhuurde woningen waarvoor hij op grond van art. 1.9 Wet maatregelen woningmarkt 2014 II het kalenderjaar voorafgaande aan het bijdragejaar in de verhuurderheffing is betrokken. De Belastingdienst zal voor de heffing en de inning van de verhuurderbijdrage jaarlijks een overzicht verstrekken van de NAW-gegevens van de verhuurders met meer dan vijftig woningen. Het wetsvoorstel treedt in werking op een bij Koninklijk Besluit te bepalen tijdstip.

NTFR 2018/1415 - Gemeente had een contractuele gedoogplicht ten aanzien van netwerkkabels in de grond die aan heffing precariorechten in de weg stond (art 81 Wet RO)

ECLI:NL:HR:2018:926, datum uitspraak 15-06-2018, publicatiedatum 15-06-2018
Aflevering 25, gepubliceerd op 21-06-2018
Belanghebbende is eigenaar van een kabelnetwerk in de grond van de gemeente Y. Aan belanghebbende is ter zake van 346.940 strekkende meter elektriciteitskabel een aanslag precariobelasting 2015 opgelegd naar een bedrag van € 544.695. In geschil is of belanghebbende zich kan beroepen op de in de verordening opgenomen vrijstelling dat precariobelasting niet wordt geheven ter zake van het hebben van voorwerpen die rechtens moeten worden gedoogd. Hof Den Haag (26 september 2017, nr. 16/00583, NTFR 2017/2942) heeft met toepassing van HR 13 augustus 2004, nr. 37.408, NTFR 2004/1309 en HR 14 september 2007, nr. 41.467, NTFR 2017/1691 beslist dat onderscheiden dienen te worden een contractuele gedoogplicht en een gedoogplicht op grond van een publiekrechtelijke bevoegdheid van de gemeente om elektriciteitsleidingen en dergelijke in de gemeentegrond toe te staan. In casu is geen sprake van een gedoogplicht die uit een publiekrechtelijke bevoegdheid voortvloeit. Belanghebbende beroept zich op een tussen belanghebbende en de gemeente gesloten ‘Aansluit- en transportovereenkomst afnemer’ (ATO). Het hof heeft geoordeeld dat, hoewel het louter ‘hebben’ van de leidingen in de grond niet expliciet in de algemene voorwaarden behorend bij de ATO is genoemd, de verplichting de in art. 5.1 van de algemene voorwaarden vermelde werkzaamheden toe te staan niet anders kan worden begrepen dan dat ook het ‘hebben’ van de leidingen in de grond dient te worden toegestaan. Het hof heeft de ATO en de daarbij behorende algemene voorwaarden zo uitgelegd dat ook het hebben van de leidingen in de grond dient te worden gedoogd. Belanghebbende beroept zich ook op de in het kader van de elektrische straat- en terreinverlichting gesloten ‘OV-overeenkomst’. Ook met betrekking tot die OV-overeenkomst is het hof van oordeel dat hoewel het louter ‘hebben’ van de openbare verlichtingsinfrastructuur niet expliciet in de overeenkomsten is genoemd, de uit deze overeenkomsten voortvloeiende contractuele plicht van de gemeente om een veelheid aan activiteiten toe te staan, welke activiteiten op verzoek van de gemeente worden verricht, niet anders kan worden begrepen dan dat ook het ‘hebben’ van infrastructurele voorzieningen dient te worden toegestaan. Het hof heeft de overeenkomsten zo uitgelegd dat ook het hebben van een openbare verlichtingsinfrastructuur in de grond dient te worden gedoogd. In het geval het gelijk aan de zijde van belanghebbende is, is niet in geschil dat ten aanzien van 331.720 strekkende meter geen precariobelasting wordt geheven omdat daarvoor de vrijstelling van toepassing is. Het hof heeft de aanslag verminderd tot € 23.895.

NTFR 2018/1418 - Navordering van inkomensafhankelijke combinatiekorting niet mogelijk door beoordelingsfout

ECLI:NL:HR:2018:797, datum uitspraak 15-06-2018, publicatiedatum 15-06-2018
Aflevering 25, gepubliceerd op 21-06-2018 met annotatie van mr. M.B. Weijers
Belanghebbende heeft met behulp van het door de Belastingdienst beschikbaar gestelde aangifteprogramma een aangifte IB/PVV 2010 ingediend naar een verlies uit werk en woning van € 10.153. Belanghebbende heeft daarbij aangegeven in aanmerking te komen voor de zelfstandigenaftrek. Daardoor gaf het aangifteprogramma automatisch toepassing aan de inkomensafhankelijke combinatiekorting (iack). De aangifte is ‘uitgeworpen’ en de inspecteur heeft geconstateerd dat belanghebbende geen recht heeft op de zelfstandigenaftrek. Bij het vaststellen van de primitieve aanslag is wel de iack van € 775 aan belanghebbende toegekend. Later is door de Belastingdienst ontdekt dat in de jaren 2008 t/m 2012 ten onrechte in een groot aantal gevallen de iack is toegekend. Door middel van de onderhavige navorderingsaanslag is dit bij belanghebbende hersteld. Volgens Hof Arnhem-Leeuwarden (7 maart 2017, nr. 16/00163, NTFR 2017/913) is navordering niet mogelijk. Het toekennen van de iack is aan te merken als een beoordelingsfout van de inspecteur, die niet met art. 16, lid 2, onderdeel c, AWR kan worden hersteld. De Hoge Raad onderschrijft dit oordeel.

NTFR 2018/1419 - Hof laat stelling van belanghebbende ten onrechte onbehandeld

ECLI:NL:HR:2018:852, datum uitspraak 08-06-2018, publicatiedatum 08-06-2018
Aflevering 25, gepubliceerd op 21-06-2018 met annotatie van mr. A.J.C. Perdaems
Hof Den Bosch (3 november 2017, nrs. 16/00388 en 16/00389, NTFR 2017/2977) heeft geoordeeld dat belanghebbende de vereiste aangifte niet heeft gedaan zodat terecht de bewijslast is omgekeerd. Belanghebbende is niet geslaagd in deze bewijslast. De navorderingsaanslagen inkomstenbelasting blijven in stand. Verder heeft het hof geoordeeld dat tussen partijen niet in geschil is dat de boeten met 5% moeten worden gematigd omdat de verschuldigde belasting met de omkering van de bewijslast is komen vast te staan. De Hoge Raad vernietigt dit laatste oordeel. Belanghebbende had zich bij het hof namelijk wel uitdrukkelijk op het standpunt gesteld dat een matiging met 5% te gering is. Het hof had deze stelling dus niet onbehandeld mogen laten.

NTFR 2018/1420 - Zonder machtiging van erfgenamen kan zaakwaarnemer in rechte optreden

ECLI:NL:HR:2018:913, datum uitspraak 15-06-2018, publicatiedatum 15-06-2018
Aflevering 25, gepubliceerd op 21-06-2018 met annotatie van mr. P.G.M. Jansen
Aan A is een aanslag IB 2008 opgelegd. A had B gemachtigd om beroep bij de rechtbank in te stellen inzake deze aanslag. Nadat de rechtbank uitspraak had gedaan, is A overleden. Daardoor is de bevoegdheid tot het aanwenden van rechtsmiddelen overgegaan op de erfgenamen van A. Zonder machtiging van de erfgenamen heeft B incidenteel hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank. Hof Den Haag (5 april 2017, nr. 15/00260, NTFR 2017/1360) heeft geoordeeld dat B als zaakwaarnemer van de erfgenamen bevoegd is hoger beroep in te stellen. Ook het cassatieberoep is ingesteld door B. Na een uiteenzetting over de regeling van de zaakwaarneming concludeert ook de Hoge Raad dat B als zaakwaarnemer kan optreden. Het cassatieberoep is dus ontvankelijk. In cassatie is de vergoeding van immateriële schade vanwege overschrijding van de redelijke termijn aan de orde. Anders dan het hof, is volgens de Hoge Raad de redelijke termijn overschreden. Niet van belang is immers dat belanghebbende niet heeft aangedrongen op een spoedige behandeling van de zaak. De overschrijding van de redelijke termijn in eerste aanleg bedraagt 36 maanden zodat de inspecteur € 3.000 dient te vergoeden.

NTFR 2018/1421 - Schriftelijke vastlegging is geen vereiste voor totstandkoming vaststellingsovereenkomst; BFB stelt geen aanvullende eisen

ECLI:NL:HR:2018:865, datum uitspraak 08-06-2018, publicatiedatum 08-06-2018
Aflevering 25, gepubliceerd op 21-06-2018 met annotatie van mr. W.E. Nent-Vroomen
De bedrijfsactiviteiten van belanghebbende bestonden uit advies- en begeleidingswerkzaamheden. Naar aanleiding van een boekenonderzoek zijn aan haar een naheffingsaanslag OB 2005 opgelegd met een vergrijpboete en later navorderingsaanslagen VPB met vergrijpboeten. Er heeft correspondentie tussen de boetespecialist van de inspecteur en belanghebbende plaatsgevonden over de boeten. De brief van de boetespecialist waarin een compromis inzake de boete is verwoord (€ 10.000 voor alle middelen en jaren), is niet door belanghebbende aan de boetespecialist geretourneerd. In geschil is of er bij wijze van compromis (toch) een overeenkomst tot stand is gekomen met betrekking tot de boete. Hof Arnhem-Leeuwarden (12 juli 2016, nr.15/00505, NTFR 2016/2034) heeft die vraag bevestigend beantwoord. Hiertegen komt belanghebbende in cassatie, echter zonder succes. De klacht van belanghebbende dat de inspecteur haar niet een redelijke termijn van ten minste één week voor beraad heeft geboden nadat mondeling overeenstemming was bereikt over de vaststellingsovereenkomst faalt, aangezien deze klacht niet voor het eerst in cassatie kan worden aangevoerd. De klacht dat hier niet aan de in het Besluit Fiscaal Bestuursrecht opgenomen vereisten voor het sluiten van een vaststellingsovereenkomst is voldaan omdat geen ondertekening van een schriftelijke vastlegging heeft plaatsgevonden, faalt ook. De in onderdeel 5, par. 11, en onderdeel 6, par. 1 van het besluit beschreven handelwijze met betrekking tot de vastlegging van een vaststellingsovereenkomst heeft namelijk niet de strekking aanvullende eisen te stellen aan de geldige totstandkoming ervan.

NTFR 2018/1428 - Navordering niet mogelijk omdat sprake is van beoordelingsfout inspecteur (art. 81 Wet RO)

ECLI:NL:HR:2018:927, datum uitspraak 15-06-2018, publicatiedatum 15-06-2018
Aflevering 25, gepubliceerd op 21-06-2018
Belanghebbende heeft aangifte IB/PVV 2010 gedaan. De aangifte is door het computersysteem van de Belastingdienst uitgeworpen. De inspecteur heeft vervolgens informatie aan belanghebbende gevraagd over de winst uit onderneming en de eigen woning. Bij de aanslagregeling zijn vervolgens onder meer de startersaftrek en de zelfstandigenaftrek gecorrigeerd. In 2014 is bij de Belastingdienst ontdekt dat in de jaren 2008 tot en met 2012 in een groot aantal gevallen, waarin niet aan de voorwaarden voor de inkomensafhankelijke combinatiekorting (iack) is voldaan, deze toch is toegekend. Bij belanghebbende had, als gevolg van de gecorrigeerde startersaftrek en zelfstandigenaftrek, ook de iack moeten worden gecorrigeerd, maar dat is nagelaten. De inspecteur heeft de iack nagevorderd. In geschil is of de inspecteur mag navorderen op grond van art. 16, lid 2, onderdeel c, AWR. Volgens Hof Den Bosch (6 oktober 2017, nr. 16/00283, NTFR 2017/2947) is het nalaten van de inspecteur de iack bij aanslagregeling te corrigeren aan te merken als een beoordelingsfout, die niet met art. 16, lid 2, onderdeel c, AWR kan worden hersteld. Er is ook geen sprake van een fout ‘ten gevolge van de geautomatiseerde verwerking van aangifte’. Navordering is niet mogelijk.

NTFR 2018/1429 - Geen integrale proceskostenvergoeding omdat de inspecteur mocht afwijken van vaststellingsovereenkomst (art. 81 Wet RO)

ECLI:NL:HR:2018:940, datum uitspraak 15-06-2018, publicatiedatum 15-06-2018
Aflevering 25, gepubliceerd op 21-06-2018
Belanghebbende heeft een appartementsrecht verkregen en heeft dat recht geactiveerd. Belanghebbende heeft met de inspecteur een vaststellingsovereenkomst gesloten over de waarde van de onroerende zaak. Bij de aanslagregeling VPB 2011 is de inspecteur afgeweken van de afgesproken waardering. In de bezwaarfase heeft de inspecteur deze correctie weer teruggenomen. Hof Amsterdam (29 augustus 2017, nr. 16/00161, NTFR 2017/3010) heeft belanghebbende geen integrale proceskostenvergoeding toegekend. De inspecteur heeft niet tegen beter weten in of in vergaande mate onzorgvuldig gehandeld door in de aanslagregeling af te wijken van de minnelijke waardering van de onroerende zaak zoals die was vastgelegd in de vaststellingsovereenkomst. Het hof is van oordeel dat de inspecteur mocht terugkomen op de vaststellingsovereenkomst omdat niet de volledige onroerende zaak van belanghebbende was getaxeerd.

NTFR 2018/1430 - Geen uitstel van betaling ondanks vordering op schadeverzekeraar

Aflevering 25, gepubliceerd op 21-06-2018 geschreven door mr. J.D. Schouten
Verzoeker, een handelaar in fietsen, beklaagt zich over de afwijzende beslissing van de directeur van de Belastingdienst op het beroep tegen het besluit van de ontvanger om geen uitstel van betaling te verlenen ten aanzien van openstaande belastingaanslagen van hemzelf, zijn echtgenote en hun onderneming. De staatssecretaris stelt dat uitstel van betaling op grond van het geldende beleid niet mogelijk is en wijst verzoeker op de mogelijkheid van gemeentelijke schuldhulpverlening. De commissie deelt het standpunt van de staatssecretaris.