Aflevering 41

Gepubliceerd op 10 oktober 2013

NTFR 2013/1925 - Btw, e-commerce en een nakende oratie

Aflevering 41, gepubliceerd op 10-10-2013 geschreven door prof. mr. dr. R.A. Wolf
Komende dinsdag organiseren het Fonds Indirect Tax en de VU Amsterdam een seminar over het btw-regime voor e-commerce per 2015. Hierop aansluitend hoop ik mijn oratie uit te spreken onder de titel: ‘NL-omzetbelasting of EU-btw? Over een almachtig hof en een parlement dat naar huis kan’. In dit artikel treft u enige bespiegelingen over beide onderwerpen.

NTFR 2013/1926 - Commentaar NOB op Belastingpakket 2014

Aflevering 41, gepubliceerd op 10-10-2013
De Nederlandse Orde van Belastingadviseurs heeft zijn commentaar op de wetsvoorstellen die tot het Belastingpakket 2014 behoren aan de Tweede Kamer gestuurd. In het commentaar gaat het NOB inhoudelijk op de voorstellen in, maar vraagt ook aandacht voor de praktische kant van de voorstellen. Zo zijn er veel vragen over de eenmalige vrijstelling van € 100.000 in de schenkbelasting en willen werkgevers graag zekerheid over de definitieve vormgeving van de werkkostenregeling per 1 januari 2014.

NTFR 2013/1927 - Nota van wijziging wetsvoorstel 'Belastingplan 2014'

Aflevering 41, gepubliceerd op 10-10-2013
De staatssecretaris van Financiën heeft een nota van wijziging op het wetsvoorstel ‘Belastingplan 2014’ aan de Tweede Kamer gestuurd. De nota van wijziging bevat wijzigingen in de stimulering van (semi-)elektrische auto’s in de directe belastingen en, onder meer, een bepaling die ziet op een gedeeltelijke teruggaaf van de premies Arbeidsongeschiktheidsfonds (Aof). Ten slotte zijn enkele technische aanpassingen opgenomen.

NTFR 2013/1928 - Nota van wijziging wetsvoorstel 'Overige fiscale maatregelen 2014'

Aflevering 41, gepubliceerd op 10-10-2013
De staatssecretaris van Financiën heeft een nota van wijziging op het wetsvoorstel ‘Overige fiscale maatregelen 2014’ aan de Tweede Kamer gestuurd. Via deze nota van wijziging wordt een wijziging voorgesteld op de Wet op de internationale bijstandsverlening bij de heffing van belastingen (WIB) en op de Successiewet 1956 (SW 1956). Het gaat om een delegatiegrondslag waardoor de SW 1956 wordt uitgebreid met de mogelijkheid om het niet nakomen van bepaalde informatieverplichtingen bij algemene maatregel van bestuur aan te merken als een overtreding en in de WIB wordt de mogelijkheid gecreëerd om regels te stellen inzake het uit eigen beweging verstrekken van gegevens en inlichtingen door bepaalde belastingplichtigen.

NTFR 2013/1929 - Commentaar RB op diverse wetsvoorstellen

Aflevering 41, gepubliceerd op 10-10-2013
Het Register Belastingadviseurs (RB) heeft op zijn website commentaren geplaatst op diverse recente wetsvoorstellen (http://www.rb.nl/dossiers/wetscommentaren/). Het gaat om commentaar op het pakket Belastingplan 2014, Wet maatregelen woningmarkt 2014 en de Wet die onder meer voorziet in de afschaffing van de aftrek voor specifieke zorgkosten.

NTFR 2013/1930 - Dividendexces kan bij berekening van plafond van hbr niet als negatieve algemene reserve in aanmerking worden genomen

ECLI:NL:GHAMS:2013:2359, datum uitspraak 18-07-2013, publicatiedatum 07-08-2013
Aflevering 41, gepubliceerd op 10-10-2013 met annotatie van mr. J.A.G. van Es
Belanghebbende, een beleggingsinstelling, wil graag een bedrag van € 69.168.380, dat is uitgekeerd ten laste van de herbeleggingsreserve (hbr) en voor het grootste deel bestaat uit excesdividend, afboeken van de algemene reserve. Dit leidt dan tot een negatieve algemene reserve waarmee het plafond voor de hbr wordt verhoogd. Evenals Rechtbank Haarlem (26 maart 2012, nr. 11/03712, NTFR 2012/878) is het hof van oordeel dat de tekst van art. 4, lid 5, onderdeel a, BBI geen ruimte biedt voor het, bij de berekening van het in die bepaling bedoelde plafond, in aanmerking nemen van een negatieve winstreserve. Bij de berekening van het plafond kan het vermogen namelijk slechts worden verminderd met de in die bepaling genoemde posten. Met de term ‘toelaatbare reserves’ is geen negatieve (algemene) reserve bedoeld, zoals belanghebbende kennelijk voorstaat. De door belanghebbende geschetste negatieve uitwerkingen van de bepalingen in het BBI (het tweemaal verschuldigd zijn van dividendbelasting) komen voort uit de zelfstandige beslissing van belanghebbende om de in haar commerciële (geconsolideerde) jaarrekening reeds tot uitdrukking gekomen (directe) resultaten van haar buitenlandse dochtermaatschappijen uit te keren, nog voordat deze buitenlandse resultaten tot haar fiscale winst behoren. Belanghebbende kan het dividendexces bij de berekening van het plafond van de hbr dan ook niet als negatieve algemene reserve in aanmerking nemen.

NTFR 2013/1931 - Moment van uitoefening opties is bepalend voor uit opties verkregen voordeel

ECLI:NL:GHDHA:2013:1785, datum uitspraak 04-06-2013, publicatiedatum 05-08-2013
Aflevering 41, gepubliceerd op 10-10-2013 met annotatie van mr. J. de Haan
De werkgever van belanghebbende heeft in 2004 aan belanghebbende opties toegekend. Op 30 oktober 2007 heeft belanghebbende een deel van die opties uitgeoefend. Op 20 december 2007 zijn de aandelen naar het effectendepot van belanghebbende overgeboekt. In geschil is het moment waarop het met de uitoefening van de opties verkregen voordeel is verkregen. Belanghebbende gaat uit van het moment waarop de aandelen feitelijk aan hem zijn geleverd, 20 december 2007. Het hof oordeelt, net als de rechtbank, dat bij de berekening van het voordeel dient te worden uitgegaan van de waarde van de aandelen op het moment van uitoefening van de opties (30 oktober 2007). Aangezien de onderhavige situatie volgens het hof verschilt met een zogenoemde ‘lock up’-situatie, heeft het hof het kortingspercentage in goede justitie vastgesteld op 2% van de beurswaarde op het uitoefenmoment.

NTFR 2013/1932 - Termijn van twee jaar voor vergoeding dubbele huisvestingskosten geldt niet per dienstbetrekking

ECLI:NL:GHDHA:2013:1562, datum uitspraak 22-05-2013, publicatiedatum 09-08-2013
Aflevering 41, gepubliceerd op 10-10-2013 met annotatie van drs. J.C. de Zeeuw
Belanghebbende heeft aan één van haar werknemers langer dan twee jaar een onbelaste vergoeding voor kosten van dubbele huisvesting verstrekt. Deze werknemer heeft ten behoeve van verschillende cliënten van belanghebbende gewerkt op een door die cliënten aangewezen locatie. Elk van de projecten, waarvoor belanghebbende de kosten van huisvesting heeft vergoed, heeft afzonderlijk niet langer dan twee jaar geduurd. In geschil is of de inspecteur hierover terecht heeft nageheven. Het hof is van oordeel dat ten onrechte is nageheven. Uit de wetsgeschiedenis en uit de wettekst van art. 15b, lid 1, onderdeel i, Wet LB 1964 is af te leiden dat er een verband moet zijn tussen de vergoeding en een periode van ten hoogste twee jaren. Daaruit volgt naar het oordeel van het hof dat aan iemand die verschillende keren tijdens zijn dienstbetrekking komt te staan voor het maken van kosten van dubbele huisvesting ter zake van de dienstbetrekking, elk van die keren die kosten onbelast kunnen worden vergoed voor een periode van maximaal twee jaren. Het hof volgt derhalve niet de uitleg die de inspecteur en de rechtbank voorstaan, die in wezen ertoe leidt dat een werkgever elke periode van dubbele huisvesting gedurende iemands loopbaan of dienstbetrekking (extracomptabel) moet bijhouden waarover hij reeds ter zake van de dienstbetrekking een vergoeding heeft verleend. Dit kan niet de bedoeling van de wetgever zijn geweest, aldus het hof.

NTFR 2013/1933 - Privaatrechtelijke dienstbetrekking niet aannemelijk gemaakt

Aflevering 41, gepubliceerd op 10-10-2013 met annotatie van drs. J.C. de Zeeuw
Belanghebbende, X bv, exploiteert een transportbedrijf. In 2009 en 2010 heeft X bv facturen ontvangen van stichting E voor het uitvoeren van chauffeurswerkzaamheden. Op het adres van stichting E zijn nog vier stichtingen ingeschreven. Naar aanleiding van een boekenonderzoek concludeert de inspecteur dat tussen X bv en de voorzitters van de stichtingen sprake is (geweest) van een dienstbetrekking. Aan X bv zijn naheffingsaanslagen loonheffingen en een vergrijpboete opgelegd. In geschil is of dat terecht is.

NTFR 2013/1936 - Werknemerslening aan failliete werkgever vormt geen negatief loon

ECLI:NL:PHR:2013:766, datum uitspraak 02-07-2013, publicatiedatum 20-09-2013
Aflevering 41, gepubliceerd op 10-10-2013 met annotatie van mr. D. Westerman
Belanghebbende leent in 2004 € 35.000 van een bank om dat bedrag tegen onzakelijke voorwaarden door te lenen aan zijn werkgever. Bij het faillissement van de werkgever in 2007 heeft belanghebbende een vordering op de werkgever van € 32.200 (€ 31.000 hoofdsom en € 1.200 achterstallige rente). Het geschil betreft de vraag of het verlies van belanghebbende op de lening negatief loon vormt.

NTFR 2013/1938 - Inwonend en niet-werkend gezinslid van een werknemer van VN-tribunalen is niet verzekerd voor de AOW: geen discriminatie

ECLI:NL:PHR:2013:702, datum uitspraak 12-07-2013, publicatiedatum 13-09-2013
Aflevering 41, gepubliceerd op 10-10-2013 met annotatie van mr. J.C.L.M. Fijen
Belanghebbende is Nederlandse en woont in Nederland bij haar moeder. Zij is beperkt in haar AOW-opbouw doordat haar moeder bij de Rwanda- en Joegoslavië-tribunalen van de VN werkte en inwonende, niet-werkende gezinsleden van employés van die tribunalen door de VN-zetelovereenkomsten en in het voetspoor daarvan de Nederlandse wetgeving worden uitgesloten van Nederlandse sociale verzekeringen. Belanghebbende acht dat discriminatoir. De CRvB heeft belanghebbende in het ongelijk gesteld.

NTFR 2013/1939 - Belanghebbende is terecht als premieplichtige aangemerkt

ECLI:NL:HR:2013:861, datum uitspraak 04-10-2013, publicatiedatum 07-10-2013
Aflevering 41, gepubliceerd op 10-10-2013
Belanghebbende en zijn echtgenote hebben in hoger beroep bij Hof Den Bosch (NTFR 2013/582) aangegeven alsnog te willen worden behandeld als binnenlandse belastingplichtigen. Omdat de aanslag nog niet onherroepelijk vaststond, heeft het hof die keuze alsnog toegestaan. Verder heeft belanghebbende betwist premieplichtig te zijn voor de volksverzekeringen, onder meer op de grond dat hij feitelijk geen aanspraken kan ontlenen aan de AWBZ in zijn woonland, België. Het hof oordeelde dat belanghebbende terecht als premieplichtige is aangemerkt en dat hij niet aannemelijk heeft gemaakt dat hem door Nederlandse instanties feitelijk de vergoeding wordt geweigerd van in zijn woonland verstrekte AWBZ-achtige zorg. Omdat de aanslag van belanghebbende wordt verminderd wegens het alsnog opteren voor behandeling als binnenlands belastingplichtige, is het hoger beroep gegrond verklaard. Voor een proceskostenvergoeding zag het hof geen aanleiding, aangezien het aan belanghebbende te wijten is dat er niet in een eerder stadium is geopteerd voor behandeling als binnenlands belastingplichtige.

NTFR 2013/1947 - Courtage makelaar behoort tot niet-aftrekbare verkoopkosten deelneming

ECLI:NL:RBGEL:2013:2479, datum uitspraak 22-08-2013, publicatiedatum 22-08-2013
Aflevering 41, gepubliceerd op 10-10-2013 met annotatie van drs. M. Nieuweboer
X bv, belanghebbende, is de moedervennootschap van een fiscale eenheid in de zin van art. 15 Wet VPB 1969. Van de fiscale eenheid maakten deel uit K bv en haar dochtermaatschappij L bv. In L bv bevinden zich enkele panden. In 2008 is L bv met daarin de panden verkocht. K bv heeft ter zake daarvan aan een makelaar een honorarium betaald van € 131.605. In geschil is of dit bedrag behoort tot de aftrekbare verkoopkosten of de niet-aftrekbare verkoopkosten deelneming.

NTFR 2013/1948 - Beantwoording Kamervragen over boeterente bij vervroegde aflossing hypotheken

Aflevering 41, gepubliceerd op 10-10-2013
Minister Dijsselbloem van Financiën stuurt de Tweede Kamer de antwoorden op Kamervragen over boeterente bij vervroegde aflossing van hypotheken. Meerdere banken bekijken momenteel de mogelijkheid de boeterente te laten vervallen wanneer gebruik wordt gemaakt van de verruimde vrijstelling in de schenkbelasting. De minister heeft de banken gevraagd de boeterentes te laten vervallen indien gebruik wordt gemaakt van de verruimde schenkingsvrijstelling. SNS heeft als eerste aangegeven hiertoe bereid te zijn. ABN AMRO kijkt concreet naar mogelijkheden voor het vervallen van de boeterentes. Naar de minister heeft begrepen willen ook andere banken kijken naar mogelijkheden om de boeterentes te laten vervallen, indien gebruik wordt gemaakt van de tijdelijk verruimde schenkingsvrijstelling.

NTFR 2013/1950 - KB-Lux: hof heeft boetes ten onrechte vernietigd

ECLI:NL:HR:2013:711, datum uitspraak 27-09-2013, publicatiedatum 27-09-2013
Aflevering 41, gepubliceerd op 10-10-2013 met annotatie van mr. P.G.M. Jansen
Aan belanghebbende zijn over een reeks van jaren (navorderings)aanslagen IB/PVV en VB met boetes opgelegd in verband met een KB-Luxrekening. Hof Den Bosch (NTFR 2012/1935) heeft onder meer de vergrijpboetes IB 1991 t/m 1993 vernietigd. Volgens de Hoge Raad ten onrechte. Uit de door het hof gehanteerde berekening van de rente-inkomsten volgt dat ook in die jaren deze rente-inkomsten meer hebben bedragen dan de rentevrijstelling. Dit brengt mee dat ook voor deze jaren het bewijs van het beboetbare feit is geleverd. Verder had het hof de (primitieve) aanslag IB 2000 niet moeten vernietigen, maar moeten verminderen. In dat jaar heeft belanghebbende immers ook andere inkomsten genoten. De Hoge Raad vermindert zelf de aanslag IB 2000. Voor de boetes wordt de zaak verwezen.

NTFR 2013/1951 - KB-Lux: bewijsvermoeden dat te weinig belasting is geheven, geldt voor jaren vanaf 1994

ECLI:NL:HR:2013:713, datum uitspraak 27-09-2013, publicatiedatum 27-09-2013
Aflevering 41, gepubliceerd op 10-10-2013 met annotatie van mr. P.G.M. Jansen
Aan belanghebbende zijn over een reeks van jaren navorderingsaanslagen IB/PVV en VB met boetes opgelegd in verband met een KB-Luxrekening. Vaststaat dat belanghebbende op 31 januari 1994 een saldo aanhield bij de KB-Lux. Voor de vergrijpboete IB 1992 is Hof Den Bosch (NTFR 2012/1539) uitgegaan van een bewijsvermoeden. In HR 28 juni 2013, nr. 11/04152, NTFR 2013/1385, heeft de Hoge Raad echter geoordeeld dat bij een saldo op 31 januari 1994 voor de boete IB 1993 nog het vermoeden gerechtvaardigd is dat het beboetbare feit is gepleegd, maar dat een dergelijk bewijsvermoeden niet opgaat voor eerdere jaren. De boete voor IB 1992 dient derhalve te vervallen. Verder heeft het hof de boetes IB 1997 t/m 2000 ten onrechte vernietigd. Blijken voornoemd arrest kan voor 1995 en later jaren namelijk wel een bewijsvermoeden worden aangenomen als vaststaat dat een belanghebbende op 31 januari 1994 rekeninghouder was. Voorts acht de Hoge Raad het oordeel van het hof over de boetes VB 1994 t/m 2000 onbegrijpelijk.

NTFR 2013/1952 - KB-Lux: onbegrijpelijk hofoordeel over boetes IB 2001 en 2002

ECLI:NL:HR:2013:715, datum uitspraak 27-09-2013, publicatiedatum 27-09-2013
Aflevering 41, gepubliceerd op 10-10-2013 met annotatie van mr. P.G.M. Jansen
Aan belanghebbende zijn voor de jaren 2001 en 2002 aanslagen IB/PVV met boetes opgelegd. Hof Den Bosch heeft de boetes vernietigd. Gelet op de omvang van het tegoed bij KB-Lux op 31 januari 1994 (f 65.434), acht het hof het bewijs van de beboetbare feiten niet geleverd. De Hoge Raad vindt dit oordeel onbegrijpelijk in het licht van de verklaring van de advocaat dat voor het bewijs van de boete tot uitgangspunt moet worden genomen dat het saldo per 31 januari 1994 jaarlijks met 10% is gestegen. Voor de boetes wordt de zaak verwezen.

NTFR 2013/1953 - KB-Lux: Onbegrijpelijk hofoordeel over boete IB 1992

ECLI:NL:HR:2013:712, datum uitspraak 27-09-2013, publicatiedatum 27-09-2013
Aflevering 41, gepubliceerd op 10-10-2013 met annotatie van mr. P.G.M. Jansen
Aan belanghebbende zijn over een reeks van jaren navorderingsaanslagen IB/PVV en VB met boetes opgelegd in verband met een KB-Luxrekening. Hof Den Bosch heeft geoordeeld dat voor de boete IB 1992 het bewijs van het beboetbare feit niet is geleverd. De Hoge Raad acht dit oordeel onbegrijpelijk in het licht van de door belanghebbende overgelegde gegevens dat hij in 1992 f 2.750 aan rente-inkomsten op de KB-Luxrekening heeft genoten. Voor deze boete wordt de zaak verwezen. Verder herstelt de Hoge Raad een kenbare misslag in het dictum van de hofuitspraak.

NTFR 2013/1954 - KB-Lux: inspecteur heeft navorderingsaanslagen niet voortvarend opgelegd

ECLI:NL:HR:2013:717, datum uitspraak 27-09-2013, publicatiedatum 27-09-2013
Aflevering 41, gepubliceerd op 10-10-2013 met annotatie van mr. P.G.M. Jansen
Aan belanghebbende zijn over een reeks van jaren navorderingsaanslagen IB/PVV en VB met boetes opgelegd in verband met een KB-Luxrekening. Hof Den Bosch heeft geoordeeld dat ook voor de navorderingsaanslagen IB 1996 en 1997 en VB 1997 en 1998 de inspecteur heeft voldaan aan de eis van de redelijke voortvarendheid. De Hoge Raad acht dit oordeel onjuist. De inspecteur heeft immers bij brief van 18 december 2003 deze aanslagen aangekondigd, terwijl deze aanslagen pas met dagtekening 31 juli 2004 zijn opgelegd. Deze vertraging van meer dan zes maanden is onverklaarbaar, zodat deze aanslagen worden vernietigd. Verder heeft het hof ten onrechte geoordeeld dat het vereiste bewijs voor de boete VB 1996 niet is geleverd, zodat deze boete wordt gehandhaafd.

NTFR 2013/1955 - Hof acht verklaring voor te late ontvangst van hoger beroepschrift geloofwaardig I

ECLI:NL:GHARL:2013:6288, datum uitspraak 27-08-2013, publicatiedatum 30-08-2013
Aflevering 41, gepubliceerd op 10-10-2013 met annotatie van mr. J. Berns
De rechtbank heeft op 13 november 2012 uitspraak gedaan. Het hoger beroepschrift, gedateerd op 24 december 2012, is op 3 januari 2013 door het hof ontvangen. Ter zitting voerde belanghebbende aan dat hij het hoger beroepschrift op 24 december 2012 ter post heeft bezorgd. De inspecteur heeft de tijdige terpostbezorging bestreden. Gelet op de Algemene termijnenwet (ATW) oordeelt het hof dat de beroepstermijn van zes weken eindigde op 25 december 2012. Het poststempel vermeldt 31 december 2012 als datum. Het hof acht onder verwijzing naar HR 28 januari 2011, nr. 10/02285, NTFR 2011/257 de verklaring van belanghebbende over de datum van postbezorging echter geloofwaardig, gelet op de door belanghebbende gestelde volgende omstandigheden; de kerstdagen, de drukte bij het postvervoerbedrijf tussen kerst en oud en nieuw, en het opheffen van het plaatselijk postdistributiecentrum eind 2012. Het hof acht het hoger beroepschrift tijdig ingediend. Het geschil spitst zich voorts toe op de vraag of de inspecteur het door belanghebbende aangegeven bedrag aan negatief resultaat uit overige werkzaamheden terecht niet in aanmerking heeft genomen en op de vraag of de inspecteur belanghebbende in de onderhavige jaren terecht het recht op zelfstandigenaftrek heeft ontzegd. Het hof sluit zich aan bij het oordeel van de rechtbank dat geen sprake is van een bron van inkomen.

NTFR 2013/1959 - Nederlandse regelgeving biedt mogelijkheid tot vermindering wettelijk griffierecht wegens financieel onvermogen

ECLI:NL:PHR:2013:642, datum uitspraak 26-07-2013, publicatiedatum 02-09-2013
Aflevering 41, gepubliceerd op 10-10-2013 met annotatie van mr. R.W.J. Kerckhoffs
Hof Amsterdam (8 maart 2012, nr. 11/00917, NTFR 2012/1857) heeft belanghebbende in verzet in verband met zijn beperkte financiële mogelijkheden verlaging van het griffierecht verleend tot € 20. In cassatie is aan de orde of een hof die bevoegdheid heeft. De staatssecretaris beantwoordt die vraag in het onderhavige geval ontkennend. A-G IJzerman beziet eerst in hoeverre hier de toegang tot de rechter al door de Nederlandse wetgeving zelf gewaarborgd wordt. Belanghebbende was op grond van art. 27l AWR € 112 aan griffierecht verschuldigd. De wettekst geeft een hof niet de bevoegdheid om te bepalen dat een lager dan uit de wet voortvloeiend griffierecht zal worden geheven. Op grond van art. 27l, lid 4, AWR in samenhang met art. 8:41, lid 2, Awb blijft niet-ontvankelijkverklaring van het hoger beroep achterwege als redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener van het hoger beroep in verzuim is geweest met het betalen van het griffierecht. De advocaat-generaal meent dat ook als een indiener het griffierecht helemaal niet heeft betaald, ‘het bedrag niet binnen de termijn bijgeschreven of gestort’ is. Dat betekent volgens de advocaat-generaal dat ook in dat geval kan worden getoetst of redelijkerwijs kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest. De advocaat-generaal merkt op dat een ratio voor de heffing van griffierecht is dat de wetgever heeft gewild dat de rechtzoekenden een zekere financiële bijdrage zouden leveren ter bestrijding van de door hun procedure opgeroepen kosten. Het lijkt de advocaat-generaal echter onaanvaardbaar aan rechtzoekenden die geen bijdrage kunnen betalen mee te delen dat de overheid hun procedure niet wil laten doorgaan omdat de overheid daarvan niet alle kosten wil dragen. Daarnaast moet de heffing van een griffierecht bijdragen tot een zorgvuldig gebruik van voorzieningen van rechtspraak, doordat de indiener een zorgvuldiger afweging van het belang en de zin van het instellen van een procedure tegenover de aan het verkrijgen van een rechterlijke uitspraak verbonden inspanningen en kosten moet maken. Een indiener van een beroep die, gelet op zijn financiële mogelijkheden, geen enkele mogelijkheid heeft het griffierecht te voldoen, is niet in staat de door de wetgever beoogde afweging te maken; hij heeft geen andere keus dan van het instellen van beroep af te zien. Ook dit lijkt de advocaat-generaal niet in overeenstemming met hetgeen de wetgever heeft bedoeld met de wettelijke regeling van het griffierecht. Een en ander moet volgens de advocaat-generaal betekenen dat na constatering van financieel onvermogen om het wettelijk voorziene griffierecht (geheel) te betalen, die niet-betaling verschoonbaar is en niet behoeft te leiden tot het oordeel dat de indiener in verzuim is geweest. Gezien de door het hof vastgestelde financiële positie van belanghebbende is het niet betalen van griffierecht volgens de advocaat-generaal verschoonbaar te achten. De advocaat-generaal acht de verleende vermindering tot € 20 toelaatbaar. Overigens zijn er ook verdragsaspecten (art. 6 EVRM). In casu gaat het om een naheffingsaanslag en een vergrijpboete. Met toepassing van deze verdragsaspecten komt de advocaat-generaal tot dezelfde, hierboven genoemde, conclusies als reeds bestaande ingevolge Nederlandse regelgeving met betrekking tot het griffierecht. De conclusie strekt ertoe dat het beroep in cassatie van de staatssecretaris ongegrond dient te worden verklaard.

NTFR 2013/1960 - Belanghebbende verschaft geen inzicht in vermogenspositie: cassatieberoep niet-ontvankelijk wegens niet betalen griffierecht

ECLI:NL:PHR:2013:643, datum uitspraak 26-07-2013, publicatiedatum 02-09-2013
Aflevering 41, gepubliceerd op 10-10-2013 met annotatie van mr. R.W.J. Kerckhoffs
In verzet heeft het hof het hoger beroep van belanghebbende niet-ontvankelijk verklaard in verband met het onbetaald laten van griffierecht. Volgens het hof is het onbetaald laten van griffierecht niet verschoonbaar wegens de omstandigheid dat een besluit van de gemeente op de aanvraag van belanghebbende strekkende tot toekenning van bijzondere bijstand voor het voldoen van het griffierecht, enige tijd was uitgebleven. In cassatie heeft belanghebbende evenmin het griffierecht voldaan. Belanghebbende is door de Hoge Raad na aanmaning en constatering van in gebreke blijven, in de gelegenheid gesteld schriftelijk de redenen voor de termijnoverschrijding mee te delen, zo mogelijk onder bijvoeging van bewijsstukken. Naar aanleiding van die geboden gelegenheid was het woord aan belanghebbende. Deze had zijn eventuele financiële beperkingen moeten stellen en zo nodig moeten bewijzen. Belanghebbende heeft echter nagelaten redenen aan te voeren. Bekend zijn slechts de redenen die belanghebbende had om het griffierecht in hoger beroep niet te betalen. Uit het dossier blijkt voorts dat belanghebbende in 2008 een bijstandsuitkering genoot; over zijn huidige financiële situatie is niets bekend. A-G IJzerman meent dat het feit dat belanghebbende na daartoe in de gelegenheid te zijn gesteld geen (nader) inzicht in zijn eventuele financiële onvermogen heeft gegeven, voor rekening van belanghebbende dient te worden gebracht. Daarom moet het cassatieberoep niet-ontvankelijk worden verklaard.

NTFR 2013/1961 - Belastingdienst handelt niet adequaat bij betaling toeslag aan verkeerde persoon in samenhang met bewindvoering

Aflevering 41, gepubliceerd op 10-10-2013
De Belastingdienst maakte zeven maandelijkse termijnen huurtoeslag 2012 van de cliënt van verzoeker over op het rekeningnummer ten name van een naamgenoot van de cliënt van verzoeker. H. was bewindvoerder van deze naamgenoot. Na een onbevredigende bemiddelingsprocedure en klachtafhandeling door de Belastingdienst wendde verzoeker zich tot de Nationale ombudsman.

NTFR 2013/1962 - EC daagt België voor het Hof van Justitie wegens discriminerende bepalingen in de successiewetgeving

Aflevering 41, gepubliceerd op 10-10-2013
De Europese Commissie heeft besloten België voor het Hof van Justitie te dagen wegens belastingregels in het Waalse Gewest die discriminerend zijn en in strijd zijn met de EU-regels over het vrije verkeer van kapitaal. De Waalse wetgeving voorziet in een keuze tussen verschillende aandelennoteringen om de heffingsgrondslag voor de successiebelasting te bepalen. Op basis van deze bepaling kunnen erfgenamen de voor hen meest gunstige (meestal de laagste) kiezen. Deze keuze geldt echter alleen voor aandelen die aan een Belgische beurs zijn genoteerd. Aandelen die aan beurzen van andere EU-lidstaten of de EER-landen zijn genoteerd, kunnen alleen worden gewaardeerd tegen de beurskoers op het tijdstip van overlijden, zonder dat een keuze tussen noteringen mogelijk is. De Commissie is van mening dat het ontbreken van een keuzemogelijkheid bij het waarderen van aandelen die aan beurzen buiten België zijn genoteerd, discriminerend is en een beperking vormt van het vrije verkeer van kapitaal zoals neergelegd in art. 63 VWEU. In de praktijk kan dit Belgische inwoners ervan weerhouden in buitenlandse aandelen te beleggen omdat hun erfenis daardoor zwaarder zou kunnen worden belast. De Europese Commissie heeft België in april 2012 een met redenen omkleed advies toegezonden waarin zij de Belgische autoriteiten formeel verzoekt om deze wet te wijzigen (zie IP/12/408). Na uitblijven van een reactie heeft de Europese Commissie besloten de zaak voor het HvJ te brengen.

NTFR 2013/1963 - Geen recht op teruggaaf van op creditfactuur vermelde omzetbelasting

ECLI:NL:GHARL:2013:4289, datum uitspraak 18-06-2013, publicatiedatum 10-07-2013
Aflevering 41, gepubliceerd op 10-10-2013 met annotatie van mr. drs. E.P.A. Brakeboer
Belanghebbende heeft in 2005 een licentieovereenkomst gesloten met A voor het gebruik van een merknaam voor een bedrag van € 18.000.000 plus € 3.420.000 aan omzetbelasting. Op een factuur van 30 maart 2006 heeft belanghebbende voor deze (eenmalige) dienst genoemde bedragen vermeld. A heeft € 10.420.000 betaald. A heeft de omzetbelasting in aftrek gebracht. Het resterende bedrag is niet door A betaald. Na 30 maart 2006 heeft belanghebbende niets meer van A vernomen. Belanghebbende heeft A in gebreke gesteld. A heeft te kennen gegeven het betaalschema aan te passen. Belanghebbende heeft op 2 april 2008 een verzoek om teruggaaf van omzetbelasting bij de inspecteur ingediend voor € 1.756.303. Dit verzoek is afgewezen door de inspecteur. Op 28 november 2008 heeft belanghebbende een creditfactuur verstuurd voor € 6.500.000 vermeerderd met € 1.037.815. Belanghebbende claimt teruggaaf van het bedrag van € 1.037.815. De teruggaaf is geweigerd door de inspecteur en het hof oordeelt dat die weigering terecht is. Belanghebbende heeft namelijk niet aannemelijk gemaakt dat de licentieovereenkomst uiterlijk in het vierde kwartaal 2008 rechtsgeldig is beëindigd. Evenmin is aannemelijk dat in het vierde kwartaal 2008 een prijsvermindering is verleend. Ook faalt de stelling van belanghebbende dat de vergoeding eerst is ontvangen en vervolgens is terugbetaald door middel van verrekening.

NTFR 2013/1966 - Voor verhuurvrijstelling vergoeding vereist

Aflevering 41, gepubliceerd op 10-10-2013 met annotatie van mr. dr. J.Th. Sanders
Dit arrest beslist twee gevoegde zaken. Zaak C-210/11 betreft Medicon, een vennootschap naar Belgisch recht en ondernemer voor de btw, die onderzoek verricht, organiseert en adviseert op het gebied van dactylografie, vertaling en uitgave van medische rapporten voor farmaceutische bedrijven, en een paardenpension exploiteert. De activiteiten worden uitgeoefend in een daartoe gebouwd pand, alwaar ook de beheerders met hun gezin wonen zonder te betalen. De btw over de bouw is volledig afgetrokken. Omdat de Belgische fiscus heeft vastgesteld dat 50% van het gebouw door de beheerders van Medicom voor privédoeleinden wordt gebruikt en voor dit gebruik naar inkomstenbelastingmaatstaven een voordeel in natura van toepassing is, wordt slechts de helft van de btw over de vervaardiging van dit gebouw in aftrek toegestaan. De beheerders van Medicom hebben erkend dat zij in 1997 en 1998 twee derde van het betrokken gebouw voor privédoeleinden hebben gebruikt.

NTFR 2013/1968 - Onduidelijke foto onvoldoende bewijs voor gebruik van de weg: naheffingsaanslag vernietigd

ECLI:NL:GHARL:2013:6085, datum uitspraak 13-08-2013, publicatiedatum 23-08-2013
Aflevering 41, gepubliceerd op 10-10-2013 met annotatie van mr. J. Rolleman
Belanghebbende drijft een autohandel. Tot haar bedrijfsvoorraad behoort een auto. Volgens de inspecteur is met deze auto op 8 augustus 2011 gebruikgemaakt van de weg zonder dat deze auto was voorzien van een handelaarskenteken. Dit zou blijken uit een foto. Daarom heeft de inspecteur nageheven met verzuimboete. De rechtbank heeft de naheffingsaanslag en boetebeschikking echter vernietigd. Het hof is het daarmee eens. Van belang acht het hof dat de gefotografeerde auto zich op een afstand van 140 km van het bedrijfsadres bevond, de foto onduidelijk is en sprake is van een klusauto. In dat licht bezien wordt van de inspecteur meer bewijs verlangd dan een onduidelijke foto waarop alleen het kenteken met zekerheid kan worden herkend.

NTFR 2013/1971 - Geen disculpatie aansprakelijkheid omdat niet voldoende onderzocht is of de koper de fiscale claim kon dragen

ECLI:NL:GHAMS:2013:2712, datum uitspraak 08-08-2013, publicatiedatum 11-09-2013
Aflevering 41, gepubliceerd op 10-10-2013 met annotatie van mr. R.B.H. Beune
Tot 31 december 2004 hield belanghebbende alle aandelen in A bv. In 2002 heeft A bv onroerende zaken verkocht en voor de boekwinst een herinvesteringsreserve (HIR) opgenomen. Na de verkoop vonden er geen activiteiten meer plaats in de bv. In 2004 is een koopovereenkomst gesloten met Y bv voor de koop van een bedrijfsruimte, maar deze bedrijfsruimte is nooit geleverd. Op 31 december 2004 heeft belanghebbende al de aandelen in A bv verkocht. Belanghebbende is aansprakelijk gesteld voor de onbetaald gebleven aanslag VPB over het jaar 2004, opgelegd aan A bv, omdat het vermogen van de vennootschap ontoereikend is voor het voldoen van de verschuldigde vennootschapsbelasting. Deze fiscale claim is ontstaan na het vrijvallen van de HIR. Met betrekking tot de aanslag VPB 2004 oordeelt het hof dat belanghebbende niet aannemelijk heeft gemaakt dat het nieuwe bestuur een reëel voornemen had tot herinvesteren. De HIR is dan ook terecht vrijgevallen en tot de belastbare winst gerekend. Naar het oordeel van het hof kwalificeert de bv als een beleggingsvennootschap omdat zij slechts liquide middelen in rekening-courant heeft uitgeleend aan haar aandeelhouders. Belanghebbende heeft in de akte van aandelenoverdracht expliciet verwoord dat er sprake was van een stille reserve, heeft ingestemd met het achterwege blijven van een garantie van de verkoper op het adequaat benutten van de HIR en heeft enkel bij de koper een vrijwaring bedongen voor een eventuele claim voor de verschuldigde vennootschapsbelasting. Door geen verder onderzoek te doen naar de actuele gegoedheid van de koper, de betrouwbaarheid van de jaarstukken en naar het realiteitsgehalte van de herinvesteringsplannen van de koper en de gestelde aankoop van bedrijfsruimte enerzijds en genoegen te nemen met een vrijwaring door de koper anderzijds heeft belanghebbende zich onvoldoende van zijn zorgplicht gekweten om aan te nemen dat het niet aan hem is te wijten dat de vennootschapsbelasting niet kon worden voldaan. Belanghebbende is dan ook terecht aansprakelijk gesteld.

NTFR 2013/1973 - Waarde woon-winkelpand door heffingsambtenaar niet aannemelijk gemaakt

ECLI:NL:GHARL:2013:5470, datum uitspraak 02-07-2013, publicatiedatum 25-07-2013
Aflevering 41, gepubliceerd op 10-10-2013 met annotatie van mr. R.H.J. Aelen
In geschil is de waarde van een woon-winkelpand. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard. In hoger beroep overweegt het hof als volgt: De heffingsambtenaar heeft een taxatierapport overgelegd. In het rapport zijn twee waarderingmethoden gebruikt; de huurwaardekapitalisatiemethode voor het bedrijfsgedeelte en de vergelijkingsmethode voor het woongedeelte. De huurwaarden per m² voor het bedrijfsgedeelte zijn niet op een voor het hof toetsbare wijze herleid uit marktgegevens omtrent voor vergelijkbare panden bedongen huren. Verder zijn geen van de bij de bepaling van de bruto huurwaarde kapitalisatiefactor gebruikte grootheden in het taxatierapport onderbouwd. Een voor het hof traceerbare relatie tussen de in het taxatierapport opgenomen ‘onderbouwende marktgegevens’ van enkele woonwinkelpanden en de door de taxateur berekende huurwaardekapitalisatiefactor, is in het taxatierapport niet gelegd. In het taxatierapport van het woongedeelte is de rekenprijs per m³ niet onderbouwd met marktgegevens van vergelijkbare objecten. Er worden wel enkele verkoopcijfers van woonwinkelpanden genoemd maar herleidingsgegevens ontbreken. Het hof acht de heffingsambtenaar mitsdien niet geslaagd in de bewijslast van de waarde. Het door belanghebbende overgelegde taxatierapport heeft eveneens tekortkomingen maar de daaraan ten grondslag liggende taxatie is wel uitgevoerd door twee, door partijen aangewezen, taxateurs. Het hof acht derhalve belanghebbende wel geslaagd in het aannemelijk maken dat de door haar bepleite waarde niet te laag is.

NTFR 2013/1974 - Geen belanghebbendebeschikking voor erfgenaam met alleen een vorderingsrecht

ECLI:NL:GHDHA:2013:3129, datum uitspraak 13-08-2013, publicatiedatum 14-08-2013
Aflevering 41, gepubliceerd op 10-10-2013 met annotatie van mr. B.S. Kats
De ouders van belanghebbende waren in algehele gemeenschap van goederen gehuwd. Na het overlijden van zijn moeder heeft belanghebbende van rechtswege een vorderingsrecht op zijn vader verkregen en zijn vader de woning. De omvang van deze vordering wordt mede bepaald door de waarde van de woning. Belanghebbende heeft verzocht om een belanghebbendebeschikking. De gemeente heeft dit afgewezen. In geschil is of belanghebbende aanspraak maakt op een belanghebbendebeschikking. Het hof oordeelt dat belanghebbende niet voor een belanghebbendebeschikking in aanmerking komt. Voor zover sprake is van een WOZ-waardebeschikking en onroerendezaakbelasting is geen inkomens- of vermogensbestanddeel van belanghebbende begrepen in het voorwerp van de belasting. Belanghebbende is immers geen (mede)gerechtigde tot de woning. Het door enige belasting getroffen vermogensbestanddeel is zijn vordering op zijn vader. Voor zover sprake is van een aanslag op grond van de Successiewet 1956 is belanghebbende degene aan wie de aanslag zal worden opgelegd en staat voor hem bezwaar en beroep open. Het beroep van belanghebbende stuit af op het gesloten stelsel van rechtsmiddelen.