NTFR 2020/157 - Vernietiging schenkingsovereenkomst wegens dwaling geen grond voor vernietiging aanslag schenkbelasting maar mogelijk wel voor vermindering
ECLI:NL:HR:2020:1, datum uitspraak 10-01-2020, publicatiedatum 10-01-2020
Aflevering 3, gepubliceerd op 16-01-2020 met annotatie van mr. A. de VriesBelanghebbende heeft op 22 september 2015 een woning gekocht van zijn oudtante. Deze heeft hem een koopprijs van € 225.000 toegezegd. In de op 2 november 2015 gedagtekende leveringsakte is een koopprijs van € 325.000 vermeld. Bij notariële schenkingsakte van 7 december 2015 heeft belanghebbende € 100.000 geschonken gekregen van zijn oudtante. Belanghebbende heeft hiervan op 4 april 2016 aangifte gedaan. De aanslag schenkbelasting is conform deze aangifte op 30 augustus 2016 opgelegd. Bij notariële akte van rectificatie van de schenking van 4 november 2016 is de schenking op grond van dwaling omgezet in een lening. De oudtante heeft die lening eind 2017 kwijtgescholden. Volgens Hof Arnhem-Leeuwarden (22 januari 2019, nr. 18/00126, NTFR 2019/481 is de aanslag schenkbelasting terecht opgelegd. Van een verschoonbare rechtsdwaling is geen sprake, aldus het hof. In cassatie houdt deze hofuitspraak echter geen stand. De Hoge Raad stelt voorop dat wanneer door vernietiging van een schenkingsovereenkomst wegens dwaling een ongedaanmakingsverplichting ontstaat, de uitoefening van het daarmee corresponderende terugvorderingsrecht reden kan zijn om met toepassing van art. 53, lid 1, SW 1956 de opgelegde aanslag schenkbelasting te verminderen. Die vernietiging van een schenkingsovereenkomst betekent echter niet dat de schenking, het belastbare feit naar aanleiding waarvan de aanslag is opgelegd, teniet is gedaan. Vernietiging van een schenkingsovereenkomst kan daarom geen reden zijn die aanslag te vernietigen. Bedoelde vermindering wordt volgens art. 53, lid 5, SW 1956 verleend op een verzoek dat geschiedt door het doen van aangifte en waarop de inspecteur bij voor bezwaar vatbare beschikking beslist. Deze bepaling heeft tot doel te waarborgen dat op een latere gebeurtenis, die aanleiding tot vermindering kan zijn, een beroep kan worden gedaan en dat daarvoor een rechtsingang is. Dat verzoek moet worden ingediend binnen acht maanden nadat de oorzaak tot vermindering is ontstaan. Geen rechtsregel verzet zich ertegen dat een belastingplichtige om toepassing van art. 53, lid 1, SW 1956 kan verzoeken in het bezwaar of (hoger) beroep tegen de aanslag in de schenkbelasting. Gelet op het voorgaande, kan het beroep van belanghebbende in geen geval tot vernietiging van de aanslag kan leiden. Vernietiging van een schenkingsovereenkomst wegens wederzijdse dwaling als bedoeld in art. 6:228, lid 1, onderdeel c, BW leidt tot vermindering van de aanslag in de schenkbelasting op grond van art. 53, lid 1, SW 1956, tenzij de bij de schenkingsovereenkomst en het beroep op vernietiging betrokken partijen het beroep op vernietiging slechts hebben voorgewend. Naast deze maatstaf is voor toepassing van art. 6:228, lid 2, BW geen plaats. Het is aan degene die zich op de vernietiging beroept om voldoende aanknopingspunten voor de gestelde dwaling te verschaffen. Het is aan de inspecteur om aannemelijk te maken dat de vernietiging van de schenkingsovereenkomst slechts is voorgewend. Gelet hierop, moet verwijzing volgen. De verwijzingsrechter zal partijen de gelegenheid moeten bieden hun stellingen aan dit arrest aan te passen. Dat wil zeggen dat belanghebbende de gelegenheid moet krijgen op te geven of hij met toepassing van art. 53, lid 1, SW 1956 om vermindering verzoekt, en zo ja, dat de inspecteur de gelegenheid moet krijgen aannemelijk te maken dat het verzoek om vermindering berust op een oorzaak die slechts is voorgewend. Opgemerkt wordt nog dat hier de termijn van acht maanden niet is overschreden.