Aflevering 12

Gepubliceerd op 19 maart 2020

NTFR 2020/725 - Als dispariteiten ‘voorwaardelijk belemmerende zonderonderscheidmaatregelen’ worden…

Aflevering 12, gepubliceerd op 19-03-2020 geschreven door prof. mr. dr. M.F. de Wilde
Op 30 januari 2020 wees het HvJ arrest in Köln-Aktienfonds Deka (zaak C-156/17, NTFR 2020/485), hierna: KA Deka. Het HvJ oordeelde over de aandeelhouders- en dooruitdelingseisen voor fiscale beleggingsinstellingen (fbi’s) in de voormalige teruggaafregeling dividendbelasting. De Hoge Raad moet, aldus het HvJ, bepalen of deze het kapitaalverkeer feitelijk belemmeren. Voor de dooruitdelingseis moet de belastingheffing in het buitenland daarbij worden meegenomen. Dit laatste afhankelijk van het door de Hoge Raad vast te stellen doel daarvan, waartoe het HvJ hem een keuze voorhoudt uit twee alternatieven.

NTFR 2020/726 - Fiscale maatregelen met betrekking tot coronavirus

Aflevering 12, gepubliceerd op 19-03-2020
In verband met het coronavirus wordt bijzonder uitstel verleend van betaling van inkomstenbelasting, vennootschapsbelasting, loonbelasting en omzetbelasting. Ook wordt de komende tijd een verzuimboete voor het niet (tijdig) betalen achterwege gelaten of teruggedraaid. Het kabinet heeft de Tweede Kamer hierover geïnformeerd in een brief over de economische maatregelen met betrekking tot het coronavirus.

NTFR 2020/727 - Antwoord op Kamervragen over inkomensongelijkheid

Aflevering 12, gepubliceerd op 19-03-2020
De minister van Financiën heeft, mede namens de staatssecretaris van Financiën – Fiscaliteit en Belastingdienst, geantwoord op Tweede Kamervragen over de daadwerkelijke inkomensongelijkheid in Nederland. De vragen zijn gesteld naar aanleiding van een media-artikel over inkomensongelijkheid. De minister onderschrijft dat vermogens ongelijker zijn verdeeld dan inkomens, maar hij kan niet alle conclusies uit het artikel onderschrijven vanwege de daaraan ten grondslag liggende veronderstellingen. Dat geldt ook voor de berekeningen waaruit zou volgen dat Nederland een regressief belastingstelsel heeft. Hij onderschrijft wel dat de progressiviteit van indirecte belastingen niet dezelfde is als van directe belastingen.

NTFR 2020/728 - Beleidsbesluit over voorzieningen geactualiseerd

Aflevering 12, gepubliceerd op 19-03-2020
Het zogenoemde voorzieningenbesluit van 6 augustus 2010, nr. DGB2010/3706M, NTFR 2010/1965, is geactualiseerd. In dit besluit staan handvatten voor de vorming van een voorziening voor toekomstige uitgaven. Zijdelings komt ook uitstel van winstneming aan de orde. De passage over inhaal is verduidelijkt, de voorbeelden zijn geactualiseerd en aangevuld. Nieuw in dit besluit is de passage over toepassing van de marktrente bij de berekening van de hoogte van de voorziening (par. 5).

NTFR 2020/729 - Activa agrarisch bedrijf zijn terecht als aanhorigheden aangemerkt en vallen daarmee onder de afschrijvingsbeperking voor gebouwen (art. 81.1 Wet RO)

ECLI:NL:HR:2020:410, datum uitspraak 13-03-2020, publicatiedatum 13-03-2020
Aflevering 12, gepubliceerd op 19-03-2020
Belanghebbende exploiteert samen met haar echtgenoot en zoon een agrarisch bedrijf. Tot het ondernemingsvermogen behoren naast gebouwen onder meer een mestsilo, een kuilvoeropslag, een mestplaat en erfverharding (de activa). De afschrijvingskosten hiervan heeft belanghebbende op haar fiscale winst in mindering gebracht. De inspecteur heeft de afschrijvingen gecorrigeerd op grond van de afschrijvingsbeperking van art. 3.30a Wet IB 2001. In geschil is of de activa onder de afschrijvingsbeperking vallen omdat het gaat om bedrijfsmiddelen en of de activa aanhorigheden zijn in de zin van art. 3.30a, lid 2, Wet IB 2001. Het hof (Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden 15 oktober 2019, nr. 18/00716, NTFR 2019/2852) overweegt dat voor de toepassing van art. 3.30a Wet IB 2001 aanhorigheden samen met een gebouw als één bedrijfsmiddel worden aangemerkt. Het is daarbij niet van belang of de aanhorigheid al dan niet een zelfstandig bedrijfsmiddel is. Van een aanhorigheid is, net als bij de eigenwoningregeling, sprake als een zaak bij het gebouw behoort, daarbij in gebruik is en daaraan dienstbaar is. Belanghebbende gebruikt de activa als bedrijfsmiddelen binnen het agrarische bedrijf. De activa zijn alle bij elkaar gelegen op hetzelfde perceel. De erfverharding verbindt de overige activa met de gebouwen. Gelet op deze omstandigheden horen de activa volgens het hof bij de gebouwen en zijn ze daaraan dienstbaar, zodat de inspecteur deze terecht als aanhorigheden heeft aangemerkt waarvoor de afschrijvingsbeperking geldt.

NTFR 2020/730 - Systeemfraude inkomstenbelasting

Aflevering 12, gepubliceerd op 19-03-2020 geschreven door mr. J.D. Schouten
Staatssecretaris Vijlbrief van Financiën – Fiscaliteit en Belastingdienst beantwoordt vragen van het lid Leijten (SP) inzake CAF-onderzoeken bij de inkomstenbelasting. In de antwoorden schetst de staatssecretaris een globaal beeld van de handelwijze van ‘sjoemelfiscalisten’, die hoofdzakelijk mensen met een laag inkomen en vaak met een migratieachtergrond hebben bijgestaan in hun belastingaangifte. Nader wordt ingegaan op de situatie waarin de bewijsstukken voor de geclaimde aftrekposten niet verstrekt kunnen worden, alsmede op de vraag hoe de Belastingdienst deze ‘fiscalisten’ in het vizier krijgt. Bij de vraag of er sprake is van fraude geeft de staatsecretaris aan dat er altijd mensenwerk aan te pas komt, ook als er vanuit ‘de computer’ signalen komen.

NTFR 2020/732 - Overnamefinancieringsstructuur is in fraudem legis opgezet

ECLI:NL:PHR:2020:102, datum uitspraak 31-01-2020, publicatiedatum 06-03-2020
Aflevering 12, gepubliceerd op 19-03-2020 met annotatie van drs. N.E. Vis
Een Frans investeringsfonds (hierna: het Fonds) heeft als doel overname van bedrijven en wederverkoop met vermogenswinst. Het Fonds heeft de inleg van zijn investeerders (€ 5,4 miljard eigen vermogen) verdeeld over het door het Fonds beheerste Franse Fonds Commun de Placement à Risques (FCPR’s) en Britse Ltds. Het Fonds heeft met het oog op de overname van de X-groep (de target) in Nederland drie rechtspersonen opgericht: Y, daaronder B bv, en daaronder C bv (de overnameholding). Gedrieën vormden zij de fiscale eenheid A. De belanghebbende is de rechtsopvolger van die eenheid. Het Fondsvermogen gebruikt voor de overname is verdeeld over vier FCPR’s die respectievelijk 30%, 30%, 30% en 10% in Y hielden. Tot financiering van de overname hebben Y’s leden uit hun eigen vermogen aan Y verstrekt: (i) ledenkapitaal (€ 74,69 miljoen door de FCPR’s, € 1,96 miljoen door het Fondsmanagement, € 1,38 miljoen door D) en (ii) inleg op convertible instruments (hybride lening tegen 13% per jaar die niet betaald wordt, maar rentedragend bijgeboekt: € 60,4 miljoen van de FCPR’s en € 1,1 miljoen van D. Binnen de fiscale eenheid A zijn alle bedragen gestort in B, die aan de overnameholding C € 72,64 miljoen als kapitaal en € 62,36 miljoen als lening heeft verstrekt. C heeft daarnaast leningen van derden aangetrokken: (i) een senior facility ad € 113,75 miljoen van een bankensyndicaat en (ii) een mezzanine facility ad in totaal € 35 miljoen van D en E.

NTFR 2020/733 - Hofoordeel dat belanghebbende – lid en medebestuurder van twee coöperaties – geen ondernemer is voor werkzaamheden jegens coöperaties, is onvoldoende gemotiveerd

ECLI:NL:HR:2020:330, datum uitspraak 28-02-2020, publicatiedatum 28-02-2020
Aflevering 12, gepubliceerd op 19-03-2020 met annotatie van mr. A. Vroon
Belanghebbende is belastingadviseur. Hij is lid en medebestuurder van twee coöperaties. De coöperaties sluiten contracten met cliënten voor het verrichten van werkzaamheden die onder andere door belanghebbende worden uitgevoerd. De coöperaties reiken aan de cliënten facturen uit voor deze werkzaamheden. Voor het verrichten van zijn werkzaamheden reikt belanghebbende facturen uit aan de coöperaties. Hof Arnhem-Leeuwarden (16 januari 2018, nr. 17/00270, 2018/365) heeft geoordeeld dat belanghebbende geen ondernemer is in de zin van art. 7 Wet OB 1968. Volgens het hof treedt belanghebbende niet zelfstandig op jegens de coöperaties omdat tussen belanghebbende en de cliënten van de coöperaties geen contractuele relatie bestaat. De Hoge Raad vernietigt de hofuitspraak. De vaststelling dat er geen contractuele relatie bestaat tussen belanghebbende en de cliënten sluit immers niet uit dat belanghebbende zijn vergoeding ontvangt voor het jegens de coöperaties verrichten van werkzaamheden in de hoedanigheid van ondernemer in de zin van art. 7 Wet OB 1968.

NTFR 2020/734 - Hofoordeel dat belanghebbende – lid en medebestuurder van twee coöperaties – geen ondernemer is, is volgens A-G Ettema niet cassatieproof

ECLI:NL:PHR:2019:1325, datum uitspraak 12-12-2019, publicatiedatum 10-01-2020
Aflevering 12, gepubliceerd op 19-03-2020
Belanghebbende verricht werkzaamheden voor (cliënten van) twee coöperaties waarvan hij lid en medebestuurder is. De facturen aan de cliënten van de coöperaties zijn op naam gesteld van de desbetreffende coöperatie. Belanghebbende stuurt facturen aan de coöperaties met vermelding van omzetbelasting. Hof Arnhem-Leeuwarden (10 januari 2018, nr. 17/00270, NTFR 2018/365) heeft geoordeeld dat belanghebbende niet kan worden aangemerkt als ondernemer als bedoeld in art. 7 Wet OB 1968. Belanghebbende heeft zes cassatiemiddelen voorgesteld, waarvan alleen middel 6 wordt besproken in deze conclusie van A-G Ettema. Belanghebbende betoogt dat hij een zelfstandig beroepsbeoefenaar is, met zijn activiteiten deelneemt aan het economisch verkeer en beoogt voordeel te behalen dat ook redelijkerwijs is te verwachten.

NTFR 2020/738 - A-G Ettema belicht kwestie inzake plaats van dienst bij arbeidsbemiddeling beroepssporters en buitenlandse clubs

ECLI:NL:PHR:2020:181, datum uitspraak 27-02-2020, publicatiedatum 12-03-2020
Aflevering 12, gepubliceerd op 19-03-2020 met annotatie van dr. D. Molenaar
Belanghebbende heeft bemiddeld bij het tot stand komen van arbeidsovereenkomsten tussen volleybalspeelsters met de Nederlandse nationaliteit en buitenlandse volleybalclubs. Voor die bemiddeling heeft zij van deze buitenlandse clubs vergoedingen ontvangen, onder meer in 2009 en 2011. In geschil is of die diensten voor de heffing van omzetbelasting in Nederland hebben plaatsgevonden. In cassatie rijst in het bijzonder de vraag of de plaatsbepalingsregel voor diensten van tussenpersonen van art. 6a Wet OB 1968 van toepassing is, en zo ja, hoe de regel dan uitwerkt. Tot 2010 was de plaats van dienst op grond van lid 3, onderdeel c van dit artikel de plaats waar de onderliggende prestaties overeenkomstig de Wet OB 1968 worden verricht. Sinds 2010 is in art. 6a Wet OB 1968 in grote lijnen nog dezelfde regel te vinden, maar nog slechts voor het geval dat de afnemer niet een ondernemer is in de zin van art. 7 Wet OB 1968.

NTFR 2020/739 - A-G stelt voor om prejudiciële vraag aan HvJ te stellen of via herzieningsregeling alsnog recht op aftrek geldend kan worden gemaakt

ECLI:NL:PHR:2019:1366, datum uitspraak 20-12-2019, publicatiedatum 24-01-2020
Aflevering 12, gepubliceerd op 19-03-2020 met annotatie van mr. C.C. van den Berg
Belanghebbende, ondernemer voor de omzetbelasting, heeft bij de aanschaf van tien percelen grond op een vakantiepark in 2006 de aan hem in rekening gebrachte omzetbelasting niet in aftrek gebracht, ondanks zijn voornemen de percelen belast te gebruiken. Het beoogde belaste gebruik, het bouwen van stacaravans voor de verkoop, is uiteindelijk niet van de grond gekomen. In 2013 heeft hij twee van de tien percelen belast terug aan de verkoper verkocht en geleverd. De inspecteur heeft de verschuldigde omzetbelasting van belanghebbende nageheven, omdat hij deze belasting niet op aangifte heeft voldaan. Belanghebbende verweert zich met de stelling dat hij zijn in 2006 niet-geclaimde recht op aftrek van voorbelasting voor de twee teruggeleverde percelen alsnog in 2013 kan effectueren via de herzieningsregeling.

NTFR 2020/740 - Koper verricht commissionairsdienst door inkoop diensten voor verkoper (casus Amarasti Land Investment)

Aflevering 12, gepubliceerd op 19-03-2020 met annotatie van drs. M.J.M.A. Toet FB
Amarasti Land Investment is in 2014 opgericht om landbouwactiviteiten uit te oefenen en heeft daartoe terreinen aangekocht. De aankoop voor deze terreinen verliep in twee fasen. In de eerste fase werd een wederzijds bindende voorlopige verkoopovereenkomst gesloten tussen de verkoper en Amarasti Land Investment. In een tweede fase hebben partijen de verkoopovereenkomst voor de terreinen ondertekend nadat de wettelijk voorgeschreven administratieve formaliteiten voor het sluiten van die overeenkomst waren vervuld. Amarasti Land Investment heeft een beroep gedaan op diensten van derden opdat aan de genoemde formaliteiten zou worden voldaan. Op grond van een beding uit de voorlopige verkoopovereenkomst kwamen deze kosten voor rekening van Amarasti Land Investment. Het voldoen aan deze formaliteiten is echter een wettelijke verplichting voor de verkoper.

NTFR 2020/743 - Beantwoording Kamervragen inzake btw bij aanschaf en exploitatie van zonnepanelen door scholen

Aflevering 12, gepubliceerd op 19-03-2020 geschreven door drs. C. Verweij
De staatssecretaris van Financiën beantwoordt Kamervragen over scholen die zonnepanelen aankopen en exploiteren. De vragen zien op de gevolgen voor de heffing en aftrek van btw. De directe aanleiding vormt het bericht ‘Scholen liggen in de clinch met de belastingdienst over zonnedaken’ uit het Friesch Dagblad van 28 december 2019 en de motie-Van der Lee en Dik Faber waarin de regering werd verzocht het initiatief van de Stichting Schooldakrevolutie onder de aandacht te brengen van scholen en gemeentes en te betrekken bij de programma’s voor aardgasloze wijken en voor schaalvergroting in de verduurzaming van scholen.

NTFR 2020/744 - Geen aanvullende waardevermindering wegens 'ex-rental' voor auto's zonder huurverleden

ECLI:NL:HR:2020:331, datum uitspraak 28-02-2020, publicatiedatum 28-02-2020
Aflevering 12, gepubliceerd op 19-03-2020 met annotatie van mr. J. Rolleman
Belanghebbende heeft een gebruikte auto, niet zijnde een ‘ex-rental’, ingevoerd vanuit een andere EU-lidstaat. De afschrijving heeft belanghebbende berekend op basis van een koerslijst. Belanghebbende claimt echter een extra vermindering. Volgens haar moet een vermindering voor ‘ex-rental’ worden toegepast, ook als de te registreren auto niet een verhuurverleden heeft en ook als de gehanteerde koerslijst geen onderscheid maakt tussen auto’s die wel en die niet ‘ex-rental’ zijn. Deze opvatting is volgens de Hoge Raad onjuist. Wanneer in een koerslijst ‘ex-rental’ als variabele is opgenomen, moet ervan worden uitgegaan dat het in de handel verschil maakt of de desbetreffende auto als ‘rental’ is gebruikt of niet. Daaruit volgt dat bij toepassing van die koerslijst de aan deze variabele te verbinden waardevermindering alleen kan worden toegepast op auto’s die een ‘ex-rental’ zijn. Wanneer de belastingplichtige gebruikmaakt van een koerslijst waarin ‘ex-rental’ niet als variabele is opgenomen, moet ervan worden uitgegaan dat dit gegeven bij de waardebepaling volgens deze koerslijst niet relevant is. Het staat de belastingplichtige in dat geval niet vrij om – los van de gekozen koerslijst – een vermindering wegens ‘ex-rental’ in aanmerking te nemen. Er moet immers van worden uitgegaan dat de variabelen die de koerslijst in aanmerking neemt, een samenhangend geheel vormen. Het in art. 110 VWEU neergelegde discriminatieverbod maakt dit niet anders. De omstandigheid dat in de handel aan het verhuurverleden van een auto een waardedrukkende invloed wordt verbonden, brengt niet mee dat met die waardedrukkende invloed ook rekening moet worden gehouden bij auto’s zonder verhuurverleden. In zoverre is immers niet sprake van gelijksoortige personenauto’s. Evenmin brengt het discriminatieverbod mee dat de belastingplichtige die ervoor kiest de waarde van de te registreren auto te bepalen aan de hand van een koerslijst, een aanvullende vermindering in aanmerking mag nemen op grond van een factor die niet in deze koerslijst niet.

NTFR 2020/747 - Stand van zaken invoering Europese vliegbelasting

Aflevering 12, gepubliceerd op 19-03-2020
Het is op dit moment moeilijk in te schatten of, en zo ja, op welke termijn er een Europese vliegbelasting zal komen. Staatssecretaris Vijlbrief van Financiën – Fiscaliteit en Belastingdienst heeft dit geantwoord op Kamervragen over het bericht ‘Limburg vreest verlies duizenden banen door luchtvrachttaks’.

NTFR 2020/748 - Wijziging van de Wet maatregelen woningmarkt 2014 II (reparatie verhuurderheffing bij gedeeld genot huurwoningen)

Aflevering 12, gepubliceerd op 19-03-2020 geschreven door drs. R. van Haperen
De minister voor Milieu en Wonen heeft op 6 maart 2020 het wetsvoorstel naar de Tweede Kamer gestuurd waarin het genot krachtens eigendom, bezit of beperkt recht dat wordt gedeeld door meerdere (rechts)personen, (opnieuw) in de verhuurderheffing wordt betrokken. Vanaf 2020 wordt er een nieuw artikel aan de Wet maatregelen woningmarkt 2014 II toegevoegd, art. 1.6a. Met dit artikel worden huurwoningen met gedeeld genot in aanmerking genomen bij elk van de gerechtigden naar rato van de mate van het eigendom, bezit of het beperkte recht. Gelijktijdig vervalt art. 1.3. In dit artikel werden huurwoningen met gedeeld genot in de heffing betrokken bij degene die de WOZ-beschikking had ontvangen. Dit artikel leidde tot ongelijkheid bij ogenschijnlijk gelijke gevallen. Daarom heeft de Hoge Raad deze bepaling op 8 juni 2018 (nrs. 16/04098 en 16/04100, NTFR 2018/1349) buiten werking gesteld.

NTFR 2020/750 - Berekening belastingrente niet terecht op grond van begunstigend niet gepubliceerd beleid van de Belastingdienst

ECLI:NL:PHR:2020:170, datum uitspraak 20-02-2020, publicatiedatum 06-03-2020
Aflevering 12, gepubliceerd op 19-03-2020
Aan belanghebbende is met dagtekening 31 januari 2015 een voorlopige aanslag VPB voor 2015 opgelegd naar een bedrag van € 26.398. Dit bedrag heeft belanghebbende betaald. De aangifte is ingediend op 25 april 2017. Hieruit volgt een verschuldigd bedrag van € 19.977. In deze aangifte is per abuis het bedrag van de voorlopige aanslag van € 26.398 aangegeven als ‘te verrekenen dividendbelasting’. Belanghebbende heeft daardoor na ambtshalve vermindering op 15 mei 2017 het gehele eerder betaalde bedrag van € 26.398 terugontvangen.

NTFR 2020/752 - Elektronisch aangiftebericht van de notaris kan – ondanks daarin opgenomen toelichting – niet worden aangemerkt als bezwaar (art. 81.1 Wet RO)

ECLI:NL:HR:2020:413, datum uitspraak 13-03-2020, publicatiedatum 13-03-2020
Aflevering 12, gepubliceerd op 19-03-2020
Op 15 november 2015 heeft belanghebbende een onroerend goed gekocht, bestaande uit een schoolgebouw met conciërgewoning, gymnastiekzaal, erf, ondergrond en overige aanhorigheden. Bij de aangifte overdrachtsbelasting heeft de notaris 2% overdrachtsbelasting berekend over de conciërgewoning en 6% over de rest. In de annex behorende bij de notariële akte heeft belanghebbende laten opnemen het hier niet mee eens te zijn en hiertegen in bezwaar te gaan. Volgens belanghebbende is 2% over het geheel verschuldigd. Op 16 maart 2016 heeft de inspecteur een brief van belanghebbende gekregen, die door de inspecteur is aangemerkt als bezwaarschrift. De inspecteur heeft het bezwaarschrift niet-ontvankelijk verklaard. In tegenstelling tot de rechtbank (Rechtbank Noord-Holland 10 juli 2017, nr. 16/2718) is het hof (Gerechtshof Amsterdam 14 mei 2019, nr. 17/00401, NTFR 2019/1948) van oordeel dat (de toelichting in) het elektronische aangiftebericht van de notaris niet kan worden aangemerkt als een namens belanghebbende (prematuur) ingediend bezwaarschrift. Uit het bezwaarschrift blijkt dat belanghebbende zich ervan bewust was dat de notaris namens haar geen bezwaar had gemaakt en dat zij daarom zelf een bezwaarschrift moest indienen. Het bezwaarschrift is te laat ingediend. Feiten of omstandigheden die deze termijnoverschrijding verschoonbaar maken zijn gesteld noch gebleken. De inspecteur heeft het bezwaar dan ook terecht niet-ontvankelijk verklaard.

NTFR 2020/754 - Tsjechische regeling voor verliesverrekening is niet in strijd met de vrijheid van vestiging

Aflevering 12, gepubliceerd op 19-03-2020 met annotatie van mr. dr. J.J.A.M. Korving
Aures Holdings a.s. is een naar Nederlands recht opgerichte vennootschap waarvan de statutaire en de feitelijke bedrijfszetel zich in Nederland bevonden, waardoor zij in Nederland belastingplichtig was. Aures heeft in Nederland in 2007 fiscaal een verlies van € 2.792.187 geleden. Op 1 januari 2008 heeft Aures in Tsjechië een filiaal opgericht dat naar Tsjechisch recht een vaste inrichting van de vennootschap vormt. Op 1 januari 2009 heeft Aures haar feitelijke bestuurszetel en dus ook haar fiscale woonplaats verplaatst van Nederland naar Tsjechië. Sindsdien oefent zij alle activiteiten uit via het filiaal. Aures heeft haar statutaire zetel in Nederland behouden. Aures heeft bij de Tsjechische belastingdienst een verzoek ingediend om het Nederlandse verlies uit 2007 in mindering te brengen op de grondslag van de vennootschapsbelasting voor 2012. De Tsjechische belastingdienst concludeerde dat een verlies alleen aftrekbaar is als dit voortvloeit uit een economische activiteit in Tsjechië. In hoger beroep stelt de Tsjechische rechter in prejudiciële vragen aan het HvJ aan de orde of het niet kunnen verrekenen van het verlies uit Nederland in strijd is met de vrijheid van vestiging. Volgens het HvJ kan Aures zich voor het niet kunnen verrekenen van de Nederlandse verliezen in Tsjechië op de vrijheid van vestiging beroepen. Het HvJ overweegt dat er een verschil in behandeling is als een in Tsjechië gevestigde vennootschap verliezen kan verrekenen die zij in Tsjechië heeft gemaakt in een eerder tijdvak, terwijl een in Tsjechië gevestigde vennootschap die naar het recht van een andere lidstaat is opgericht verliezen uit die andere lidstaat niet in Tsjechië kan verrekenen. Een dergelijk verschil voor vennootschappen die hun vrijheid van vestiging uitoefenen kan enkel worden aanvaard indien het betrekking heeft op situaties die niet objectief vergelijkbaar zijn of wordt gerechtvaardigd door een dwingende reden van algemeen belang. Volgens het HvJ bevinden beide vennootschappen, gelet op de doelstelling om de verdeling van de heffingsbevoegdheid tussen de lidstaten in stand te houden en dubbele aftrek van verliezen te voorkomen, zich niet in een vergelijkbare situatie. De rechtspraak over de vraag of het verlies definitief is of niet geldt in deze situatie niet.