Aflevering 19

Gepubliceerd op 12 mei 2011

NTFR 2011/1002 - Exotisme in de btw

Aflevering 19, gepubliceerd op 12-05-2011 geschreven door mr. dr. J.Th. Sanders
Het rechtsgebied van de btw vertoont mede dankzij regelgeving en jurisprudentie steeds meer overeenkomst met een ménagerie of exotic animals. Uit deze bonte stoet wil ik één uitheemse soort hier kort bespreken: splitsing bij tarifering. Het Belastingplan 2011 heeft ons – na een aanvankelijk goedkeurend besluit van de minister van Financiën – officieel verblijd met post b 21 van de bij de Wet op de omzetbelasting 1968 behorende Tabel I. Deze post is gebaseerd op een in een bij de Btw-richtlijn gevoegde bijlage met prestaties die in aanmerking komen voor toepassing van het verlaagde tarief. Van 1 oktober 2010 tot en met 30 juni 2011 geldt hier te lande een verlaagd tarief voor ‘renovatie en herstel van woningen na meer dan twee jaren na het tijdstip van eerste ingebruikneming, met uitzondering van materialen die een deel vertegenwoordigen van de waarde van deze diensten’. Deze post is bijzonder. Gedoeld wordt niet op de weinig taalvaardige verwoording of de vele praktische vragen die deze oproept. Ook het feit dat de post op wezenlijke punten afwijkt van de tekst uit bedoelde bijlage verdient thans niet de aandacht. Mijn oog is nu gericht op het fenomeen splitsing binnen een prestatie ter bepaling van de verschuldigde belasting. De prestatie moet voor de tarifering namelijk worden verdeeld in – kort gezegd – algemeen belast materiaal en laag belaste arbeid. Dit is – zacht gezegd – een wonderlijke werkwijze.

NTFR 2011/1006 - Hof miskent matchingbeginsel bij toestaan passiefpost voor terugbetalingsverplichting entreegelden golfclub

Aflevering 19, gepubliceerd op 12-05-2011 met annotatie van dr. W. Bruins Slot
Belanghebbende (hierna: de vennootschap) exploiteert een golfbaan op een terrein dat zij in erfpacht heeft. Het recht van erfpacht kan op haar aangeven tot 2025 worden verlengd, waarna over verdere verlenging in overleg met de eigenaar moet worden getreden. De golfbaan wordt gebruikt door leden van een golfvereniging. De vennootschap en de golfvereniging hebben een gebruiksovereenkomst gesloten. Op grond van deze overeenkomst zijn bepaalde leden een eenmalig entreegeld aan de vennootschap verschuldigd en heeft de vennootschap een verplichting tot terugbetaling van 70% van dat entreegeld, indien ten tijde van opzegging door het desbetreffende lid de wachtlijst uit ten minste tien potentiële nieuwe leden bestaat. Belanghebbende heeft voor de terugbetalingsverplichting ultimo 2003 een passiefpost gevormd. Voorts heeft zij in de aanleg van een golfbaan en driving range geïnvesteerd. Zij heeft hierop afgeschreven. De inspecteur heeft de passiefpost niet geaccepteerd en enkel afschrijving op de beregenings- en drainagesystemen toegestaan. In geschil is of en in hoeverre belanghebbende een passiefpost mag opnemen voor de verplichting tot terugbetaling van de entreegelden en of zij mag afschrijven op de investeringen in de golfbaan en driving range.

NTFR 2011/1009 - Tonnageregeling niet van toepassing op werkzaamheden voorafgaande aan exploitatie schip

ECLI:NL:RBLEE:2011:BP1967, datum uitspraak 13-01-2011, publicatiedatum 26-01-2011
Aflevering 19, gepubliceerd op 12-05-2011 met annotatie van mr. drs. B.J.E. Lodder
Belanghebbende participeert als beherend vennoot in een scheepvaart-cv. Belanghebbende realiseert een transactiebate als zij de economische eigendom van het schip inbrengt in de cv. Verder heeft belanghebbende winst gerealiseerd bij het doorberekenen van 'opstartkosten' aan de cv. Dit betreft het verzorgen van de oprichting van de cv, de eerste uitrusting van het schip en het plaatsen van de participaties in de cv. Belanghebbende stelt dat de winst is te kwalificeren als winst uit scheepvaart in de zin van art. 3.22 Wet IB 2001. De inspecteur stelt dat de exploitatie van het schip plaatsvindt in de cv en dat de inbreng daaraan vooraf gaat.

NTFR 2011/1010 - Verkrijging bloot eigendom onroerende zaak van eigen bv valt binnen bereik van tbs-regeling

ECLI:NL:PHR:2011:BP5700, datum uitspraak 18-11-2011, publicatiedatum 18-11-2011
Aflevering 19, gepubliceerd op 12-05-2011 met annotatie van mr. J.P.A. Buitenhek
Belanghebbende heeft in 1997 en 1998 een aandeel in de economische blote eigendom van een drietal onroerende zaken gekocht van vennootschappen waarin hij indirect een aanmerkelijk belang heeft. Daarbij hebben de vennootschappen het recht van het vruchtgebruik voorbehouden voor een periode van twintig jaar. De vennootschappen zijn de juridische eigenaren van de onroerende zaken en dragen het risico van tenietgaan van de opstallen. Met betrekking tot een andere onroerende zaak had belanghebbende oorspronkelijk in privé een aandeel in de juridische eigendom en had hij de economische eigendom van de opstallen aan een van de vennootschappen verkocht. In 1997 heeft die vennootschap de economische eigendom van de opstallen terug verkocht, met uitzondering van het risico van tenietgaan en onder voorbehoud van een tijdelijk, twintigjarig, vruchtgebruik van de opstallen. De onroerende zaken zijn in gebruik bij de vennootschappen.

NTFR 2011/1014 - Vermogen trust niet belast in box 3; cassatieberoep ingetrokken

Aflevering 19, gepubliceerd op 12-05-2011 met annotatie van mr. J.P.A. Buitenhek
De staatssecretaris van Financiën heeft medegedeeld het beroep in cassatie tegen Hof Den Haag 3 november 2010, nr. 10/00138, NTFR 2011/110 te hebben ingetrokken. Het hof oordeelde dat de inspecteur niet aannemelijk heeft gemaakt dat belanghebbende, ook niet via haar peetzoon, beschikkingsbevoegd is gebleven ten aanzien van het door haar als ‘Settlor' in de ‘irrevocable discretionary trust' gebrachte vermogen. Van een op geld waardeerbare vordering is dan ook volgens het hof geen sprake. De inspecteur heeft voorts niet aannemelijk gemaakt dat belanghebbende in fraudem legis handelde door haar vermogen onder trustverband te brengen.

NTFR 2011/1016 - Nader onderzoek nodig voor vraag of woningcorporatie recht heeft op anbi-status

ECLI:NL:HR:2012:BQ0525, datum uitspraak 13-01-2012, publicatiedatum 13-01-2012
Aflevering 19, gepubliceerd op 12-05-2011 met annotatie van dr. D. Molenaar
Stichting F is een woningcorporatie ex art. 70 Woningwet. Zij houdt middellijk alle aandelen in belanghebbende. F en belanghebbende zijn in 2004 schriftelijk overeengekomen dat belanghebbende haar winst zal uitkeren aan F onder bepaalde ontbindende voorwaarden. In juni 2005 heeft belanghebbende haar winst over 2004 uitgekeerd aan F.

NTFR 2011/1017 - Verkrijging krachtens goedgekeurde ruilverkavelingsovereenkomst vrijgesteld

ECLI:NL:GHARN:2011:BP8416, datum uitspraak 01-03-2011, publicatiedatum 30-03-2011
Aflevering 19, gepubliceerd op 12-05-2011 met annotatie van dr. A. Rozendal
Belanghebbende is betrokken bij een kavelruil. De kavelruil is goedgekeurd door de Dienst Landelijk Gebied (hierna: DLG). In het kader van de ruilovereenkomst heeft belanghebbende grond verkregen. Ter zake van deze verkrijging is een beroep gedaan op de vrijstelling als bedoeld in art. 15, lid 1, onderdeel l, Wet BRV (verkrijging krachtens de Landinrichtingswet). Volgens de inspecteur is deze vrijstelling niet van toepassing. Daarom heeft hij nageheven. Evenals Rechtbank Arnhem, is het hof van oordeel dat de vrijstelling hier wel van toepassing is. Nu sprake is van een door de DLG goedgekeurde ruilverkavelingsovereenkomst – welke goedkeuring niet is teruggenomen – is immers sprake van een overeenkomst als bedoeld in de Landinrichtingswet. Op grond van de duidelijke tekst van de onderhavige vrijstellingsbepaling is de verkrijging vrijgesteld van de heffing van overdrachtsbelasting. Dat een tijdelijk recht van gebruik is voorbehouden, doet aan toepassing van de vrijstellingsbepaling niet af, aldus het hof.

NTFR 2011/1018 - Assurantiebelasting

Aflevering 19, gepubliceerd op 12-05-2011
De staatssecretaris heeft het besluit van 29 oktober 2009, nr. CPP2009/1322M geactualiseerd. Het besluit bevat in onderdeel 3 een aanvulling voor de vrijstelling van transportverzekeringen. De vrijstelling is ook van toepassing op verzekeringen van de aansprakelijkheid van stuwadoors bij vervoer van goederen. Met dit besluit wordt verder geen beleidswijziging beoogd.

NTFR 2011/1019 - Uitspraak is ondertekend door raadsheer die zaak ter zitting heeft behandeld

ECLI:NL:HR:2011:BQ2098, datum uitspraak 22-04-2011, publicatiedatum 22-04-2011
Aflevering 19, gepubliceerd op 12-05-2011 met annotatie van mr. M. Hendriks
In het proces-verbaal van de zitting, alsmede in de uitspraak, is vermeld dat Van Nispen tot Sevenaer de zaak heeft behandeld. In cassatie klaagt belanghebbende erover dat voornoemde raadsheer niet als voorzitter fungeerde en niet ter zitting aanwezig was. Deze klacht faalt. Voor de Hoge Raad zijn het proces-verbaal en de uitspraak de enige kenbronnen van hetgeen ter zitting is voorgevallen. Daarin is geen steun te vinden voor de klacht van belanghebbende.

NTFR 2011/1020 - KB-Lux: schatting op basis van feitelijk gehouden tegoeden leidt niet tot boetematiging

ECLI:NL:GHAMS:2011:BP6974, datum uitspraak 03-03-2011, publicatiedatum 09-03-2011
Aflevering 19, gepubliceerd op 12-05-2011 met annotatie van mr. P.G.M. Jansen
De moeder van belanghebbende is door de inspecteur geïdentificeerd als houder van een buitenlandse bankrekening, welke na haar overlijden is aangehouden door belanghebbende. Belanghebbende heeft de door de inspecteur gevraagde gegevens over de aangehouden bankrekening niet dan wel niet volledig verstrekt. Dit leidt tot omkering en verzwaring van de bewijslast. Het hof is van oordeel dat de inspecteur in gevallen waarin geen gegevens over de bankrekening worden verstrekt het saldo van de bankrekening terecht heeft geschat aan de hand van door meewerkers verstrekte gegevens. De inspecteur heeft daarbij aangesloten bij de op de fotokopie vermelde saldi van f 500.000 en hoger. Bij saldi lager dan dat bedrag wordt deze aansluiting niet gemaakt. Deze schatting van de inspecteur is naar het oordeel van het hof niet onredelijk of willekeurig. Hetgeen belanghebbende heeft aangevoerd, geeft geen aanleiding tot vermindering van de navorderingsaanslagen. Met betrekking tot de boeten oordeelt het hof dat het aan de opzet van belanghebbende is te wijten dat aanvankelijk over de tegoeden en de inkomsten daaruit geen belasting is geheven. Belanghebbende heeft ervoor gekozen de door haar moeder aangehouden bankrekeningen in een land waar een bankgeheim bestaat ook zelf aan te houden. De mogelijkheid dat een schatting aan de hand van in de markt gehanteerde rentepercentages en feitelijk gehouden tegoeden te hoog is, is zo gering dat daarin geen rechtvaardiging kan worden gevonden voor een matiging van de boeten. De boeten zijn dan ook passend en geboden. De boeten worden verminderd als gevolg van overschrijding van de redelijke termijn.

NTFR 2011/1021 - Berekening heffingsrente over een tot zes weken verkort tijdvak

ECLI:NL:GHSGR:2010:BO1260, datum uitspraak 28-09-2010, publicatiedatum 20-10-2010
Aflevering 19, gepubliceerd op 12-05-2011 met annotatie van mr. D.N.N. Jansen
Belanghebbende heeft tot een aanmerkelijk belang behorende aandelen op 30 augustus 2006 verkocht en op 1 september 2006 verzocht om een voorlopige aanslag op te leggen. Bij de voorlopige aanslag van 10 november 2006 is € 153.936 aan heffingsrente in rekening gebracht over het tijdvak van 1 juli 2006 tot en met 10 november 2006. Rechtbank Den Haag heeft de heffingsrente verminderd en berekend over het tijdvak van 1 juli 2006 tot en met 13 oktober 2006.

NTFR 2011/1024 - Beroepschrift tegen de aanslag te laat en tegen de boetebeschikking tijdig

ECLI:NL:GHLEE:2011:BQ2919, datum uitspraak 29-03-2011, publicatiedatum 28-04-2011
Aflevering 19, gepubliceerd op 12-05-2011 met annotatie van mr. dr. R.M.P.G. Niessen-Cobben
In geschil is of het beroepschrift tijdig ter post is bezorgd. Het poststempel is het enige vaststaande feit en deze datum ligt buiten de termijn. Belanghebbende stelt dat sprake is geweest van een fout van het postvervoerbedrijf. Ten aanzien van het beroep tegen de aanslag overweegt het hof dat belanghebbende niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij het stuk eerder ter post heeft bezorgd (HR 28 januari 2011, nr. 10/02285, NTFR 2011/257). Voor zover het beroepschrift is gericht tegen de boetebeschikking overweegt het hof dat de inspecteur de onjuistheid van de stelling van belanghebbende moet bewijzen. De inspecteur slaagt hierin niet zodat het beroep voor dat deel wel ontvankelijk is. De rechtbank dient zich alsnog over de boete uit te laten, maar met een beroep op art. 27q AWR doet het hof de zaak zelf af. Tussen partijen is namelijk niet in geschil, dat de inspecteur de boete terecht heeft opgelegd.

NTFR 2011/1025 - Gemotiveerd verzoek om uitstel van betaling vormt onvoldoende motivering van bezwaar tegen aanslag

ECLI:NL:RBARN:2011:BP6606, datum uitspraak 03-03-2011, publicatiedatum 03-03-2011
Aflevering 19, gepubliceerd op 12-05-2011 met annotatie van mr. V.M. Maat
Aan belanghebbende is, conform de ingediende aangifte, een aanslag IB/PVV 2007 opgelegd. Belanghebbende heeft hiertegen bezwaar gemaakt. In het bezwaarschrift heeft hij het volgende geschreven: ‘Hierbij teken ik bezwaar aan tegen de onderstaande aanslag en verzoek ik om uitstel van betaling. Ik heb op dit moment geen inkomen.’ De inspecteur heeft belanghebbende daarna verzocht om zijn bezwaar te motiveren. Hieraan heeft belanghebbende geen gehoor gegeven. Bij uitspraak op bezwaar heeft de inspecteur het bezwaar van belanghebbende niet-ontvankelijk verklaard vanwege het ontbreken van een motivering. In geschil is of dat terecht is.

NTFR 2011/1031 - Ontbreken heffingsgrondslag voor gebruik Duitse auto leidt tot vernietiging van de naheffingsaanslag MRB en boetebeschikking

ECLI:NL:HR:2012:BP3858, datum uitspraak 02-03-2012, publicatiedatum 02-03-2012
Aflevering 19, gepubliceerd op 12-05-2011 met annotatie van drs. S.P. de Buck
Belanghebbende, een in Nederland woonachtige Nederlander, is directeur/enig aandeelhouder (dga) van een in Duitsland gevestigde onderneming. Deze Duitse onderneming heeft een personenauto met een Duits kenteken voor een periode van 36 maanden, ingaande op 28 april 2005, geleased. De auto is aan de dga ter beschikking gesteld voor werkzaamheden in Nederland, Duitsland en België. Omdat de auto in Duitsland is geregistreerd, is voor de auto in Duitsland Kraftfahrzeugsteuer voldaan. Op 15 juni 2005 is de dga op de openbare weg in Nederland aangetroffen als bestuurder van deze auto met een Duits kenteken. Ten tijde van de controle was geen motorrijtuigenbelasting (MRB) voldaan. De dga heeft niet verzocht om vrijstelling op grond van art. 73, aanhef en onderdeel c, Wet MRB 1994. Partijen zijn het eens dat de dga niet aan de voorwaarden voor deze vrijstelling voldoet. Voormelde omstandigheden waren voor de inspecteur aanleiding om aan de dga over het tijdvak 28 april tot en met 14 juni 2005 een naheffingsaanslag MRB met boete op te leggen. De dga betwist deze naheffingsaanslag met een beroep op het Europese recht.

NTFR 2011/1036 - Verleggingsregeling bij oneigenlijke lossing verbindend

ECLI:NL:HR:2011:BO7109, datum uitspraak 25-02-2011, publicatiedatum 25-02-2011
Aflevering 19, gepubliceerd op 12-05-2011 met annotatie van mr. dr. J.Th. Sanders
Tussen de curator in het faillissement van A bv en de bank als pandhouder is overeenstemming bereikt over de onderhandse verkoop van de aan de bank verpande roerende zaken van A bv. De rechter-commissaris heeft toestemming verleend. Of ter zake van deze als ‘oneigenlijke lossing’ te karakteriseren levering aan de afnemer omzetbelasting moet worden berekend beantwoorden de curator en de bank verschillend. Is sprake van een vorm van executie als bedoeld in art. 199, lid 1, aanhef en onder e, Btw-richtlijn en het op die bepaling gebaseerde art. 24ba, lid 1, aanhef en onder d, Uitv.besl. OB 1968. De Hoge Raad overweegt dat de pandhouder het verpande goed mag verkopen en zich op de opbrengst mag verhalen als de pandgever in verzuim is. Deze verkoop geschiedt in het openbaar, doch kan ook onderhands plaatsvinden. In beide gevallen is sprake van parate executie door de pandhouder. Er is geen reden een uitzondering aan te nemen als de pandhouder en pandgever van de hun in de wet verleende vrijheid gebruik maken en zijn overeengekomen dat deze onderhandse verkoop door de pandgever zal geschieden. Ook dan geschiedt de verkoop van het verpande ten behoeve van de pandhouder en kan deze zich als separatist verhalen op de opbrengst. Dit is niet anders in faillissement bij verkoop door de curator krachtens overeenstemming tussen hem en de pandhouder. Deze verkoop moet worden beschouwd als (een vorm van) uitoefening van het recht van parate executie van de pandhouder. Oneigenlijke lossing is dus een vorm van executie, terwijl lossing juist geschiedt ter voorkoming van uitoefening van het recht van executie. Eigenlijke en oneigenlijke lossing moeten, zowel bij pand als bij hypotheek, aldus worden onderscheiden. Aan de hand van de tekst en de bedoeling moet worden aangenomen dat sprake is van levering tot executie van zekerheid uit art. 24ba, lid 1, aanhef en onder d, Uitv.besl. OB 1968. Daarmee is geen antwoord gegeven op de vraag of deze uitleg van art. 24ba, lid 1, aanhef en onder d, Uitv.besl. OB 1968 in overeenstemming is met het bepaalde in art. 199, lid 1, aanhef en onder e, Btw-richtlijn. De in laatstvermelde bepaling gebruikte begrippen ‘levering van in zekerheid gegeven goederen tot executie van die zekerheid’ zijn autonome begrippen van gemeenschapsrecht, en deze bepaling dient richtlijnconform in nationaal recht te worden omgezet. Geen twijfel bestaat dat de Btw-richtlijn de mogelijkheid van verlegging uitdrukkelijk toestaat bij executoriale verkoop van verpande zaken zoals hier. Doel en strekking van de invoering van een verleggingsregeling is volgens de preambule (42) van de Btw-richtlijn lidstaten te helpen in bepaalde sectoren en bij bepaalde soorten handelingen de regelgeving te vereenvoudigen en belastingfraude en -ontwijking aan te pakken, maar de invoering van de verleggingsregeling in de vorm van een nationale maatregel door een lidstaat in (een van) de door art. 199 Btw-richtlijn bestreken situaties is in de Btw-richtlijn niet afhankelijk gesteld van de voorwaarde dat in het specifiek beschreven geval ook daadwerkelijk van belastingfraude of -ontwijking in die lidstaat moet zijn gebleken. Ook als de verleggingsregeling niet kan worden beschouwd als een door de Btw-richtlijn beoogde vereenvoudiging, blijft onverkort gelden dat art. 199, lid 1, aanhef en onder e, Btw-richtlijn naar zijn letterlijke en niet voor misverstand vatbare tekst mogelijk maakt dat een verleggingsregeling als bedoeld in art. 24ba, lid 1, aanhef en onder d, Uitv.besl. OB 1968 wordt getroffen.

NTFR 2011/1037 - Zaken Facet: geen recht op aftrek ter zake van nummerverwerving

ECLI:NL:HR:2011:BO4404, datum uitspraak 22-04-2011, publicatiedatum 22-04-2011
Aflevering 19, gepubliceerd op 12-05-2011 met annotatie van prof. mr. dr. R.A. Wolf
Belanghebbende heeft een zogenoemde ABC-transactie verricht, waarbij een intracommunautaire nummerverwerving in Nederland heeft plaatsgevonden, en een ‘echte’ verwerving in Spanje. Volgens de inspecteur komt belanghebbende ter zake van de nummerverwerving die zij in haar Nederlandse aangiften heeft verantwoord, geen recht op aftrek toe. De Hoge Raad (NTFR 2008/2363) heeft over dit geschilpunt een prejudiciële vraag gesteld aan HvJ EG. Deze vraag is beantwoord bij arrest van 22 april 2010, NTFR 2010/1083. De Hoge Raad kan de zaak nu afdoen en oordeelt dat belanghebbende geen recht heeft op aftrek ter zake van de nummerverwerving.

NTFR 2011/1040 - Niet voldaan aan voorwaarden btw-nihiltarief; naheffingsaanslag omzetbelasting terecht

ECLI:NL:RBARN:2011:BP6595, datum uitspraak 03-03-2011, publicatiedatum 03-03-2011
Aflevering 19, gepubliceerd op 12-05-2011 met annotatie van mr. E.H.A.M. Thijssen
Belanghebbende heeft in 2007 goederen geleverd aan een afnemer in Duitsland. Bij deze levering heeft belanghebbende het nultarief toegepast. Bij de verificatie van het btw-nummer van de afnemer heeft de Belastingdienst meegedeeld dat het btw-nummer correct is, maar dat dit nummer 31 december 2007 als einddatum heeft. Op verzoek van belanghebbende verstrekt de afnemer in 2008 een nieuw btw-nummer. Dit nummer is door belanghebbende niet geverifieerd. Later blijkt dat het nieuwe btw-nummer ongeldig is. De Belastingdienst heeft belanghebbende vervolgens verzocht om het ongeldige btw-nummer te corrigeren. Omdat belanghebbende niet aan dit verzoek heeft voldaan, is aan hem een naheffingsaanslag omzetbelasting opgelegd.

NTFR 2011/1042 - Btw-constructie gemeente Ooststellingwerf strandt

ECLI:NL:RBLEE:2010:BP7383, datum uitspraak 08-12-2010, publicatiedatum 11-03-2011
Aflevering 19, gepubliceerd op 12-05-2011 met annotatie van mr. drs. E.P.A. Brakeboer
Tijdens de bouw van een multifunctioneel centrum heeft de gemeente Ooststellingwerf het in aanbouw zijnde gebouw en de ondergrond verkocht aan een daartoe opgerichte ‘beheerstichting’. De inspecteur is van mening dat er niet een feitelijke levering heeft plaatsgevonden en heeft aan de gemeente een naheffingsaanslag omzetbelasting opgelegd. De rechtbank is van oordeel dat het verkoop-regulerend beding de beschikkingsmacht en het economisch belang van de beheerstichting zodanig beperkt dat niet kan worden gezegd dat het volledig economische belang is overgegaan.

NTFR 2011/1043 - Nagevorderde douanerechten in mindering op douanewaarde

ECLI:NL:HR:2011:BP5530, datum uitspraak 25-02-2011, publicatiedatum 25-02-2011
Aflevering 19, gepubliceerd op 12-05-2011 met annotatie van mr. W.J. Benning
In geschil is of nagevorderde douanerechten in mindering komen op de douanewaarde. Volgens art. 33 CDW maken de douanerechten geen deel uit van de douanewaarde. Verkoper en koper hebben in hun overeenkomst weliswaar geregeld dat de bij invoer verschuldigde rechten ten laste van de verkoper zouden komen, maar partijen gingen daarbij ervan uit dat geen douanerechten verschuldigd zouden zijn. Onzeker is derhalve welke transactieprijs berekend zou zijn, indien partijen zich een juiste voorstelling hadden gemaakt van de verschuldigde douanerechten. In HR 14 augustus 2009, nr. 07/13304, NTFR 2009/1923, heeft de Hoge Raad aan het Hof van Justitie EU gevraagd een prejudiciële beslissing te geven hierover. In het arrest van 15 juli 2010, zaak C-354/09, BNB 2011/15, is deze vraag beantwoord. Op basis van dit arrest oordeelt de Hoge Raad dat de nagevorderde douanerechten ook in dit geval in mindering komen op de douanewaarde en dat de utb’s dienovereenkomstig worden verminderd.

NTFR 2011/1044 - Ten onrechte aan scheepsbrandstoffenhandelaar verleende teruggaven brandstoffenbelasting en energiebelasting kunnen worden nageheven

Aflevering 19, gepubliceerd op 12-05-2011 met annotatie van mr. W.J. Benning
Belanghebbende handelt onder meer in scheepsbrandstoffen. Zij kocht veraccijnsde rode gasolie in en verkocht deze gasolie, voor prijzen exclusief accijns, door als scheepsbrandstof voor binnenschepen. In verband met de onveraccijnsde doorverkopen van de ingekochte (veraccijnsde) rode gasolie heeft belanghebbende telkens verzoeken ingediend om teruggaaf van accijns, brandstoffenbelasting (hierna: BSB), regulerende energiebelasting (hierna: REB) en voorraadheffing. De inspecteur heeft de verzochte teruggaven telkens verleend. De inspecteur heeft zich vervolgens op het standpunt gesteld dat een aantal verkopen niet hebben plaatsgevonden en heeft hij naheffingsaanslagen aan belanghebbende opgelegd. Rechtbank Breda was van oordeel dat de inspecteur kon naheffen. In cassatie staat de vraag centraal of de aan belanghebbende verleende teruggaven van BSB en REB van haar kunnen worden nageheven.

NTFR 2011/1045 - Geen vrijstelling precariobelasting voor energiebedrijf

ECLI:NL:PHR:2011:BQ1225, datum uitspraak 16-09-2011, publicatiedatum 16-09-2011
Aflevering 19, gepubliceerd op 12-05-2011 met annotatie van mr. R. van den Berg MRE
Aan belanghebbende, een energiebedrijf, is een aanslag in de precariobelasting opgelegd wegens het hebben van voorwerpen onder, op of boven voor de openbare dienst bestemde gemeentegrond. In geschil is of belanghebbende aanspraak kan maken op de ingevolge de verordening geldende vrijstelling voor voorwerpen, welke, kort gezegd, door of vanwege de gemeente of een ander overheidslichaam zijn aangebracht of geplaatst, als noodzakelijk voor de uitoefening van hun publiekrechtelijke taak.

NTFR 2011/1046 - Geen reclamebelasting voor vermelden naam autodeelservicebedrijf op parkeerborden

ECLI:NL:RBHAA:2011:BP6954, datum uitspraak 09-02-2011, publicatiedatum 14-04-2011
Aflevering 19, gepubliceerd op 12-05-2011 met annotatie van mr. dr. G. Groenewegen
Belanghebbende, D, een autodeelservicebedrijf, heeft een overeenkomst met de gemeente Amsterdam. Op grond van die overeenkomst kunnen auto’s van D worden geplaatst op een parkeerplaats die is voorzien van een bord waarop is aangeduid dat de parkeerplaats uitsluitend bestemd is voor vergunninghouders. Onder dat bord is een onderbord bevestigd, waarop wordt vermeld ‘Uitsluitend autodaten D', dan wel ‘D', waarvoor de gemeente Amsterdam aanslagen reclamebelasting heeft opgelegd. De rechtbank is van oordeel dat de bovengenoemde aanduidingen zakelijke mededelingen zijn, en geen openbare aankondigingen die wel onderworpen zijn aan de reclamebelasting. De onderborden zijn naar het oordeel van de rechtbank een ten dienste van het wegverkeer getroffen voorziening, met als gevolg dat ware er wel sprake geweest van openbare aankondigingen, daarop een vrijstelling van toepassing zou zijn geweest.

NTFR 2011/1048 - Ook een ontbonden en vereffende bv kan aansprakelijk worden gesteld

ECLI:NL:GHSGR:2011:BQ1431, datum uitspraak 01-04-2011, publicatiedatum 15-04-2011
Aflevering 19, gepubliceerd op 12-05-2011 met annotatie van mr. A.E.H. van der Voort Maarschalk
Belanghebbende heeft in 2000 en 2001 personeel ingeleend van A bv. A bv is in 1999 opgericht en bij gebrek aan baten ambtshalve ontbonden in 2003. Belanghebbende is in 2004 ontbonden. Begin 2005 is in het Handelsregister geregistreerd dat belanghebbende is opgehouden te bestaan. Aan A bv respectievelijk haar vereffenaar zijn over het tijdvak van 1 januari 2000 t/m 31 december 2001 verschillende naheffingsaanslagen loonbelasting en omzetbelasting opgelegd. Deze zijn (deels) onbetaald gebleven. Bij beschikking van 24 januari 2007 heeft de ontvanger belanghebbende op grond van art. 34 en 35 IW 1990 aansprakelijk gesteld voor (een deel van) over 2000 en 2001 niet-betaalde belastingschulden van A bv. In hoger beroep is uitsluitend in geschil of belanghebbende bij beschikking aansprakelijk kan worden gesteld, terwijl zij is opgehouden te bestaan. Hof Den Haag oordeelt dat dit het geval is. Volgens het hof tast het feit dat de beschikking aansprakelijkstelling is genomen ten aanzien van een ontbonden en vereffende rechtspersoon niet de geldigheid daarvan aan. Verder geldt dat de bekendmakingsvereisten van art. 3:40 Awb niet van toepassing zijn op de IW 1990. De ontvanger dient op grond van de Leidraad Invordering weliswaar zo veel mogelijk in overeenstemming met de Awb te handelen, maar niet-naleving van dat voorschrift tast de geldigheid van de beschikking niet aan. Nu de ontvanger na het tijdstip waarop belanghebbende is ontbonden opkomt als schuldeiser, kan hij de rechtbank verzoeken de vereffening van belanghebbende te heropenen ex art. 2:23c BW.