Aflevering 50

Gepubliceerd op 14 december 2017

NTFR 2017/3041 - Verspeeld recht als onderdeel van het zorgvuldigheidsbeginsel

Aflevering 50, gepubliceerd op 14-12-2017 geschreven door mr. dr. R.M.P.G. Niessen-Cobben
Op belastingplichtigen en administratieplichtigen rust ten behoeve van de belastingheffing de verplichting op verzoek gegevens en inlichtingen aan de Belastingdienst te verstrekken. Daarbij is het voldoende dat de Belastingdienst aannemelijk maakt dat de gevraagde gegevens en inlichtingen redelijkerwijs van belang kunnen zijn voor de Nederlandse belastingheffing (art. 47 AWR). Of de te verstrekken informatie daadwerkelijk gevolgen heeft voor de heffing van belasting is niet bepalend voor het bestaan van de verplichting.

NTFR 2017/3042 - Kamerbrief Beleidsdoorlichting van de Belastingdienst

Aflevering 50, gepubliceerd op 14-12-2017
De staatssecretaris van Financiën heeft het rapport ‘Beleidsdoorlichting toezicht en massale processen Belastingdienst’ naar de Tweede Kamer gestuurd. Dit rapport is verplicht op grond van de Regeling Periodiek Evaluatieonderzoek (RPE). De doorlichting richt zich op de doeltreffendheid en doelmatigheid van toezicht, opsporing en massale processen in de periode 2010-2016. De compliance is stabiel in de onderzoeksperiode. Het overgrote deel van de aangiften omzetbelasting en loonheffingen komt tijdig binnen en van de betalingen die moeten worden gedaan is het overgrote deel op tijd. Uit de indicator op tijd betaalde aanslagen komt grotendeels hetzelfde beeld naar voren; de overgrote meerderheid betaalt aanslagen op tijd. Wat betreft nalevingstekorten blijkt uit de steekproef Particulieren dat circa 90% van de aangiften (IB) zonder fouten is; per jaar wordt ruim 1% van de totale verschuldigde belasting in dit segment niet afgedragen. Uit de steekproef Ondernemingen blijkt dat van de MKB-ondernemingen bij ongeveer 60% geen enkele correctie nodig is op de aangiften; de gemiste belastingopbrengst wordt geschat op ongeveer 5%. Er is geen schatting van een nalevingstekort bij grote ondernemingen.

NTFR 2017/3045 - WOB-verzoeken over zwartsparen en vermogen in het buitenland

Aflevering 50, gepubliceerd op 14-12-2017
De staatssecretaris van Financiën heeft twee WOB-verzoeken behandeld over de aanpak door de Belastingdienst van vermogen in het buitenland. Van de memo ‘Aandachtspunten projecten Vermogen in het Buitenland (ViB-projecten)’ van 5 januari 2016 is de recentere versie van 3 november 2016 deels openbaar gemaakt. In de memo zijn onder meer opgenomen de behandelwijze van de inkeerbehandeling, stille inkeer, automatische gegevensuitwisseling (ESRR-uitworpbehandeling, FATCA en CRS), groepsverzoeken Zwitserland en debet- en creditcards.

NTFR 2017/3046 - In jaarlijkse huur is goodwillbetaling begrepen

ECLI:NL:HR:2017:3075, datum uitspraak 08-12-2017, publicatiedatum 08-12-2017
Aflevering 50, gepubliceerd op 14-12-2017 met annotatie van dr. W. Bruins Slot
Belanghebbende exploiteert een paaldansclub met bar. De aandeelhouders van belanghebbende verhuren het bedrijfspand aan belanghebbende voor € 72.822 per jaar. De inspecteur heeft deze huurprijs eerder als zakelijk aangemerkt. In 2006 wordt de onderneming voor € 500.000 verkocht aan E bv. Daarbij is tevens overeengekomen dat het bedrijfspand wordt (onder)verhuurd aan E bv voor € 650.000. Hof Amsterdam (12 juli 2016, nr. 15/00178, NTFR 2016/2142) heeft geoordeeld dat in de door E bv verschuldigde huurprijs goodwillbetalingen zijn begrepen ter zake van de verkoop van de onderneming. Het hof heeft de jaarlijkse huursom in goede justitie vastgesteld op € 150.000, zodat in de jaarlijkse huur van € 650.000 een goodwillcomponent van € 500.000 is begrepen. De contante waarde van de per eind 2007 nog te ontvangen goodwillbetalingen is door het hof vastgesteld op € 3,4 miljoen en toegerekend aan de winst van 2007. De Hoge Raad onderschrijft het oordeel van het hof. Dat belanghebbende en E bv als onafhankelijke partijen hebben gehandeld, staat niet in de weg aan het oordeel dat de overeengekomen huurprijs niet zakelijk is.

NTFR 2017/3049 - Crisisheffing vormt voor belanghebbende geen buitensporige last (art. 81.1 Wet RO)

ECLI:NL:HR:2017:3097, datum uitspraak 08-12-2017, publicatiedatum 08-12-2017
Aflevering 50, gepubliceerd op 14-12-2017
Belanghebbende oefent een belastingadviespraktijk uit. Hij heeft vijf mensen in dienst, van wie één in 2012 een loon genoot van € 236.402 en in 2013 van € 250.848. Ter zake hiervan heeft belanghebbende in 2012 en 2013 op grond van art. 32bd, lid 1, Wet LB 1964 pseudo-eindheffing hoog loon (crisisheffing) op aangifte afgedragen. In geschil is of er sprake is van een belastingheffing in strijd met art. 1 en het systeem van de Wet LB 1964, art. 1 EP (bij het EVRM), het gelijkheidsbeginsel/discriminatieverbod ex art. 14 EVRM, art. 1 Twaalfde Protocol (bij het EVRM) en art. 26 IVBPR. Hof Den Haag (10 mei 2017, nrs. 17/00004 en 17/00005, NTFR 2017/1944) heeft gewezen op HR 26 januari 2016, nr. 15/03934, NTFR 2016/548 en heeft geoordeeld dat het betoog dat de crisisheffing in strijd zou zijn met art. 1 EP faalt. Ook oordeelt het hof dat in het kader van de terugwerkende kracht er geen sprake is van strijd met dat artikel omdat aan de vereisten van ‘lawfulness’ is voldaan en een ‘fair balance’ in acht is genomen. Het hof is belanghebbende niet gevolgd in zijn betoog dat ten aanzien van de vraag of er sprake is van een ‘fair balance’, volstaan dient te worden met een algemene beoordeling van de vraag of de heffing leidt tot een ‘unreasonable burden’. Het hof heeft in de jurisprudentie van het EHRM geen aanleiding gezien voor een ander toetsingskader dan door de Hoge Raad is gehanteerd. Bij de beoordeling van de vraag of er voor belanghebbende zelf sprake is van een buitensporige last is de mate waarin hij in de gegeven omstandigheden wordt getroffen door de (verlengde) crisisheffing beslissend. Belanghebbende heeft echter geen feiten en omstandigheden aangevoerd die niet tevens gelden voor alle met de (verlengde) crisisheffing geconfronteerde inhoudingsplichtigen. Nu belanghebbende in staat is de last te dragen en de onderneming gezond is, is het hof tot de slotsom gekomen dat er geen sprake is van een inbreuk op art. 1 EP. Ook met betrekking tot het gelijkheidsbeginsel en het discriminatieverbod heeft het hof verwezen naar eerdergenoemd arrest van de Hoge Raad en geoordeeld dat ook deze standpunten van belanghebbende falen.

NTFR 2017/3051 - Beantwoording schriftelijke vragen over de Ontwerpwijziging Regeling Groenprojecten 2016

Aflevering 50, gepubliceerd op 14-12-2017
De staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat heeft mede namens de staatssecretaris van Financiën schriftelijke vragen van de Tweede Kamer beantwoord over de ontwerpwijziging Regeling Groenprojecten 2016 (Kamerstukken II, 2017-2018, 30 196, nr. 551). Het aantal nieuwe projecten met een groenverklaring is de afgelopen jaren sterk toegenomen. Desondanks bestaat er bij veel banken geen behoefte aan nieuwe inleg door particulieren.

NTFR 2017/3052 - Uitgaven ter vervanging aanbouw monumentenpand zijn grotendeels niet aftrekbaar (art. 81.1 Wet RO)

ECLI:NL:HR:2017:3096, datum uitspraak 08-12-2017, publicatiedatum 08-12-2017
Aflevering 50, gepubliceerd op 14-12-2017
Belanghebbende is eigenaar en bewoner van een monumentenpand. In 2013 is de bestaande aanbouw van de woning afgebroken en is aangevangen met de bouw van een nieuwe, veel grotere aanbouw. Daarnaast is de cv-ketel vervangen. In geschil is of de kosten van de vervanging van de aanbouw van de woning kunnen worden aangemerkt als aftrekbare kosten voor het onderhoud van een monumentenpand in de zin van art. 6.31 Wet IB 2001. Hof Den Bosch (6 april 2017, nr. 16/03450, NTFR 2017/1557) heeft geoordeeld dat de uitgaven die betrekking hebben op het verlengen en verhogen van de aanbouw niet kunnen worden aangemerkt als onderhoudskosten. Dit betreffen kosten van verbetering die niet zijn te beschouwen als aftrekbare onderhoudskosten van een monumentenpand. Voorts heeft het hof geoordeeld dat bij uitgaven die betrekking hebben op het vervangen van de afgebroken aanbouw, behoudens voor zover het kosten van herstel van het dak en kosten van de vervanging van de cv-ketel betreffen, evenmin sprake is van aftrekbare onderhoudskosten. Belanghebbende heeft daarvoor onvoldoende aangedragen. Het beroep op het vertrouwensbeginsel wordt verworpen. Aan de omstandigheid dat de aftrek over het jaar 2014 door de inspecteur niet is gecorrigeerd, kan belanghebbende niet het vertrouwen ontlenen dat hij ook over het jaar 2013 recht op aftrek heeft, temeer niet nu de inspecteur geen nadrukkelijk standpunt heeft ingenomen ten aanzien van de in 2014 voor de nieuwe aanbouw gedane uitgaven.

NTFR 2017/3054 - Geen verboden discriminatie dat partnervrijstelling erfbelasting beperkt is tot echtgenoot

ECLI:NL:HR:2017:3080, datum uitspraak 08-12-2017, publicatiedatum 08-12-2017
Aflevering 50, gepubliceerd op 14-12-2017 met annotatie van mr. D. van Beelen
Belanghebbende vormt met haar man, haar kinderen en haar vader een gezamenlijke huishouding. Zij verzorgt haar vader en ontvangt daarvoor een uitkering op grond van art. 19a Wmo. Vader overlijdt in 2011 en belanghebbende is de enige erfgenaam. In geschil is of zij voor de erfbelasting recht heeft op toepassing van de partnervrijstelling van € 603.600. Hof Den Bosch (3 februari 2017, nr. 15/01042, NTFR 2017/673) heeft deze vraag ontkennend beantwoord. Omdat belanghebbende gehuwd is, kan zij reeds op grond van de aanhef van art. 1a, lid 1, SW 1956 niet gelden als partner van erflater. Volgens de Hoge Raad leidt dit niet tot een verboden discriminatie. De gehuwde die, zoals belanghebbende, een eerstegraads familielid in huis neemt om mantelzorg te verlenen, houdt immers recht op toepassing van de partnervrijstelling, zij het niet voor de nalatenschap van dat familielid, maar voor die van zijn echtgenoot.

NTFR 2017/3055 - Koopoptie niet van invloed op de waarde van onroerende zaak op sterfdatum (art. 81.1 Wet RO)

ECLI:NL:HR:2017:3095, datum uitspraak 08-12-2017, publicatiedatum 08-12-2017
Aflevering 50, gepubliceerd op 14-12-2017
Erflaatster is in 2012 overleden. Belanghebbende is samen met haar zus erfgenaam. Tot de nalatenschap behoort een onroerende zaak die als bedrijfspand voor onbepaalde tijd werd verhuurd. De WOZ-waarde was per 1 januari 2011 € 492.000. In een notariële akte van 19 april 2006 is bepaald dat de huurder in geval van overlijden van de verhuurder het recht van koop van het pand heeft voor € 70.000. De huurder heeft na het overlijden van de verhuurder te kennen gegeven gebruik te maken van zijn koopoptie. Bij wijze van compromis tussen de huurder en de erfgenamen is de onroerende zaak aan de huurder verkocht voor € 300.000. De huurder heeft de onroerende zaak vervolgens dezelfde dag verkocht voor € 750.000. In de aangifte erfbelasting is uitgegaan van een waarde van € 70.000 voor de onroerende zaak. De inspecteur is bij de vaststelling van de aanslag uitgegaan van een waarde van € 300.000. Naar het oordeel van Hof Den Haag (15 maart 2017, nr. 16/00061, NTFR 2017/1314) dient de uit de koopoptie voortvloeiende verplichting bij de bepaling van de waarde op de sterfdatum niet in aanmerking te worden genomen, omdat het in werking treden van de verplichting afhangt van, en is opgeschort totdat, de huurder zijn wilsrecht (de koopoptie) uitoefent. De inspecteur heeft naar het oordeel van het hof aannemelijk gemaakt dat de waarde van de onroerende zaak, wanneer geen rekening wordt gehouden met de voorwaardelijke verplichting, op de sterfdag van erflaatster € 300.000 bedroeg. Hierbij heeft het hof in aanmerking genomen de WOZ-waarde van € 492.000 en het feit dat in een dalende markt de onroerende zaak, onverhuurd, € 750.000 heeft opgebracht. Dit overwegende is het hof van oordeel dat de aanslag eerder te laag dan te hoog is vastgesteld en ziet het hof dan ook geen aanleiding om de aanslag te verminderen.

NTFR 2017/3056 - WOB-verzoek over fusievrijstelling overdrachtsbelasting

Aflevering 50, gepubliceerd op 14-12-2017
In reactie op een WOB-verzoek heeft de staatssecretaris van Financiën onder meer een memo gepubliceerd over zakelijke overwegingen voor toepassing van art. 5bis Uitv.besl. BRV door de Belastingdienst. Het document met de verslagen van de Kennisgroep-overleggen waarin dit onderwerp aan bod is gekomen wordt niet verstrekt. Tijdens deze overleggen zijn individuele casus besproken. Deze stukken vallen onder art. 67 AWR en worden om die reden niet verstrekt.

NTFR 2017/3060 - Entertainment Bulgaria System: Bulgaarse aftrekbeperking kleine ondernemers mogelijk strijdig met EU-recht

Aflevering 50, gepubliceerd op 14-12-2017 met annotatie van drs. M.J.M.A. Toet FB
Entertainment Bulgaria System (EBS) is een Bulgaarse vennootschap die internetdiensten verricht. EBS is in Bulgarije voor btw-doeleinden geïdentificeerd en verplicht tot btw-registratie. EBS heeft diensten afgenomen die zijn verricht door belastingplichtigen uit andere lidstaten. Deze diensten heeft EBS gebruikt in het kader van door haar in Zwitserland en andere lidstaten verrichte diensten. De naar EBS verlegde btw heeft zij op aangifte voldaan en in aftrek gebracht. De verwijzende rechter vraagt zich af of EBS recht heeft op aftrek van voorbelasting omdat zij enkel is geregistreerd om in Bulgarije verlegde btw aan te geven, maar zelf geen economische activiteiten in Bulgarije verricht.

NTFR 2017/3063 - Eindarrest X bv: reparatiekosten auto's verlagen douanewaarde

ECLI:NL:HR:2017:3085, datum uitspraak 08-12-2017, publicatiedatum 08-12-2017
Aflevering 50, gepubliceerd op 14-12-2017 met annotatie van mr. A. Wolkers
Belanghebbende heeft douanerechten betaald voor het in het vrije verkeer brengen van drie auto’s uit Japan. Bij twee auto’s zijn in het tweede/derde jaar na invoer defecten geconstateerd en op basis van garantieverplichtingen op kosten van de Japanse verkoper/fabrikant gerepareerd. Bij de derde auto is binnen een jaar na invoer in het kader van een terugroepactie uit voorzorg – eveneens op kosten van de fabrikant – een onderdeel vervangen. Belanghebbende stelt dat de als douanewaarde gehanteerde transactiewaarde moet worden verminderd met de reparatiekosten (respectievelijk de vervangingskosten) en heeft verzocht om terugbetaling van douanerechten. Rechtbank Noord-Holland (20 december 2013, nrs. 13/1936 en 13/1955, NTFR 2014/753) heeft geoordeeld dat belanghebbende daarop geen recht heeft. De Hoge Raad had echter Unierechtelijke twijfels. Na het stellen van prejudiciële vragen (HR 4 december 2015, nr. 14/00580, NTFR 2016/340) en beantwoording ervan door het HvJ (12 oktober 2017, X BV , zaak C-661/15) wijst de Hoge Raad thans eindarrest. Belanghebbende heeft, gelet op de uitleg door het HvJ, recht op terugbetaling.

NTFR 2017/3064 - Zaagtandtarief bouwleges gemeente Rotterdam kan door de beugel

ECLI:NL:HR:2017:3077, datum uitspraak 08-12-2017, publicatiedatum 08-12-2017
Aflevering 50, gepubliceerd op 14-12-2017 met annotatie van mr. R. van den Berg MRE
Aan belanghebbende zijn door de gemeente Rotterdam bouwleges in rekening gebracht. De betreffende Legesverordening 2015 bevat een zogenoemd zaagtandtarief. Volgens Hof Den Haag (31 mei 2017, nr. 17/00013, NTFR 2017/2374) leidde dat tot een onredelijke en willekeurige belastingheffing. De Hoge Raad is het daarmee echter niet eens en verwijst daarvoor naar zijn eerdere beslissing in HR 30 juni 2017, nr. 16/05127, NTFR 2017/1640. De zaak wordt verwezen voor behandeling van de nog niet behandelde stellingen inzake het zorgvuldigheidsbeginsel en motiveringsbeginsel.

NTFR 2017/3065 - Beroep op het gelijkheidsbeginsel bij aanslag precariobelasting slaagt niet (art. 81.1 Wet RO)

ECLI:NL:HR:2017:3087, datum uitspraak 08-12-2017, publicatiedatum 08-12-2017
Aflevering 50, gepubliceerd op 14-12-2017
Belanghebbende heeft in hoger beroep diverse formele grieven aangevoerd tegen de aan hem opgelegde aanslag precariobelasting 2015 voor zijn woonboot. Hof Arnhem-Leeuwarden (28 februari 2017, nr. 16/00469, NTFR 2017/910) heeft geoordeeld dat de omstandigheid dat op het aanslagbiljet niet het woord precariobelasting staat, maar wel de woorden aanslag en precario, niet meebrengt dat de vaststelling van de aanslag of de bekendmaking ervan niet in de voorgeschreven vorm is verricht en dat er bij belanghebbende redelijkerwijs geen twijfel kon bestaan dat er sprake was van precariobelasting. In het kader van het beroep op het gelijkheidsbeginsel, meer in het bijzonder het oogmerk van begunstiging, heeft belanghebbende de heffingsambtenaar verzocht bepaalde stukken te overleggen. Het hof is van oordeel dat de heffingsambtenaar mocht weigeren aan dit verzoek te voldoen omdat belanghebbende niet heeft aangevoerd dat de betreffende stukken een rol hebben gespeeld bij de besluitvorming ter zake van het opleggen van de aanslag aan belanghebbende. In het kader van het hiervoor bedoelde beroep op het gelijkheidsbeginsel heeft belanghebbende gewezen op een luifel waarvoor geen aanslag precariobelasting is opgelegd. De heffingsambtenaar is ervan uitgegaan dat de gemeente ter zake niet heffingsbevoegd was, nu de gemeente geen eigenaar is van de onderliggende grond, maar opstalgerechtigde. Het hof heeft overwogen dat het voor de gerechtigdheid tot het heffen van precariobelasting niet uitmaakt wat de aard van de civiele gerechtigdheid is. Voor het onderhavige jaar heeft dit geen consequenties omdat de heffingsambtenaar, nu hij meende niet heffingsbevoegd te zijn, meebrengt dat het achterwege laten van de heffing niet kan berusten op een oogmerk van begunstiging.

NTFR 2017/3066 - Aardbeving is volgens A-G IJzerman ten aanzien van woning van belanghebbende een specifiek voor die woning geldende bijzondere omstandigheid ex art. 18, lid 3, onderdeel c, Wet WOZ

ECLI:NL:PHR:2017:1283, datum uitspraak 14-11-2017, publicatiedatum 01-12-2017
Aflevering 50, gepubliceerd op 14-12-2017 met annotatie van A. Oosters
De woning van belanghebbende bevindt zich in het Groningse gaswinningsgebied van de NAM. In dat gebied doen zich ten gevolge van de gaswinning aardbevingen voor. Op 16 augustus 2012 vond bij de plaats Huizinge de zwaarste aardbeving met de grootste schadelijke gevolgen tot nu toe plaats. De woning van belanghebbende heeft in 2012 geen zichtbare schade opgelopen ten gevolge van die aardbeving.

NTFR 2017/3072 - Internetconsultatie, conceptbesluit beslagvrije voet

Aflevering 50, gepubliceerd op 14-12-2017 geschreven door mr. J.D. Schouten
Met het ontwerpbesluit wordt uitvoering gegeven aan de vereenvoudiging van de berekening van de beslagvrije voet, waarbij oog is voor de financiële belangen van zowel de schuldenaar als de schuldeiser. Uitgangspunt daarbij is dat de uitkomsten van de nieuwe berekening grosso modo aansluiten bij die van het huidige systeem. Daarnaast moet de nieuwe berekening uitvoerbaar zijn voor alle betrokken partijen (gerechtsdeurwaarders, overheidschuldeisers, derdebeslagenen en schuldenaren). Dit ontwerpbesluit ligt ter consultatie tot 18 januari 2018. Het is de bedoeling dat zowel vanuit de theorie, maar met name ook vanuit de praktijk input geleverd wordt.