Aflevering 51

Gepubliceerd op 21 december 2017

NTFR 2017/3110 - Steig in das Traumboot der Liebe – Caterina Valente (1956)

Aflevering 51, gepubliceerd op 21-12-2017 geschreven door mr. dr. J. Ganzeveld
Ware óf fiscale liefde of ware én fiscale liefde? Toen de voorgestelde wetswijzigingen over de gevolgen van het huwelijk voor de schenk- en erfbelasting aan de orde waren bij de parlementaire behandeling van het wetsvoorstel Overige fiscale maatregelen 2018 (hierna: OFM 2018) gingen veel vragen over het huwelijk met een fiscaal hoofddoel (ontgaan van schenk- of erfbelasting).Kamerstukken II, 2017-2018, 34 786, onderdeel ‘Verdeling huwelijksvermogensgemeenschap’. Dit naar aanleiding van de voorgestelde nephuwelijkbepaling in de Successiewet.Of zoals de redactie van Estate Tip de discussie treffend omschrijft: ‘Nep, nepper, het nepst! Of toch een ‘pleitbare’ knuffel?’, Estate Tip 2017/37.

NTFR 2017/3111 - Nota naar aanleiding van het verslag pakket Belastingplan 2018 naar Eerste Kamer

Aflevering 51, gepubliceerd op 21-12-2017
De staatssecretaris van Financiën beantwoordt in de nota naar aanleiding van het verslag vragen uit de Eerste Kamer over het pakket Belastingplan 2018. De plenaire behandeling vond plaats op 12 december en waarschijnlijk is bij publicatie van dit NTFR-nummer het pakket aangenomen door de Eerste Kamer. In onderstaande gaan wij nog nader in op antwoorden over een aantal onderwerpen in het wetsvoorstel Overige Maatregelen 2018 (vermogensverdeling na huwelijkse voorwaarden (erf- en schenkbelasting), invordering en afschaffen van de inkeerregeling) en het wetsvoorstel Wet inhoudingsplicht houdstercoöperatie en uitbreiding inhoudingsvrijstelling.

NTFR 2017/3112 - Antwoord op vragen over de 20e halfjaarsrapportage

Aflevering 51, gepubliceerd op 21-12-2017
De staatssecretaris van Financiën heeft vragen beantwoord van de Tweede Kamer over de 20e halfjaarsrapportage. Verder gaat hij in op de aanpak van de problematiek van erkende uitreizigers. Als bijlage bij de antwoorden heeft de staatssecretaris een verbetering op enkele cijfers uit de Handhavingsbrief gevoegd.

NTFR 2017/3113 - Stukken over aanbestedingsprocedure Broedkamer Belastingdienst

Aflevering 51, gepubliceerd op 21-12-2017
De staatssecretaris van Financiën heeft vragen beantwoord van de Tweede Kamer over het rapport over de aanbestedingsprocedure van de Broedkamer van de Belastingdienst. Uit het rapport blijkt dat de conclusies ten aanzien van de eind 2013 gevolgde procedure tot opdrachtverlening ernstig zijn, omdat er vanuit de Aanbestedingswet 2012 gezien onrechtmatigheden zijn geconstateerd. Uit de antwoorden van de staatssecretaris blijkt onder meer dat het onderzoek geen aanleiding geeft om aangifte te doen. Er zijn namelijk geen feiten en/of omstandigheden vast komen te staan waaruit de conclusie kan worden getrokken dat er sprake is van het vermoeden van een (mogelijk) strafbaar feit. Wel zal hij de aanbevelingen uit het rapport gaan implementeren en daarover zal hij de Tweede Kamer via de eerstvolgende halfjaarsrapportage informeren. Verder gaat de staatssecretaris in op het vervullen van nevenfuncties door ambtenaren.

NTFR 2017/3116 - Toepassing 150-km-criterium bij lopende 30%-regeling-beschikking kan door de beugel

ECLI:NL:HR:2017:3083, datum uitspraak 08-12-2017, publicatiedatum 08-12-2017
Aflevering 51, gepubliceerd op 21-12-2017 met annotatie van dr. F.M. Werger
Belanghebbende heeft de Belgische nationaliteit. Per 1 juli 2007 is zij in dienst getreden bij A nv en is zij in Nederland gaan wonen. Voordien woonde belanghebbende in België op een afstand van minder dan 150 kilometer van de grens van Nederland. Op belanghebbende is de 30%-regeling van toepassing verklaard voor de periode van juli 2007 t/m juni 2017. Per 1 januari 2012 is het optioneel nog geldende oude art. 8 Uitv.besl. LB 1965 gewijzigd, in die zin dat een ‘ingekomen werknemer’ in de zin van de 30%-regeling ook moet voldoen aan het 150-km-van-de-grens-criterium. Belanghebbende voldoet daaraan niet. Het overgangsrecht verbindt daaraan voor de eerste vijf jaar van de looptijd geen consequenties. Over juli 2012, toen het zesde jaar, heeft de inhoudingsplichtige loonheffing ingehouden zonder toepassing van de 30%-regeling. Naar het oordeel van Rechtbank Noord-Holland (31 oktober 2016, nr. 13/706, NTFR 2016/3057) en de Hoge Raad terecht. Er was immers voldoende wettelijke basis voor de besluitwijziging per 2012.

NTFR 2017/3120 - Besluit Pensioenen loonheffing geactualiseerd

Aflevering 51, gepubliceerd op 21-12-2017 geschreven door mr. J.Th. Gommer MPLA CCFP
Het aangepaste – en voorts geactualiseerde – besluit ziet op een viertal goedkeuringen in verband met de Oudedagsverplichting als gevolg van de Wet Uitfasering pensioen in eigen beheer en op de toe te passen franchise bij een gecombineerde pensioenregeling van middelloon en eindloon, alsmede op de opties om een te hoog opbouwpercentage bij een lagere pensioenleeftijd te compenseren.

NTFR 2017/3121 - Bijstandswetgeving inzake gezamenlijke huishouding tussen tweedegraads bloedverwanten waarbij één zorgbehoefte heeft is discriminatoir; Hoge Raad laat rechtsherstel aan wetgever

ECLI:NL:HR:2017:3081, datum uitspraak 08-12-2017, publicatiedatum 08-12-2017
Aflevering 51, gepubliceerd op 21-12-2017 met annotatie van mr. P.T. van Arnhem
Belanghebbende huurt een kamer van een niet verwante huisgenoot B. Zij heeft vanwege een lichamelijke beperking zorg nodig die door B wordt verleend. De zorg wordt betaald vanuit een pgb. De bijstandsuitkering van belanghebbende is ingetrokken omdat zij een gezamenlijke huishouding voert met B, en diens inkomen (uit het pgb) hoger is dan de bijstandsnorm voor gehuwden. Bij bloedverwanten in de tweede graad gebeurt dat niet. In geschil is of het verschil in behandeling tussen belanghebbende en B enerzijds en bloedverwanten in de tweede graad die overigens in dezelfde situatie verkeren anderzijds, in strijd is met het verdragsrechtelijke discriminatieverbod.

NTFR 2017/3125 - Nederlandse dochtermaatschappijen met Israëlische moedermaatschappij kunnen geen fiscale eenheid vormen

ECLI:NL:HR:2017:3128, datum uitspraak 15-12-2017, publicatiedatum 15-12-2017
Aflevering 51, gepubliceerd op 21-12-2017 met annotatie van mr. S.R. Pancham
Binnen een concern zijn de dochtermaatschappijen in Nederland gevestigd en is hun gezamenlijke moedermaatschappij in Israël gevestigd. Aan de inspecteur is verzocht de Nederlandse dochtervennootschappen te voegen in een fiscale eenheid. De inspecteur heeft dit verzoek afgewezen omdat de gezamenlijke moedermaatschappij niet in Nederland is gevestigd. Hof Arnhem-Leeuwarden (26 april 2016, nr. 15/00206, NTFR 2016/1728) heeft dit verzoek wel toegewezen onder verwijzing naar het discriminatieverbod dat is opgenomen in art. 27 lid 4, Verdrag Nederland-Israël. De Hoge Raad vernietigt de hofuitspraak. In de regeling van de fiscale eenheid is essentieel dat de moedermaatschappij als belastingplichtige deel uitmaakt van de fiscale eenheid. Voor de toepassing van het discriminatieverbod dient daarom een vergelijking te worden gemaakt tussen enerzijds de Nederlandse dochtermaatschappijen die gezamenlijk zonder hun Israëlische moedermaatschappij een fiscale eenheid willen vormen, en anderzijds de Nederlandse dochtermaatschappijen die gezamenlijk zonder hun Nederlandse moedermaatschappij een fiscale eenheid willen vormen. Ook in laatstgenoemde situatie biedt art. 15 Wet VPB 1969 de Nederlandse dochtermaatschappijen niet de mogelijkheid een fiscale eenheid aan te gaan. Van een verboden discriminatie is derhalve geen sprake.

NTFR 2017/3127 - Commissieverslag over schenkbelasting over schenking door oorlogsslachtoffer

Aflevering 51, gepubliceerd op 21-12-2017
Verzoekster was samen met haar broer Joods vervolgingsslachtoffer ten tijde van de Duitse bezetting. Zij heeft een vergoeding ontvangen van de Duitse overheid vanwege het haar aangedane leed. Haar broer heeft de vergoeding niet ontvangen omdat hij voortijdig overleed. De hoogte van de vergoeding en de datum van uitbetaling zijn niet bekend. In oktober 2015 heeft verzoekster uit vrijgevigheid haar twee minderjarige achternichten, kleinkinderen van haar overleden broer, elk € 25.000 geschonken in de vorm van een opeisbare vordering bij haar overlijden die bedoeld was als bijdrage in de studiekosten. Het beroep op vrijstelling schenkbelasting wegens het voldoen aan een natuurlijke verbintenis (art. 33, lid 1, 12°, SW 1956) is afgewezen.

NTFR 2017/3128 - BOF niet van toepassing op fictieve verkrijging ex art. 13a SW 1956 (art. 81.1. Wet RO)

ECLI:NL:HR:2017:3139, datum uitspraak 15-12-2017, publicatiedatum 15-12-2017
Aflevering 51, gepubliceerd op 21-12-2017
In 2013 is erflater, een broer van belanghebbende, overleden. Zijn kinderen zijn de enige erfgenamen. Erflater en belanghebbende bezaten ieder 50% van de aandelen in een bv. De op de balans van deze bv ten aanzien van erflater opgenomen pensioenvoorziening is door het overlijden vrijgevallen. Hierdoor is de waarde van de aandelen in de bv gestegen. De helft hiervan is op de voet van art. 13a SW 1956 als een belaste fictieve verkrijging bij belanghebbende in aanmerking genomen. Belanghebbende heeft deze heffing met verschillende klachten bestreden, echter zonder succes. In het kader van het gelijkheidsbeginsel heeft belanghebbende zijn situatie vergeleken met de situatie waarin een lijfrenteverplichting op de balans van een vof staat. Het gelijkheidsbeginsel is volgens Hof Arnhem-Leeuwarden (16 mei 2017, nr. 16/00824, NTFR 2017/2314) – anders dan belanghebbende betoogt – niet geschonden, omdat de situatie van een pensioenvoorziening op de balans van een bv, zowel feitelijk als juridisch, niet gelijk is aan die van een lijfrenteverplichting op de balans van een vof. Voorts is volgens het hof de bedrijfsopvolgingsfaciliteit (BOF) niet van toepassing op de onderhavige fictieve verkrijging. De aandelen van belanghebbende in de bv, waarop de onderhavige fictieve verkrijging ziet, behoorden namelijk niet tot het aanmerkelijk belang van erflater. Dat geen ondernemingsvermogen in de zin van art. 35c SW 1956 is verkregen, houdt in dat ook niet is voldaan aan de in art. 35d, lid 1, onderdeel c, SW 1956 neergelegde eis dat de onderneming minimaal één jaar gedreven werd. Voor de BOF geldt niet dat de aandelen in de bv worden geacht te zijn verkregen. De stelling van belanghebbende dat de BOF bij een fictieve verkrijging altijd van toepassing is, ongeacht of aan de voorwaarden van die faciliteit is voldaan, is niet juist. Voorts is het hof van oordeel dat bij het bepalen van de waarde van de fictieve verkrijging geen rekening moet worden gehouden met de nominale bedragen aan VPB en IB, maar met de latente bedragen ervan.

NTFR 2017/3130 - Cussens e.a.: HvJ preciseert toepassing beginsel verbod van misbruik

Aflevering 51, gepubliceerd op 21-12-2017 met annotatie van mr. M. Soltysik
Cussens en consorten waren mede-eigenaars van een bouwterrein in Baltimore (Ierland). Zij hebben vijftien vakantiehuizen gebouwd op dit terrein om deze vervolgens te verkopen. Vóór deze verkoop zijn zij meerdere transacties aangegaan met Shamrock Estates Ltd. Dit kwam erop neer dat zij de recreatiewoningen langlopend verhuurden aan Shamrock en voor een kortere periode terughuurden. Na een maand zijn beide huurovereenkomsten door wederzijdse afstand beëindigd. Een maand later zijn alle recreatiewoningen btw-vrijgesteld verkocht aan derden.

NTFR 2017/3135 - Proceskostenvergoeding te laag vastgesteld

ECLI:NL:HR:2017:3078, datum uitspraak 08-12-2017, publicatiedatum 08-12-2017
Aflevering 51, gepubliceerd op 21-12-2017 met annotatie van mr. F.C. van der Bogt
Belanghebbende heeft hoger beroep ingesteld tegen een uitspraak van de rechtbank. De heffingsambtenaar heeft incidenteel hoger beroep ingesteld. Naar aanleiding daarvan heeft belanghebbende een schriftelijke zienswijze ingediend. Belanghebbende wordt door Hof Den Haag (10 mei 2017, nr. 16/00355, NTFR 2017/1733) in het gelijk gesteld en krijgt een proceskostenvergoeding. Volgens de Hoge Raad heeft het hof deze vergoeding te laag vastgesteld. Blijkens het Besluit proceskosten bestuursrecht had het hof voor de schriftelijke zienswijze na incidenteel hoger beroep niet een half punt, maar één punt moeten toekennen.

NTFR 2017/3140 - Brieven van ontvanger over invorderingsrente zijn voor bezwaar beschikkingen

ECLI:NL:HR:2017:3084, datum uitspraak 08-12-2017, publicatiedatum 08-12-2017
Aflevering 51, gepubliceerd op 21-12-2017 met annotatie van mr. P.A. Caljé
Belanghebbende heeft een belastingaanslag in gedeelten betaald. Na elke betaling heeft de ontvanger per brief steeds laten weten op welke wijze de betaling is verwerkt, met vermelding van de invorderingsrente die na de betaling nog is verschuldigd. Naar het oordeel van de Hoge Raad zijn deze brieven evenzovele beschikkingen in de zin van art. 30 IW 1990 (vaststellen invorderingsrente) waartegen bezwaar en beroep openstaat. Nu Hof Arnhem-Leeuwarden (11 januari 2017, nr. 15/01331, NTFR 2017/346) anders heeft geoordeeld, volgt vernietiging en verwijzing. Met het oog op de verwijzingsprocedure merkt de Hoge Raad op dat de overschrijding van de termijn voor het bezwaar tegen deze beschikkingen, verschoonbaar is op grond van art. 6:11 Awb. Ondanks dat art. 1, lid 2, IW 1990 bepaalt dat hoofdstuk 6 Awb (waaronder art. 6:11 Awb) niet van toepassing is op de Invorderingswet 1990, moet volgens de Hoge Raad worden aangenomen dat de verwijzing in art. 30, lid 2, IW 1990 naar de bijzondere bepalingen van hoofdstuk V AWR meebrengt dat de algemene bepalingen over bezwaar en beroep in hoofdstuk 6 Awb van overeenkomstige toepassing zijn, dus ook de bepaling van art. 6:11 Awb.