Aflevering 29-30

Gepubliceerd op 23 juli 2020

NTFR 2020/2161 - Maatschappelijk ongemak

Aflevering 29-30, gepubliceerd op 23-07-2020 geschreven door A.F. Gunn
Het is een weinig bekend gegeven dat elk mens wordt geboren onder het licht van een astrologische stijlfiguur (‘literaire ascendant’). Dit naast het meer bekende sterrenbeeld. Het leven van sommige mensen wordt beheerst door de drieslag en bij anderen staat de halfrijm centraal. Mijn literaire ascendant is het eufemisme: zachte taal voor harde thema’s. Alles van ‘extra reistijd’ tot ‘overcomplete werknemer’ maakt mij blij. De meest recente aanwinst voor mijn verzameling is het begrip ‘maatschappelijk ongemak’. Ik vond het in het onlangs verschenen rapport van de Adviescommissie belastingheffing van multinationals (commissie-Ter Haar) met de titel ‘Op weg naar balans in de vennootschapsbelasting’ (VPB). In het rapport wordt onderzocht hoe de VPB eerlijker te maken, met behoud van het vestigingsklimaat: ‘Onder die vraag zit een maatschappelijk ongemak, maar ook een economische realiteit van een steeds mondialer economisch verkeer.’ Er kan geen misverstand over bestaan: ‘maatschappelijk ongemak’ is intrigerend en buitengewoon complex. Het Ter Haar-rapport bevat enkele passages over ‘eerlijkheid’, maar geen uitgebreide analyse van het maatschappelijk ongemak als zodanig. In deze Opinie vraag ik daarom aandacht voor het ‘maatschappelijk ongemak’. De commissie-Ter Haar passeert nog een paar keer de revue, maar het gaat mij om het bredere plaatje, en dan met name om het publieke debat. Achtereenvolgens komen aan bod: (i) het begrip ‘eerlijk’; (ii) het publieke debat; (iii) het beginsel van ‘fair share’; en (iv) ‘oneerlijk overheidshandelen’. Ik sluit af met een conclusie (v).

NTFR 2020/2163 - COVID-19: Beantwoording Kamervragen over sociale ondernemingen en de NOW

Aflevering 29-30, gepubliceerd op 23-07-2020 geschreven door mr. M. Gerardu-Houben
Minister Van Ark (in een van haar laatste handelingen als Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid) heeft Kamervragen beantwoord over problemen die sociale ondernemingen bij toepassing van de NOW ondervinden. Uit de beantwoording van de Kamervragen volgt dat ook bij sociale werkvoorzieningen en sociaal ondernemers rijksbijdragen, subsidies en andere baten meetellen voor het omzetbegrip. Hiermee wordt dubbele financiering voorkomen. Sociale werkvoorzieningen en sociaal ondernemers worden hierbij niet anders behandeld dan andere bedrijven en instellingen bij de beoordeling van het omzetverlies voor de NOW.

NTFR 2020/2164 - COVID-19: Tegemoetkomingsregeling flexwerkers (TOFA) twee weken langer open

Aflevering 29-30, gepubliceerd op 23-07-2020
De Tijdelijke overbruggingsregeling voor flexibele arbeidskrachten (TOFA) is verlengd tot en met zondag 26 juli 2020. Flexwerkers, oproep- en uitzendkrachten met inkomstenverlies door corona krijgen daarmee twee weken langer de tijd om bij het UWV een aanvraag te doen voor financiële tegemoetkoming. Het aantal aanvragen staat nu op bijna 19.000. De verwachting is dat meer mensen van de regeling gebruik zouden kunnen maken.

NTFR 2020/2165 - COVID-19: Kamerbrief besluitvormingsproces vervolg huidige steunpakket

Aflevering 29-30, gepubliceerd op 23-07-2020
Het kabinet laat de besluitvorming over het vervolg op het huidige noodpakket meelopen in de augustusbesluitvorming. De cijfers over economie en arbeidsmarkt voor het tweede kwartaal en de concept Macro Economische Verkenning van het CPB komen half augustus. Het kabinet wil daarop wachten om een zo goed mogelijke inschatting te kunnen maken van wat vanaf 1 oktober a.s. nodig is. Dat betekent dat de plannen voor de periode na 1 oktober uiterlijk op Prinsjesdag bekend zullen worden gemaakt.

NTFR 2020/2169 - Brief over doenvermogentoets in het pakket Belastingplan 2021

Aflevering 29-30, gepubliceerd op 23-07-2020
De staatssecretarissen van Financiën hebben een brief aan de Eerste Kamer gestuurd over de doenvermogentoets in het pakket Belastingplan 2021. Het gaat daarbij vooral om maatregelen die er direct toe leiden dat burgers actief zelf handelingen moeten verrichten om aan de maatregel te kunnen voldoen. Op dit punt is het conceptwetsvoorstel Wet verbetering uitvoerbaarheid toeslagen wat betreft doenvermogen in het oog springend.

NTFR 2020/2170 - Beantwoording van vragen over eHerkenning

Aflevering 29-30, gepubliceerd op 23-07-2020
Staatssecretaris Vijlbrief van Financiën – Fiscaliteit en Belastingdienst – heeft, mede namens de staatssecretaris van BZK, vragen van de Tweede Kamer over het gebruik van eHerkenning beantwoord. In de antwoorden wordt onder meer ingegaan op de juridische grondslag van het elektronische verkeer zelf. De eIDAS-Verordening schrijft niet voor hoe de kosten voor betrouwbare inlogmiddelen gedekt moeten worden. Dat is een nationale keuze. De think small first-gedachte van de Europese Commissie heeft daarom geen rol gespeeld in de Nederlandse inbreng.

NTFR 2020/2171 - Extern toezicht op de Belastingdienst

Aflevering 29-30, gepubliceerd op 23-07-2020 geschreven door mr. J.D. Schouten
De staatssecretarissen van Financiën informeren de Tweede Kamer, zoals eerder dit jaar was toegezegd, door middel van een brief over het externe toezicht op de Belastingdienst. In deze brief gaan zij nader in op de toegevoegde waarde van dit externe toezicht. Een onafhankelijke commissie van drie deskundigen zal de beide bewindslieden onafhankelijk adviseren over de vraag hoe extern toezicht op de Belastingdienst het beste vormgegeven kan worden. Daarbij zijn een aantal deelvragen van belang:

NTFR 2020/2176 - Tbs-regeling van toepassing op deel van winkelruimte van belanghebbende (art. 81.1 Wet RO)

ECLI:NL:HR:2020:1293, datum uitspraak 17-07-2020, publicatiedatum 17-07-2020
Aflevering 29-30, gepubliceerd op 23-07-2020
Belanghebbende is gehuwd buiten gemeenschap van goederen. Belanghebbende en zijn echtgenote hebben in 1992 gezamenlijk, ieder voor de onverdeelde helft, een woon-winkelpand gekocht. De woning op de eerste verdieping wordt door belanghebbende en zijn echtgenote gebruikt als eigen woning. De woning heeft een van de winkelruimte op de begane grond gescheiden opgang. De winkelruimte wordt door de echtgenote van belanghebbende gebruikt in het kader van haar onderneming. In 2000 betrekken belanghebbende en zijn echtgenote een andere woning en wordt de bovenverdieping verhuurd aan derden. In 2010 staakt de echtgenote haar onderneming. In zijn IB-aangifte 2010 heeft belanghebbende de woning en de helft van de winkelruimte opgenomen in zijn box 3-vermogen. Hof Amsterdam (16 april 2019, nr. 17/00351, NTFR 2019/1801) is van oordeel dat belanghebbende het aan hem toekomende deel van de winkelruimte ter beschikking heeft gesteld aan zijn echtgenote. Naar het oordeel van het hof vormt deze ruimte voor belanghebbende dan ook werkzaamheidsvermogen waarover bij staking van de werkzaamheid moet worden afgerekend. Het beroep van belanghebbende op het vertrouwensbeginsel wegens het in voorgaande jaren volgen van de aangiften, terwijl hij als belastingdienstambtenaar de zogenoemde vip-status heeft en daarom op andere wijze wordt gecontroleerd, wordt door het hof verworpen, evenals het beroep op het gelijkheidsbeginsel.

NTFR 2020/2178 - Inspecteur stelt premieplicht vast, ook als verzekeringsplicht niet is vastgesteld door bevoegde instantie in socialezekerheidsrecht I

ECLI:NL:HR:2020:1237, datum uitspraak 10-07-2020, publicatiedatum 10-07-2020
Aflevering 29-30, gepubliceerd op 23-07-2020
Belanghebbende woont in Nederland en werkt als Rijnvarende op een binnenvaartschip. Hij was in loondienst bij een Luxemburgs bedrijf. Hof Arnhem-Leeuwarden (27 augustus 2019, nrs. 18/00299 en 18/00300, NTFR 2019/2272) heeft geoordeeld dat de inspecteur bevoegd is de premieplicht vast te stellen. De Hoge Raad onderschrijft dat oordeel. Ook als de verzekeringsplicht van de belanghebbende niet is vastgesteld door de bevoegde instantie in het socialezekerheidsrecht, dient de inspecteur de premie voor de volksverzekeringen te heffen aan de hand van de toepasselijke regelgeving. De belastingrechter is vervolgens bevoegd dit te toetsen.

NTFR 2020/2179 - Inspecteur stelt premieplicht vast, ook als verzekeringsplicht niet is vastgesteld door bevoegde instantie in socialezekerheidsrecht II

ECLI:NL:HR:2020:1151, datum uitspraak 10-07-2020, publicatiedatum 10-07-2020
Aflevering 29-30, gepubliceerd op 23-07-2020
Belanghebbende woont in Nederland en werkt als Rijnvarende op een binnenvaartschip. Hij was in januari 2013 in dienst bij A bv en de rest van het jaar bij een Cypriotisch bedrijf. De SVB is van 2013 tot juni 2019 bezig geweest met de beoordeling van de verzekerings- en premieplicht voor het jaar 2013. Nadat de Centrale Raad van Beroep zich daarover heeft uitgesproken, is duidelijk dat belanghebbende vanaf februari 2013 verzekerd is in België. Volgens Hof Den Bosch (28 augustus 2019, nr. 16/03797bis, NTFR 2019/2273) gaat het te ver dat de belastingrechter alsnog beoordeelt of belanghebbende voor januari 2013 premieplichtig is, ook al ontbreekt een besluit van de SVB voor januari 2013. De beoordeling van de premieplicht is voorbehouden aan de SVB en komt niet toe aan de inspecteur, en daarmee ook niet aan de belastingrechter, aldus het hof. De Hoge Raad vernietigt de hofuitspraak. De omstandigheid dat de SVB geen verklaring over de toepasselijkheid van de Nederlandse wetgeving heeft afgegeven, brengt geen wijziging in de verplichting van de inspecteur om premie volksverzekeringen te heffen aan de hand van de toepasselijke regelgeving. Dit geldt ook als het gaat om een gedeelte van een jaar en de SVB voor een ander gedeelte van dat jaar wel een dergelijke verklaring heeft afgegeven.

NTFR 2020/2180 - Rijnvarenden premieplichtig in Nederland

ECLI:NL:PHR:2020:446, datum uitspraak 07-05-2020, publicatiedatum 05-06-2020
Aflevering 29-30, gepubliceerd op 23-07-2020
A-G Wattel heeft conclusies genomen in acht zaken, afkomstig van drie verschillende hoven, over Rijnvarenden die volgens de Belastingdienst in Nederland sociaal verzekerd en premieplichtig waren omdat de scheepsexploitant in Nederland was gevestigd, maar die volgens de Rijnvarenden zelf in Luxemburg (of Cyprus, of Liechtenstein) verzekerd en premieplichtig waren omdat hun werkgevers (uitzendbureaus) aldaar gevestigd waren. Bij de acht conclusies hoort een gemeenschappelijke bijlage. De hoofdvragen zijn telkens: in welk land was de belanghebbende verzekerd en premieplichtig? Wie bepaalt dat (de Belastingdienst of de Sociale Verzekeringsbank (SVB)) en op basis waarvan? Als de belanghebbende in Nederland verzekerd en premieplichtig is, is Nederland dan wegens niet-doorlopen van EU-rechtelijke overleg- en ontdubbelingsprocedures gehouden om dubbele premieheffing te voorkomen als het niet-bevoegde Luxemburg niet restitueert?

NTFR 2020/2182 - Minister blijft zich inzetten tegen premieshoppen

Aflevering 29-30, gepubliceerd op 23-07-2020 geschreven door mr. M. Gerardu-Houben
Naar aanleiding van zijn eerdere toezegging aan de Kamer tijdens het wetgevingsoverleg over de Implementatiewet herziene detacheringsrichtlijn heeft minister Koolmees een brief gestuurd met daarin meer informatie over A1-verklaringen, premieshoppen en de handhaving hierop. Het betreft een update van zijn eerdere brief van 1 maart 2018 over dit onderwerp.

NTFR 2020/2187 - Geen aftrek van vooruitbetaalde eigenwoningrente die betrekking heeft op periode na overlijden van belastingplichtige

ECLI:NL:PHR:2020:582, datum uitspraak 09-06-2020, publicatiedatum 02-07-2020
Aflevering 29-30, gepubliceerd op 23-07-2020 met annotatie van mr. J. de Haan
A-G Niessen heeft conclusie genomen over de vraag of betaalde rente in verband met een eigenwoningschuld in aftrek kan worden gebracht voor zover deze rente ziet op een periode na overlijden waarin geen sprake meer is van een eigen woning.

NTFR 2020/2188 - Vragen beantwoord over de evaluaties eigenwoningregeling

Aflevering 29-30, gepubliceerd op 23-07-2020
De staatssecretaris van Financiën – Fiscaliteit en Belastingdienst heeft, mede namens de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, 75 vragen beantwoord over zijn brief van 13 december 2019 over de evaluaties eigenwoningregeling (NTFR 2020/30). In de beantwoording komen onder meer de varianten aan de orde die de onderzoeksbureaus SEO en Panteia hebben voorgesteld. In dat verband verwijst de staatssecretaris naar minder vergaande varianten, zoals die beschreven staan in de Bouwstenen voor een beter belastingstelsel. Bij een wijziging van het stelsel van fiscale behandeling van de eigen woning zal rekening moeten worden gehouden met overgangstermijnen van twintig à dertig jaar.

NTFR 2020/2190 - Vergoeding voor niet-doorgaan uitbreiding in Pools staatsbedrijf valt (nagenoeg) niet onder deelnemingsvrijstelling

ECLI:NL:HR:2020:1270, datum uitspraak 10-07-2020, publicatiedatum 10-07-2020
Aflevering 29-30, gepubliceerd op 23-07-2020 met annotatie van mr. B. Jorissen
Belanghebbende zou haar belang in een Pools staatsbedrijf uitbreiden met 21% om daarin een meerderheidsbelang te verwerven, zulks bij beursgang op uiterlijk 31 december 2001, die uiteindelijk, na een regeringswissel, niet heeft plaatsgevonden. Na een arbitrageprocedure heeft zij met de Poolse regering een overeenkomst gesloten op grond waarvan zij een vergoeding ad € 1,16 miljard heeft ontvangen en zich verplichtte om minstens een 15%-belang te verkopen om haar control rights op te geven. In geschil is of die vergoeding is vrijgesteld als een deelnemingsvoordeel. Hof Arnhem-Leeuwarden (19 juni 2018, nr. 16/00475, NTFR 2018/1804) heeft die vraag voor € 248.468.120 bevestigend beantwoord. Voor het overige viel de vergoeding volgens het hof niet onder de deelnemingsvrijstelling. Hiertegen heeft belanghebbende cassatieberoep aangetekend, echter zonder succes.

NTFR 2020/2191 - Re-integratiediensten en loopbaanbegeleiding zijn compensabel voor BTW-compensatiefonds

ECLI:NL:HR:2020:1273, datum uitspraak 10-07-2020, publicatiedatum 10-07-2020
Aflevering 29-30, gepubliceerd op 23-07-2020 met annotatie van mr. M. Soltysik
Belanghebbende, een gemeente, heeft een re-integratiebureau ingeschakeld voor de begeleiding van zeer moeilijk bemiddelbare werklozen. Verder heeft belanghebbende een loopbaanbegeleidingsbureau ingeschakeld voor een afgetreden wethouder. Aan belanghebbende zijn daarvoor facturen met omzetbelasting uitgereikt. Ter financiering van deze omzetbelasting heeft belanghebbende aanspraak gemaakt op bijdragen uit het BTW-compensatiefonds. Hof Den Haag (15 juni 2018, nrs. 18/00004 t/m 18/00010, NTFR 2018/1568) heeft geoordeeld dat dit mogelijk is. De re-integratiediensten en de loopbaanbegeleiding zijn immers niet afgenomen om te verstrekken aan een individuele derde. De Hoge Raad onderschrijft dat oordeel. Wanneer een compensatiegerechtigde in het kader van een wettelijke taak goederen of diensten doet verstrekken die door individuele derden feitelijk worden gebruikt, is compensatie alleen uitgesloten indien het afnemen van die goederen en/of die diensten door de compensatiegerechtigde in overheersende mate plaatsvindt omwille van het individuele belang van die derden. Daarmee zijn die derden aan te merken als eindverbruiker en vervult de compensatiegerechtigde slechts de rol van intermediair. Dat doet zich niet voor indien die derden volgens de wet verplicht zijn om van de door de compensatiegerechtigde aangeboden goederen of diensten gebruik te maken en de compensatiegerechtigde aan een weigering daaraan mee te werken negatieve gevolgen voor die individuele derden kan verbinden. In dat geval heeft de compensatiegerechtigde de goederen en de diensten aangeschaft in verband met het belang van zijn eigen organisatie en bestuur dan wel het collectieve belang. De compensatiegerechtigde zelf is dan de eindverbruiker van de goederen of de diensten.

NTFR 2020/2193 - A-G stelt voor prejudiciële vraag te stellen of Unierecht dwingt vertrouwensbeginsel in omzetbelasting te beperken

ECLI:NL:PHR:2020:615, datum uitspraak 17-06-2020, publicatiedatum 03-07-2020
Aflevering 29-30, gepubliceerd op 23-07-2020 met annotatie van drs. C. Verweij
A-G Ettema gaat in deze conclusie in op de vraag of het recht van de Europese Unie dwingt de werking van het vertrouwensbeginsel in omzetbelastingzaken te beperken. In het bijzonder gaat het erom of is toegestaan gewekt vertrouwen te honoreren als dit tot een andere uitkomst leidt dan het strikt toepassen van de wet. Daaraan vooraf gaat – vanzelfsprekend – de vraag of het beroep op het (nationaalrechtelijke) vertrouwensbeginsel slaagt, zoals Hof Den Bosch (21 juni 2019, nr. 14/00263, NTFR 2019/2652) in deze zaak heeft geoordeeld.

NTFR 2020/2194 - Geen btw-vrijstelling voor beheerdienst voor zowel gemeenschappelijke als andere beleggingsfondsen (BlackRock Investment Management)

Aflevering 29-30, gepubliceerd op 23-07-2020 met annotatie van mr. P.F. Zijlstra
BlackRock is lid van een in het Verenigd Koninkrijk gevestigde btw-eenheid. BlackRock beheert gemeenschappelijke beleggingsfondsen en andere fondsen. Om al die fondsen te beheren, neemt BlackRock diensten af van BlackRock Financial Management Inc. (‘BFMI’), een vennootschap naar Amerikaans recht. Die diensten worden verricht via een computerplatform genaamd Aladdin. Uit de prejudiciële vragen blijkt dat het gaat om een en dezelfde prestatie, ongeacht welke fondsen worden beheerd. Aangezien BFMI niet in het Verenigd Koninkrijk is gevestigd, voldoet BlackRock btw in het kader van de verleggingsregeling. Voor de periode 2010 tot en met begin 2013 heeft BlackRock echter enkel btw voldaan over de diensten die werden gebruikt voor het beheer van de andere fondsen. De waarde van de diensten had zij berekend naar verhouding van het bedrag dat die fondsen vertegenwoordigden in het totale bedrag van de beheerde fondsen. De verwijzende rechter vraagt zich af of de btw-vrijstelling voor het beheer van gemeenschappelijke beleggingsfondsen van toepassing is.

NTFR 2020/2195 - Belaste terbeschikkingstelling van serverkasten geen dienst met betrekking tot onroerend goed (A Oy)

Aflevering 29-30, gepubliceerd op 23-07-2020 met annotatie van mr. C.C. van den Berg
De Finse vennootschap A Oy verricht met name colocatiediensten voor binnen- en buitenlandse partijen op IT-gebied die met servers die hun eigendom zijn telecommunicatieverbindingen ter beschikking stellen aan hun eigen klanten. De door A Oy aangeboden colocatiediensten omvatten de terbeschikkingstelling van een serverkast met vergrendelbare deur, stroomtoevoer en diensten ten behoeve van een operationele omgeving zoals koeling, controle van temperatuur en vochtigheid, rookmelders, et cetera. De serverkasten bevinden zich in een door A Oy gehuurd gebouw waar zij met bouten aan de vloer zijn vastgezet. De gebruikers plaatsen vervolgens hun uitrusting in de serverkasten. Die uitrusting wordt in de serverkasten vastgeschroefd en kan in enkele minuten worden verwijderd. De klanten van A Oy krijgen geen eigen sleutel van de serverkast, maar kunnen op vertoon van een ID-bewijs een sleutel verkrijgen bij de 24-uursconciërgedienst. De verwijzende rechter vraagt zich ten eerste af of wel sprake is van de verhuur van onroerend goed. Daarnaast stelt deze rechter de vraag of de colocatiedienst moet worden aangemerkt als een dienst met betrekking tot onroerend goed.

NTFR 2020/2198 - Wijziging vergunning actieve veredeling heeft geen terugwerkende kracht

ECLI:NL:HR:2020:1288, datum uitspraak 17-07-2020, publicatiedatum 17-07-2020
Aflevering 29-30, gepubliceerd op 23-07-2020 met annotatie van mr. G. van Dam
Belanghebbende fabriceert in Nederland multifunctionele printers. De inspecteur heeft haar in 2005 een vergunning actieve veredeling verstrekt. Op verzoek van belanghebbende heeft de inspecteur haar op 11 juni 2010 een nieuwe vergunning actieve veredeling verleend voor de periode 18 juni 2010 tot 18 juni 2013. Daarbij is geen verandering aangebracht in de lijsten van invoergoederen en veredelingsproducten. Op verzoek van belanghebbende heeft de inspecteur op 15 juli 2011 een gewijzigde vergunning afgegeven. De vergunning vermeldt als ingangsdatum ‘18 juni 2010 (Versie 15 juli 2011)’. Bij de gewijzigde vergunning zijn nieuwe bijlagen gevoegd. Naar aanleiding van een controle van alle in de periode van 1 januari 2009 t/m met 14 juli 2014 door belanghebbende gedane aangiften heeft de inspecteur gesteld dat belanghebbende goederen in die aangiften heeft vermeld die niet zijn vermeld in bijlage 1 van de vergunning zoals deze luidde voor de bij de brief van 15 juli 2011 verstrekte gewijzigde vergunning. Omdat volgens de inspecteur het daarom niet was toegestaan om deze goederen vrij van douanerechten onder de regeling actieve veredeling te plaatsen, zijn aan belanghebbende utb’s uitgereikt.

NTFR 2020/2199 - Dat ingevoerde goederen zijn doorverkocht tegen een prijs die lager is dan de representatieve prijs, betekent niet dat de cif-invoerprijs niet juist is

ECLI:NL:HR:2020:1269, datum uitspraak 10-07-2020, publicatiedatum 10-07-2020
Aflevering 29-30, gepubliceerd op 23-07-2020 met annotatie van mr. B.A. Kalshoven
Belanghebbende is groothandelaar in pluimveevlees. Zij heeft uit Brazilië afkomstig bevroren pluimveevlees ingevoerd. Daarvoor zijn invoerrechten voldaan. Nadien zijn, na een controle achteraf door de inspecteur, aanvullende rechten van belanghebbende geheven. Volgens de inspecteur is het pluimveevlees niet onder normale handelscondities doorverkocht. Daarom zijn de door belanghebbende verstrekte cif-invoerprijzen volgens hem niet aanvaardbaar. In zijn arrest van 23 februari 2018, nr. 15/05977, NTFR 2018/1111 heeft de Hoge Raad prejudiciële vragen gesteld. Het HvJ heeft in zijn arrest van 11 maart 2020, zaak C-160/18, ECLI:EU:C:2020:190 deze vragen beantwoord. In het onderhavige arrest oordeelt de Hoge Raad aan hand van die antwoorden dat de enkele omstandigheid dat belanghebbende het door haar in de Unie ingevoerde pluimveevlees heeft doorverkocht tegen een prijs die lager is dan de representatieve prijs, niet meebrengt dat de in de douaneaangiften vermelde cif-invoerprijs niet overeenkomt met de werkelijke prijs. Voor het geval de cif-invoerprijs niet juist is, mogen de verschuldigde aanvullende rechten niet worden berekend op basis van de representatieve prijs van pluimveevlees in de betrokken periode, maar moet de cif-invoerprijs opnieuw worden vastgesteld volgens de in het Communautair Douanewetboek (CDW) neergelegde regeling inzake de douanewaarde van goederen.

NTFR 2020/2200 - Bij herinvoer gebruikte auto moet BPM worden berekend op basis van historische BPM

ECLI:NL:PHR:2020:616, datum uitspraak 18-06-2020, publicatiedatum 03-07-2020
Aflevering 29-30, gepubliceerd op 23-07-2020 met annotatie van mr. H.A. Elbert
Op 17 juli 2013 is het onderhavige voertuig (de eerste keer) ingevoerd. De datum van eerste toelating van het voertuig (in het buitenland) is 29 maart 2012. Naar aanleiding van de eerste aangifte BPM in 2013 heeft de inspecteur de historische BPM (aanvankelijk € 22.859) naar werkelijke waarde herrekend en op € 16.525 vastgesteld. Op 15 september 2015 is het voertuig uitgevoerd. Bij die uitvoer is een teruggaaf verleend, weer op basis van de herrekening en met toepassing van de afschrijvingstabel.

NTFR 2020/2201 - Wet reparatie verhuurderheffing bij gedeeld genot huurwoningen in werking getreden

Aflevering 29-30, gepubliceerd op 23-07-2020
De Wet reparatie verhuurderheffing bij gedeeld genot huurwoningen is in het Staatsblad geplaatst. De Eerste Kamer heeft op 7 juli 2020 het wetsvoorstel aangenomen. Het wetsvoorstel voorziet in een wijziging van de Wet maatregelen woningmarkt 2014 II, waardoor het genot krachtens eigendom, bezit of beperkt recht dat wordt gedeeld door meerdere (rechts)personen, (opnieuw) in de verhuurderheffing wordt betrokken. Vanaf 2020 wordt er een nieuw artikel aan de Wet maatregelen woningmarkt 2014 II toegevoegd, art. 1.6a. Met dit artikel worden huurwoningen met gedeeld genot in aanmerking genomen bij elk van de gerechtigden naar rato van de mate van eigendom, bezit of beperkt recht. Gelijktijdig vervalt art. 1.3. In dit artikel werden huurwoningen met gedeeld genot in de heffing betrokken bij degene die de WOZ-beschikking had ontvangen. De wet is in werking getreden op 8 juli 2020 en heeft terugwerkende kracht tot en met 1 januari 2020.

NTFR 2020/2203 - Op grote schaal indienen onjuiste aangiften door belastingadviseur en uitblijven reactie op vragen inspecteur inzake aftrekposten vormen 'nieuw feit'

ECLI:NL:HR:2020:1180, datum uitspraak 03-07-2020, publicatiedatum 03-07-2020
Aflevering 29-30, gepubliceerd op 23-07-2020 met annotatie van mr. R. Marchal
De belastingadviseur van belanghebbende heeft in de aangiften IB/PVV 2011 t/m 2014 van belanghebbende aftrekposten (specifieke zorgkosten) opgevoerd. De aanslagen zijn conform deze aangiften opgelegd. De laatste aanslag is op 12 mei 2015 opgelegd. In mei 2014 is de Belastingdienst een onderzoek gestart naar het aangiftegedrag van de belastingadviseur. In 2015 heeft de Belastingdienst nogmaals een onderzoek ingesteld. Naar aanleiding hiervan heeft de inspecteur bij brieven van 10 maart 2016 aan belanghebbende vragen gesteld over de aftrekposten. Hierop heeft belanghebbende niet gereageerd. Vervolgens heeft de inspecteur nagevorderd, waarbij de aftrekposten buiten beschouwing zijn gelaten. Volgens Hof Amsterdam (9 juli 2019, nrs. 18/00149 t/m 18/00152, NTFR 2019/2163) beschikt de inspecteur over een nieuw feit zodat hij bevoegd is na te vorderen. Hiertegen komt belanghebbende in cassatie, echter zonder succes. Het nieuwe feit ex art. 16 AWR is namelijk erin gelegen dat de belastingadviseur op grote schaal onjuiste aangiften heeft verzorgd, dat dit wellicht ook het geval is bij de aangifte van belanghebbende en dat de inspecteur bevestiging van dit vermoeden heeft kunnen vinden in het uitblijven van een antwoord op zijn vragen.

NTFR 2020/2208 - Vervolgingskosten bij versnelde dwanginvordering moeten op dwangbevel worden vermeld, maar er moet een redelijke betalingstermijn (twee dagen) worden geboden

ECLI:NL:HR:2020:1200, datum uitspraak 17-07-2020, publicatiedatum 17-07-2020
Aflevering 29-30, gepubliceerd op 23-07-2020 met annotatie van mr. N. van den Hoek
De ontvanger heeft bij beschikking van 27 februari 2018 tegen belanghebbende een dwangbevel ter versnelde invordering van zes aanslagen uitgevaardigd en hem € 12.197 aan kosten in rekening gebracht. Het dwangbevel is op 27 februari 2018 aan belanghebbende betekend, drie minuten nadat de aanslagen aan belanghebbende zijn betekend. Op de aanslagbiljetten staat dat het volledige bedrag direct moet worden betaald. Op de kostenbeschikking staat dat de kosten niet zijn verschuldigd als binnen twee werkdagen het volledige bedrag van de aanslagen wordt betaald. Betaling binnen die termijn heeft niet plaatsgevonden.

NTFR 2020/2209 - Schuldhulpverlening

Aflevering 29-30, gepubliceerd op 23-07-2020 geschreven door mr. J.D. Schouten
De wet tot wijziging van de Wet gemeentelijke schuldhulpverlening ten behoeve van uitwisseling van persoonsgegevens en het Besluit gemeentelijke schuldhulpverlening zijn gepubliceerd. Deze regelingen treden in werking met ingang van 1 januari 2021.

NTFR 2020/2210 - Vervolgingskosten

Aflevering 29-30, gepubliceerd op 23-07-2020 geschreven door mr. J.D. Schouten
De staatssecretaris van Financiën – Fiscaliteit en Belastingdienst stuurt de antwoordbrief op aan hem gerichte vragen van de Nationale ombudsman van 14 april 2020 over de verlaging van vervolgingskosten op verzoek ook naar de Tweede Kamer. Hij deelt mede dat het helaas nog niet is gelukt om de kosten van vervolging in alle gevallen automatisch te verminderen bij vermindering van de aanslag. Er moet nog onderzoek plaatsvinden naar mogelijkheden om fouten in de toekomst (geautomatiseerd) te voorkomen. Dit antwoord krijgt een vervolg inzake de voortgang van het herstel.

NTFR 2020/2211 - Antwoorden op Kamervragen over vestigingsklimaat Nederland

Aflevering 29-30, gepubliceerd op 23-07-2020
De minister van Economische Zaken en Klimaat beantwoordt vragen van de Tweede Kamerleden Wiersma en Lodders (beiden VVD) over het artikel ‘Unilever wake-upcall voor het kabinet’. In de antwoorden wordt ingegaan op het belang van multinationals voor Nederland en op de economische gevolgen van het vertrek van hoofdkantoren, zoals bij Unilever, uit Nederland. Tevens wordt ingegaan op het Nederlandse vestigingsklimaat (in brede zin) en opties tot verbetering daarvan. De belastingheffing is hierbij een aandachtpunt. In dit kader wordt in de antwoorden verwezen naar het rapport van de Adviescommissie belastingheffing van multinationals en naar het syntheserapport ‘Bouwstenen voor een beter belastingstelsel’. Het gaat volgens de minister om het vinden van een goede balans tussen het belasten van multinationals en de aantrekkelijkheid van het fiscale vestigingsklimaat. Ook worden de hoge lasten op arbeid als een knelpunt genoemd. In de ‘Bouwstenen voor een beter belastingstelsel’ worden diverse beleidsopties geschetst om de lasten op arbeid te verlagen.

NTFR 2020/2212 - Reactie op inbreng BNC-fiche besluitvorming EU-belastingzaken

Aflevering 29-30, gepubliceerd op 23-07-2020
De staatssecretaris van Financiën – Fiscaliteit en Belastingdienst bevestigt dat het kabinet de motie van de Tweede Kamer zal respecteren waarin de regering wordt verzocht om de EU-besluitvorming bij belastingheffing per unanimiteit te laten plaatsvinden. Dit in vervolg op enkele mededelingen van de Europese Commissie waarin de besluitvorming in EU-belastingzaken aan de orde wordt gesteld. Naast deze mededelingen heeft de Commissie nog geen concrete stappen ondernomen. Wel heeft de Commissie in de Europese Green Deal Mededeling aangegeven in 2021 te komen met een voorstel tot aanpassing van de Richtlijn energiebelastingen waarbij de Commissie voor de besluitvorming over wil gaan naar gekwalificeerde meerderheid. Wanneer dit voorstel door de Europese Commissie wordt gepresenteerd, zal het kabinet zoals gebruikelijk een standpunt innemen en dat opnemen in het te schrijven BNC-fiche.

NTFR 2020/2213 - EC verzoekt België om wijziging van nationale wetgeving n.a.v. richtlijn 'bestrijding belastingontwijking'

Aflevering 29-30, gepubliceerd op 23-07-2020
De Europese Commissie heeft België een aanmaningsbrief verstuurd met het verzoek om de EU-maatregelen tegen belastingontwijkingspraktijken als vastgelegd in de Richtlijn bestrijding belastingontwijking (Richtlijn (EU) 2016/1164 van de Raad) correct in wetgeving om te zetten. Het gaat om de definitie van infrastructuurprojecten en een te ruime toepassing van de uitzondering voor financiële ondernemingen (beide met betrekking tot de rentemaatregel), en het verzuim om dubbele belasting die voortvloeit uit de cfc-maatregel weg te nemen. Als België binnen drie maanden geen maatregelen neemt, kan de commissie de Belgische autoriteiten een met redenen omkleed advies sturen, de volgende fase in de inbreukprocedure.