NTFR 2020/225 - A-G Niessen belicht woonplaatsbegrip ex art. 4 AWR voor natuurlijke personen
ECLI:NL:PHR:2019:1350, datum uitspraak 17-12-2019, publicatiedatum 10-01-2020
Aflevering 4, gepubliceerd op 23-01-2020 met annotatie van mr. A.H.W. SteijnA-G Niessen heeft conclusie genomen in deze zaak, die ziet op het woonplaatsbegrip voor natuurlijke personen in de zin van art. 4, lid 1, AWR. Om het geschil in het juiste perspectief te plaatsen wijdt A-G Niessen een bredere bespreking aan art. 4, lid 1, AWR. In de negentiende-eeuwse voorgeschiedenis van het artikel werd al verwezen naar ‘de omstandigheden’. In de hoofdlijn van de rechtspraak onderkent de advocaat-generaal twee deelvereisten, te weten een band van persoonlijke aard en duurzaamheid van die band. Na behandeling van deze vereisten komt de advocaat-generaal tot een vuistregel: wie Nederland verlaat en niet een woning aanhoudt, woont niet meer hier, ook al heeft hij nog een band met Nederland. Iemand die tijdelijk vertrekt en niet of zelden feitelijk in Nederland ‘woont’, maar wel een woning aanhoudt, kan een woonplaats in Nederland behouden, maar daarbij worden dan de overige – ‘secundaire’ – omstandigheden (zoals sociale, juridische, economische en zuiver persoonlijke banden) relevant. Primair geldt volgens de advocaat-generaal dat van een ‘woonplaats’ alleen sprake kan zijn wanneer de natuurlijke persoon een ‘woning’ beschikbaar heeft.