NTFR 2013/1959 - Nederlandse regelgeving biedt mogelijkheid tot vermindering wettelijk griffierecht wegens financieel onvermogen
ECLI:NL:PHR:2013:642, datum uitspraak 26-07-2013, publicatiedatum 02-09-2013
Aflevering 41, gepubliceerd op 10-10-2013 met annotatie van mr. R.W.J. KerckhoffsHof Amsterdam (8 maart 2012, nr. 11/00917, NTFR 2012/1857) heeft belanghebbende in verzet in verband met zijn beperkte financiële mogelijkheden verlaging van het griffierecht verleend tot € 20. In cassatie is aan de orde of een hof die bevoegdheid heeft. De staatssecretaris beantwoordt die vraag in het onderhavige geval ontkennend. A-G IJzerman beziet eerst in hoeverre hier de toegang tot de rechter al door de Nederlandse wetgeving zelf gewaarborgd wordt. Belanghebbende was op grond van art. 27l AWR € 112 aan griffierecht verschuldigd. De wettekst geeft een hof niet de bevoegdheid om te bepalen dat een lager dan uit de wet voortvloeiend griffierecht zal worden geheven. Op grond van art. 27l, lid 4, AWR in samenhang met art. 8:41, lid 2, Awb blijft niet-ontvankelijkverklaring van het hoger beroep achterwege als redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener van het hoger beroep in verzuim is geweest met het betalen van het griffierecht. De advocaat-generaal meent dat ook als een indiener het griffierecht helemaal niet heeft betaald, ‘het bedrag niet binnen de termijn bijgeschreven of gestort’ is. Dat betekent volgens de advocaat-generaal dat ook in dat geval kan worden getoetst of redelijkerwijs kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest. De advocaat-generaal merkt op dat een ratio voor de heffing van griffierecht is dat de wetgever heeft gewild dat de rechtzoekenden een zekere financiële bijdrage zouden leveren ter bestrijding van de door hun procedure opgeroepen kosten. Het lijkt de advocaat-generaal echter onaanvaardbaar aan rechtzoekenden die geen bijdrage kunnen betalen mee te delen dat de overheid hun procedure niet wil laten doorgaan omdat de overheid daarvan niet alle kosten wil dragen. Daarnaast moet de heffing van een griffierecht bijdragen tot een zorgvuldig gebruik van voorzieningen van rechtspraak, doordat de indiener een zorgvuldiger afweging van het belang en de zin van het instellen van een procedure tegenover de aan het verkrijgen van een rechterlijke uitspraak verbonden inspanningen en kosten moet maken. Een indiener van een beroep die, gelet op zijn financiële mogelijkheden, geen enkele mogelijkheid heeft het griffierecht te voldoen, is niet in staat de door de wetgever beoogde afweging te maken; hij heeft geen andere keus dan van het instellen van beroep af te zien. Ook dit lijkt de advocaat-generaal niet in overeenstemming met hetgeen de wetgever heeft bedoeld met de wettelijke regeling van het griffierecht. Een en ander moet volgens de advocaat-generaal betekenen dat na constatering van financieel onvermogen om het wettelijk voorziene griffierecht (geheel) te betalen, die niet-betaling verschoonbaar is en niet behoeft te leiden tot het oordeel dat de indiener in verzuim is geweest. Gezien de door het hof vastgestelde financiële positie van belanghebbende is het niet betalen van griffierecht volgens de advocaat-generaal verschoonbaar te achten. De advocaat-generaal acht de verleende vermindering tot € 20 toelaatbaar. Overigens zijn er ook verdragsaspecten (art. 6 EVRM). In casu gaat het om een naheffingsaanslag en een vergrijpboete. Met toepassing van deze verdragsaspecten komt de advocaat-generaal tot dezelfde, hierboven genoemde, conclusies als reeds bestaande ingevolge Nederlandse regelgeving met betrekking tot het griffierecht. De conclusie strekt ertoe dat het beroep in cassatie van de staatssecretaris ongegrond dient te worden verklaard.