Aflevering 22

Gepubliceerd op 29 mei 2008

NTFR 2008/1010 - Beperkte uitleg? Ruim uitleggen!

Aflevering 22, gepubliceerd op 29-05-2008 geschreven door mr. dr. J.Th. Sanders
De Europese btw is een algemene verbruiksbelasting, die aanknoopt bij bestedingen bij ondernemers. Dit betekent dat, gelet op het karakter van deze belasting, de heffing in die situatie een ruim, schier alles omvattend toepassingsgebied heeft. De belasting is immers ‘algemeen’. De btw wordt ook wel een kostprijsverhogende belasting genoemd. Wanneer eenmaal is geconstateerd, dat een belastingplichtige de in de btw-regelgeving opgesomde belastbare feiten verricht, is heffing bij wijze van spreken onafwendbaar en doet deze haar naam eer aan als kostprijsverhogende belasting. Natuurlijk bestaan uitzonderingen en bijzondere regelingen die moeten zorgen dat heffing wordt gereduceerd of achterwege blijft. De btw is ook op dat gebied een volledig volwassen belasting. Uitzonderingen zijn bijvoorbeeld de in de regelgeving opgenomen vrijstellingen. Ik heb dan het oog op vrijstellingen zonder aftrek van voorbelasting. De logica eist dat, vanuit de optiek van een algemene verbruiksbelasting, deze uitzonderingen beperkt of strikt worden uitgelegd. Wanneer in een vrijstellingsbepaling sprake is van een beperking of een uitzondering, zal het niet veel fantasie vergen zich voor te stellen, diezelfde logica vraagt het zelfs, dat deze beperkingen en uitzonderingen op de vrijstelling ruim moeten worden geïnterpreteerd. Dit alles om de heffing ‘zo algemeen mogelijk’ te maken. Tot zover is dat geen nieuws. Velen weten dat de Europese btw paradoxale trekjes vertoont. Het is in feite de charme van deze heffing en innemendheid moet men in aanmerking nemen. Enerzijds is dat het resultaat van de gekozen systematiek van de btw, die ertoe leidt dat de aan heffing onderworpen belastingplichtige door het aftrekrecht wordt vrijgesteld van heffing en dat de niet aan de heffing onderworpen belastingplichtige door het missen van het aftrekrecht wordt belast. Tot zover is dat nog steeds geen nieuws. Anderzijds worden in het btw-landschap steeds meer paradoxale sporen getrokken door de invulling die het Hof van Justitie EG (HvJ EG) geeft aan de in de regelgeving opgenomen vrijstellingen. In het navolgende zal ik, nadat ik nog enkele, meer algemene, opmerkingen over de achtergronden en de systematiek van de btw heb gemaakt, een paar arresten van het HvJ EG onder de loep leggen en bezien of beperkte uitleg ruim wordt uitgelegd.

NTFR 2008/1012 - Normbedrag 2008 voor verblijfskosten transportondernemers

Aflevering 22, gepubliceerd op 29-05-2008
Transportondernemers die meerdaagse of op meer dagen internationale ritten maken, mogen onder voorwaarden een bedrag aan verblijfkosten ten laste van hun winst brengen. Jaarlijks wordt op Belastingdienst.nl het normbedrag gepubliceerd voor verblijfkosten per gereden dag. Voor 2008 is dit bedrag verhoogd met € 1,00 tot € 29,50.

NTFR 2008/1013 - Winst van informele vereniging toegerekend aan het enige lid

ECLI:NL:GHARN:2008:BD2383, datum uitspraak 14-05-2008, publicatiedatum 23-05-2008
Aflevering 22, gepubliceerd op 29-05-2008
Z is een informele – in het handelsregister ingeschreven – vereniging met één lid (belanghebbende). Zij neemt door de exploitatie van een rijschool zelfstandig deel aan het economische verkeer. De resultaten die met de rijschool zijn behaald heeft de inspecteur aan belanghebbende toegerekend. Rechtbank Arnhem (16 mei 2007, nr. 06/05035) heeft het standpunt van de inspecteur gevolgd. Hiertegen komt belanghebbende vergeefs in appel. Hoewel, gelet op de hiervóór genoemde omstandigheden, Z als een rechtspersoon kan worden aangemerkt, wil dat volgens het hof nog niet zeggen dat de resultaten van de rijschool niet aan belanghebbende zouden kunnen worden toegerekend. Nu belanghebbende zonder enige beperking kan beschikken over de bij Z aanwezige winst en vermogensbestanddelen en derhalve aan zichzelf elk gewenst bedrag kan uitkeren, heeft de inspecteur volgens het hof terecht de resultaten van de door Z gedreven rijschool bij belanghebbende als door hem gemaakte winst in de heffing van inkomstenbelasting betrokken.

NTFR 2008/1014 - Commentaar NOB op wetsvoorstel excessieve beloningen

Aflevering 22, gepubliceerd op 29-05-2008
Het NOB heeft zijn commentaar ingediend op het wetsvoorstel Wijziging van enige belastingwetten (Belastingheffing excessieve beloningsbestanddelen; NTFR 2008/943). In dat commentaar meldt het NOB dat de regering onvoldoende heeft gemotiveerd waarom de voorgestelde maatregelen effectief zijn in het voorkomen van excessen in het beloningssysteem. Verder vraagt het NOB zich af of fiscale maatregelen voor dit doel het meest geschikt zijn. Al met al toont het NOB zich geen voorstander van dit wetsvoorstel.

NTFR 2008/1016 - Tweede Kamervragen beantwoord over invloed onkostenvergoedingen op toeslagen en eigen bijdragen

Aflevering 22, gepubliceerd op 29-05-2008
De staatssecretaris van Financiën beantwoordt Tweede Kamervragen over de invloed van kostenvergoedingen op de toekenning van toeslagen en eigen bijdragen. De vragenstellers veronderstellen een ongelijke behandeling doordat het verzamelinkomen wordt gehanteerd als toetsingsinstrument voor het bepalen van uitkeringsdrempels en eigen bijdragen (zoals thuiszorg) en/of zorgverzekeringspremies. Bedoeld zijn hier de situaties waarbij kostenvergoedingen onderdeel van het verzamelinkomen zijn. De vragenstellers pleiten voor een splitsing van het verzamelinkomen in een 'verzamelinkomen uit arbeid' en een 'inkomsten uit onkostenvergoeding'.

NTFR 2008/1018 - Wijze van bepaling forfaitair rendement over aan het einde van het jaar vererfd vermogen is niet discriminerend

Aflevering 22, gepubliceerd op 29-05-2008 met annotatie van mr. D. van Beelen
Belanghebbende heeft in december 2002 krachtens erfrecht een aandeel verkregen in een nalatenschap. De inspecteur heeft conform de wettelijke bepalingen het aandeel van belanghebbende in de nalatenschap volledig in aanmerking genomen bij de berekening van de rendementsgrondslag aan het einde van het kalenderjaar 2002, zonder rekening te houden met de omstandigheid dat belanghebbende in 2002 slechts korter dan een maand gerechtigd is geweest tot het verkregene. Ook met de verschuldigde successierechten is geen rekening gehouden. De Hoge Raad oordeelt dat de keuze van de wetgever, om bij de berekening van de rendementsgrondslag geen rekening te houden met het moment van verkrijging van bezittingen, moet worden gerespecteerd en dat de wettelijke bepalingen ter zake van de berekening van het forfaitair rendement niet strijdig zijn met art. 26 IVBPR en art. 14 EVRM. De uitsluiting van aftrek van belastingschulden bij de bepaling van de rendementsgrondslag kan volgens de Hoge Raad evenmin leiden tot een verboden discriminatie. De Hoge Raad verwijst hierbij naar HR 2 maart 2007, nr. 42.144, NTFR 2007/380.

NTFR 2008/1019 - Uitsluiting aftrek van belastingschulden in box 3 is niet discriminatoir

ECLI:NL:HR:2008:BD1104, datum uitspraak 09-05-2008, publicatiedatum 09-05-2008
Aflevering 22, gepubliceerd op 29-05-2008 met annotatie van mr. D. van Beelen
Aan de echtgenote van belanghebbende is op 18 december 2002 een voorlopige aanslag successierecht opgelegd in verband met een in februari 2002 opgekomen erfrechtelijke verkrijging. Die aanslag is begin 2003 betaald. Belanghebbende heeft de aanslag successierecht in zijn aangifte over het jaar 2002 opgevoerd als box 3-schuld. Bij de aanslagregeling heeft de inspecteur de schuld niet in aanmerking genomen. In geschil is het antwoord op de vraag of de wettelijke uitsluiting van aftrek van belastingschulden in box 3 leidt tot een door art. 26 IVBPR en art. 14 EVRM verboden discriminatie.

NTFR 2008/1020 - Tijdsgelange tarief van artikel 5.3, lid 5, Wet IB 2001 leidt niet tot verboden discriminatie

ECLI:NL:HR:2008:BD1069, datum uitspraak 09-05-2008, publicatiedatum 09-05-2008
Aflevering 22, gepubliceerd op 29-05-2008 met annotatie van mr. D. van Beelen
Belanghebbende is overleden in december 2002. Door de toepassing van art. 5.3, lid 5, Wet IB 2001 wordt het voordeel uit sparen en beleggen van belanghebbende berekend over elf maanden. Bij de erfgenamen is de waarde van het verkregene volledig in aanmerking genomen bij de berekening van de rendementsgrondslag aan het einde van het kalenderjaar 2002, zonder rekening te houden met de omstandigheid dat de erfgenamen in 2002 slechts korter dan een maand gerechtigd zijn geweest tot het verkregene. Volgens belanghebbende is hierdoor sprake van een economisch dubbele heffing die kan worden voorkomen door de rendementsgrondslag aan het eind van de belastingplicht van belanghebbende op nihil te stellen. Hof Amsterdam (NTFR 2006/709) heeft belanghebbende in het ongelijk gesteld. Het hof heeft geoordeeld dat bij belanghebbende geen sprake was van enige dubbele heffing en dat het tijdsgelange tarief van art. 5.3, lid 5, Wet IB 2001 niet in strijd is met enig discriminatieverbod.

NTFR 2008/1022 - Beroepschrift kon niet worden gezien als kenbaar maken van gezamenlijke keuze voor fiscaal partnerschap

ECLI:NL:RBSGR:2007:BC7226, datum uitspraak 28-08-2007, publicatiedatum 19-03-2008
Aflevering 22, gepubliceerd op 29-05-2008
Eiser is operazanger en treedt als zodanig voornamelijk op in het buitenland. In beroep heeft eiser zich op het standpunt gesteld dat hij recht heeft op uitbetaling van de heffingskorting van zijn partner. Eiser heeft daartoe aangevoerd dat hij gedurende het jaar 2003 een gezamenlijk huishouden heeft gevoerd met operazangeres Y. Zij treedt uitsluitend op in het buitenland zodat zij geen Nederlandse inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen betaalt. Eiser en Y hebben niet gezamenlijk de keuze voor het fiscaal partnerschap gemaakt. De rechtbank beslist dat het beroepschrift niet kan worden gezien als het kenbaar maken van een gezamenlijke keuze van eiser en Y. Zij kunnen dan ook niet worden aangemerkt als fiscale partners.

NTFR 2008/1023 - Besluit over beperking verliesverrekening vennootschapsbelasting geactualiseerd

Aflevering 22, gepubliceerd op 29-05-2008
De staatssecretaris heeft het besluit geactualiseerd over de toepassing van art. 20a Wet VPB 1969 (beperking verliesverrekening bij wijziging belang, NTFR 2006/83). HR 22 september 2006, nr. 42.444, NTFR 2006/1345, is in dit besluit verwerkt (onderdeel 3.2 van het besluit). In dit arrest oordeelde de Hoge Raad dat het begrip ‘het uiteindelijke belang van een natuurlijke persoon of rechtspersoon’ in art. 20a, lid 2, onderdeel b, mede de uitbreiding van het belang van een verbonden lichaam in een verliesvennootschap omvat zonder dat een van de uiteindelijke aandeelhouders (natuurlijke personen) een belang van ten minste een derde in de verliesvennootschap heeft. In dat geval moet vanuit het verbonden lichaam worden beoordeeld of art. 20a, lid 2, onderdeel b, van toepassing is. Verder is in onderdeel 2.3 de omschrijving aangepast van situaties waarin de hardheidsclausule wordt toegepast. Voor het overige zijn met dit besluit geen inhoudelijke wijzigingen beoogd. Wel zijn op verscheidene punten redactionele wijzigingen aangebracht.

NTFR 2008/1025 - NOB-commentaar op wetsvoorstel inzake terugvordering staatssteun

Aflevering 22, gepubliceerd op 29-05-2008
De NOB heeft een commentaar uitgebracht op het wetsvoorstel 31 418, Wijziging van het Burgerlijk Wetboek, de Algemene wet bestuursrecht en de Algemene wet inzake rijksbelastingen in verband met de tenuitvoerlegging van een beschikking van de Commissie van de Europese Gemeenschappen of een rechtelijke uitspraak inzake staatssteun, alsmede wijziging van het Burgerlijk Wetboek om de procedure voor het vaststellen van de wettelijke rente aan te passen (terugvordering staatssteun). De NOB plaatst in het belang van de rechtszekerheid kanttekeningen bij enkele naar haar oordeel wezenlijke uitvoeringsaspecten en doet enkele suggesties voor aanpassingen in het wetsvoorstel. Het wetsvoorstel en de memorie van toelichting erop zijn als brondocumenten bijgevoegd.

NTFR 2008/1027 - Verwarrende correspondentie van de rechtbank; hof wijst de zaak niet terug

ECLI:NL:GHLEE:2008:BD2151, datum uitspraak 16-05-2008, publicatiedatum 21-05-2008
Aflevering 22, gepubliceerd op 29-05-2008
Een bij Rechtbank Groningen aanhangig gemaakte zaak wordt behandeld door Rechtbank Leeuwarden. Rechtbank Leeuwarden geeft de zaak een ander nummer en gebruikt dit nieuwe nummer in de correspondentie met de gemachtigde van belanghebbende. Het is de gemachtigde niet direct duidelijk op welke zaak de brieven en de latere uitnodiging van Rechtbank Leeuwarden zien. De gemachtigde treedt namelijk op in meer zaken van de belanghebbende. In appel stelt zij dat zij als gevolg hiervan de zitting in eerste aanleg heeft gemist.

NTFR 2008/1033 - Geen cassatieberoep tegen oordeel inzake belastingplicht door universiteit uitgezonden werknemer

Aflevering 22, gepubliceerd op 29-05-2008
De staatssecretaris van Financiën laat weten geen cassatieberoep in te stellen tegen de uitspraak van Hof Den Bosch 3 januari 2008, nr. 07/00003, NTFR 2008/1031. Het hof overwoog in de uitspraak dat belanghebbende, door zijn werkgever (een Nederlandse universiteit) uitgezonden naar Italië, niet in dienst is bij de Staat der Nederlanden, zodat van buitenlandse belastingplicht ex art. 7.2, lid 7, laatste volzin, Wet IB 2001 geen sprake is.

NTFR 2008/1034 - Hof had aan het slot van de zitting gedane getuigenaanbod niet mogen passeren

ECLI:NL:HR:2008:BD1042, datum uitspraak 09-05-2008, publicatiedatum 09-05-2008
Aflevering 22, gepubliceerd op 29-05-2008 met annotatie van drs. P.B.R. Thiemann
Belanghebbende, een vof, heeft aftrek van voorbelasting geclaimd ter zake van haar in rekening gebrachte omzetbelasting voor leveringen van hout, machines en heftrucks. Hof Arnhem (NTFR 2004/1653) heeft aannemelijk geacht dat in werkelijkheid geen leveringen hebben plaatsgevonden en dat de desbetreffende inkoopfacturen vals zijn. Naar het oordeel van het hof heeft belanghebbende daarom ten onrechte aanspraak gemaakt op aftrek van voorbelasting. Het aanbod van belanghebbende aan het slot van de zitting om met het oog op het bewijzen van haar goede trouw een getuige te horen, heeft het hof gepasseerd, gelet op het tijdstip waarop het aanbod is gedaan.

NTFR 2008/1042 - Precariobelasting; toegankelijkheid voor het publiek is geen algemeen geldend vereiste voor het bestaan van voor de openbare dienst bestemde gemeentegrond (I)

ECLI:NL:HR:2008:BB4427, datum uitspraak 09-05-2008, publicatiedatum 09-05-2008
Aflevering 22, gepubliceerd op 29-05-2008 met annotatie van mr. M.P. van der Burg
Belanghebbende, een in de chemische industrie werkzaam bedrijf, heeft ten behoeve van haar bedrijfsuitoefening, met vergunning, leidingen en buizen gelegd in gemeentegrond. De leidingen liggen in speciaal hiervoor gereserveerde leidingstroken. Stukken van de leidingstroken zijn omheind met een hekwerk. Voorts staan er verbodsbordjes aan de rand van de leidingstroken en liggen er waarschuwingstegels in de grond. Ter zake van het hebben van deze leidingen in de gemeentegrond is belanghebbende aangeslagen in de precariobelasting van de gemeente Rotterdam. Hof Den Haag heeft die aanslag vernietigd. Volgens het hof is geen sprake van voor de openbare dienst bestemde gemeentegrond, omdat de leidingstroken voor het publiek niet toegankelijk zijn. Het College van B en W van de gemeente Rotterdam komt hiertegen met succes in cassatie. In afwijking van de conclusie van A-G Niessen (NTFR 2007/1773) is de Hoge Raad van oordeel dat het oordeel van het hof berust op een onjuiste rechtsopvatting. De Hoge Raad overweegt dat toegankelijkheid voor het publiek niet een algemeen geldend vereiste is waaraan noodzakelijkerwijs moet zijn voldaan vooraleer kan worden geoordeeld dat gemeentegrond voor de openbare dienst bestemd is. Toegankelijkheid voor het publiek is daarvoor slechts dan vereist indien slechts daardoor de realisatie is gewaarborgd van de (publieke) functie die de desbetreffende gemeentegrond beoogt te vervullen, zoals die van openbare weg. Voor de realisatie van de functie van leidingstrook speelt publieke toegankelijkheid van de grond geen rol.

NTFR 2008/1043 - Precariobelasting; toegankelijkheid voor het publiek is geen algemeen geldend vereiste voor het bestaan van voor de openbare dienst bestemde gemeentegrond (II)

ECLI:NL:HR:2008:BB3891, datum uitspraak 09-05-2008, publicatiedatum 09-05-2008
Aflevering 22, gepubliceerd op 29-05-2008 met annotatie van mr. M.P. van der Burg
Belanghebbende exploiteert een ondergronds distributiesysteem voor chemicaliën en gassen in de vorm van een leidingenbundel door het Rotterdamse havengebied. Voor haar bedrijfsuitoefening heeft belanghebbende een leidingenbundel gelegd in gemeentegrond. De leidingen liggen in speciaal hiervoor gereserveerde leidingstroken. Stukken van de leidingstroken zijn omheind met een hekwerk. Voorts staan er verbodsbordjes aan de rand van de leidingstroken en liggen er waarschuwingstegels in de grond. Ter zake van het hebben van deze leidingen in de gemeentegrond is belanghebbende aangeslagen in de precariobelasting van de gemeente Rotterdam. Hof Den Haag heeft die aanslag vernietigd. Volgens het hof is geen sprake van voor de openbare dienst bestemde gemeentegrond, omdat de leidingstroken voor het publiek niet toegankelijk zijn. Het College van B en W van de gemeente Rotterdam komt hiertegen met succes in cassatie. In afwijking van de conclusie van A-G Niessen (NTFR 2007/1734) is de Hoge Raad van oordeel dat het oordeel van het hof berust op een onjuiste rechtsopvatting. De Hoge Raad overweegt dat toegankelijkheid voor het publiek niet een algemeen geldend vereiste is waaraan noodzakelijkerwijs moet zijn voldaan vooraleer kan worden geoordeeld dat gemeentegrond voor de openbare dienst bestemd is. Toegankelijkheid voor het publiek is daarvoor slechts dan vereist indien slechts daardoor de realisatie is gewaarborgd van de (publieke) functie die de desbetreffende gemeentegrond beoogt te vervullen, zoals die van openbare weg. Voor de realisatie van de functie van leidingstrook speelt publieke toegankelijkheid van de grond geen rol.

NTFR 2008/1044 - Lage tarief verontreinigingsheffing niet afhankelijk van bewoning maar van gebruik (I)

ECLI:NL:HR:2008:BB8342, datum uitspraak 16-05-2008, publicatiedatum 16-05-2008
Aflevering 22, gepubliceerd op 29-05-2008 met annotatie van mr. dr. G. Groenewegen
Belanghebbende is eigenaar van een woning. Tot 1 oktober 2003 was deze woning verhuurd. Daarna stond de woning leeg te koop. Het waterschap heeft belanghebbende over de periode 27 september 2003 – 31 december 2003 een aanslag verontreinigingsheffing opgelegd, berekend naar het forfaitaire tarief van drie vervuilingseenheden. Hof Leeuwarden (NTFR 2005/329) oordeelde dat de heffing moet worden berekend naar het lage forfaitaire tarief van één vervuilingseenheid. In cassatie stelt het waterschap dat het tarief van één vervuilingseenheid slechts van toepassing is in geval van bewoning van een woonruimte door één persoon. Deze visie is volgens de Hoge Raad onjuist. Het lage tarief is niet afhankelijk van bewoning, maar van het gebruik van een woonruimte door één persoon. Gebruik van een woonruimte kan ook plaatsvinden zonder dat dat bewoning inhoudt. Het oordeel van het hof dat in dit geval sprake is van gebruik door één persoon houdt in cassatie stand.

NTFR 2008/1045 - Lage tarief verontreinigingsheffing niet afhankelijk van bewoning maar van gebruik (II)

ECLI:NL:HR:2008:BB8348, datum uitspraak 16-05-2008, publicatiedatum 16-05-2008
Aflevering 22, gepubliceerd op 29-05-2008 met annotatie van mr. dr. G. Groenewegen
Belanghebbende heeft vóór 2006 een woning gekocht met de bedoeling met zijn echtgenote erin te gaan wonen. Het gehele jaar 2006 bleef het huis leeg en onbewoond, omdat belanghebbende zijn oude woning nog niet had verkocht. Het waterschap heeft belanghebbende over 2006 een aanslag verontreinigingsheffing opgelegd, berekend naar het forfaitaire tarief van drie vervuilingseenheden. Rechtbank Assen oordeelde dat de heffing moet worden berekend naar het lage forfaitaire tarief van één vervuilingseenheid. In cassatie stelt het waterschap dat het tarief van één vervuilingseenheid slechts van toepassing is in geval van bewoning van een woonruimte door één persoon. Deze visie is volgens de Hoge Raad onjuist. Het lage tarief is niet afhankelijk van bewoning, maar van het gebruik van een woonruimte door één persoon. Gebruik van een woonruimte kan ook plaatsvinden zonder dat dat bewoning inhoudt. Het oordeel van de rechtbank dat in dit geval sprake is van gebruik door één persoon houdt in cassatie stand.

NTFR 2008/1046 - Parkeerboete; klem geparkeerde auto niet aannemelijk gemaakt

ECLI:NL:GHLEE:2008:BD2148, datum uitspraak 16-05-2008, publicatiedatum 21-05-2008
Aflevering 22, gepubliceerd op 29-05-2008
Aan belanghebbende is een naheffingsaanslag parkeerbelasting opgelegd omdat zijn auto niet van een geldig parkeerkaartje was voorzien. Belanghebbende stelt dat zijn auto klem stond en dat hij het parkeervak niet kon verlaten. De betreffende parkeercontroleur heeft ter zitting aangegeven dat hij zich de door belanghebbende geschetste situatie niet kan herinneren. Het hof acht belanghebbende niet in het bewijs van de door hem geschetste situatie geslaagd. Belanghebbende heeft zijn stelling op geen enkele wijze onderbouwd. Het hof wijst erop dat hij geen contact met de politie heeft opgenomen of enige andere actie heeft ondernomen. Bovendien gaf belanghebbende ter zitting toe dat hij op een later moment het parkeervak alsnog heeft verlaten terwijl de gestelde situatie niet was gewijzigd.

NTFR 2008/1048 - Baatbelastingverordening Gouda onverbindend; geen wezenlijke verandering geheel van voorzieningen

ECLI:NL:RBSGR:2008:BD1972, datum uitspraak 07-02-2008, publicatiedatum 20-05-2008
Aflevering 22, gepubliceerd op 29-05-2008
In 1999 heeft de gemeente Gouda besloten tot herinrichting van het centrum van Gouda. De kosten daarvan zijn door middel van een baatbelasting verhaald. De rechtbank oordeelt dat in dit geval dient te worden beoordeeld of het geheel van voorzieningen in het heringerichte gebied in vergelijking met de toestand waarin dit geheel zich zou bevinden, indien de voordien aanwezige voorzieningen in staat van nieuw zouden verkeren, naar inrichting, aard of omvang wezenlijk veranderd is. Verweerder heeft niet aannemelijk gemaakt dat de inrichting van het winkel- en verblijfsgebied, noch op zichzelf beschouwd, noch in relatie met de historische binnenstad, wezenlijk is veranderd. Het gebruik en functie van het gebied als winkel- en verblijfsgebied als ook de structuur en het karakter van de historische binnenstad is niet wezenlijk veranderd. Voorts kan ook met betrekking tot de indeling van de openbare ruimte van het gebied niet worden gezegd dat sprake is van een wezenlijke verandering. Het gebruik van uniforme bestrating en de aanpassingen aan het straatmeubilair en de groenvoorzieningen, leiden weliswaar tot een ander straatbeeld, maar de hiermee gepaard gaande verandering van het uiterlijk en aanzien van het gebied, acht de rechtbank van onvoldoende gewicht om te kunnen spreken van een wezenlijke verandering. Ook naar aard en omvang is geen sprake van een wezenlijke verandering van het geheel van de voorzieningen. Nu geen sprake is van voorzieningen als bedoeld in art. 222, lid 1, Gem.w. dient aan de verordening verbindende kracht te worden ontzegd.

NTFR 2008/1049 - Vernietiging aansprakelijkstelling omdat ontbonden rechtspersoon niet in gebreke was

ECLI:NL:GHARN:2008:BD2381, datum uitspraak 15-05-2008, publicatiedatum 23-05-2008
Aflevering 22, gepubliceerd op 29-05-2008
A bv, een ontbonden rechtspersoon, heeft op 15 november 2002 opgehouden te bestaan. Op 15 maart 2005 is ten name van A bv een naheffingsaanslag omzetbelasting vastgesteld. De ontvanger heeft deze aanslag bekendgemaakt aan het kantoor van de voormalige curator. Vervolgens heeft de ontvanger belanghebbende als voormalige bestuurder van A bv aansprakelijk gesteld. Rechtbank Arnhem heeft deze aansprakelijkstelling in stand gelaten. Hiertegen komt belanghebbende met succes in appel. Aansprakelijkstelling geschiedt, aldus het hof, niet vóór dat een belastingschuldige in gebreke is met de betaling van de belastingschuld. Daarvan kan pas sprake zijn nadat hij in de gelegenheid is geweest om van zijn belastingschuld kennis te nemen en deze te voldoen. Een niet-natuurlijk persoon is volgens het hof daartoe slechts in de gelegenheid geweest, indien de belastingschuld bekend is gemaakt aan een persoon die op dat tijdstip bevoegd was om die niet-natuurlijk persoon in rechte te vertegenwoordigen. Nu A bv heeft opgehouden te bestaan en de vereffening niet is heropend, was volgens het hof niemand tot vertegenwoordiging van A bv bevoegd. Volgens het hof is de naheffingsaanslag niet op de juiste wijze bekendgemaakt. Dit betekent dat A bv niet in gebreke was, zodat belanghebbende niet aansprakelijk kan worden gesteld.