Aflevering 18

Gepubliceerd op 30 april 2015

NTFR 2015/1336 - Belastinguitgaven

Aflevering 18, gepubliceerd op 30-04-2015 geschreven door prof. dr. mr. E.J.W. Heithuis
Er komt een belastingherziening 2016 aan, zoveel is wel duidelijk. Daarbij zullen ongetwijfeld de zogenoemde belastinguitgaven een rol spelen. Dit zijn fiscale regelingen die worden ingezet om doelstellingen te verwezenlijken op het gebied van bijvoorbeeld economie, werkgelegenheid, milieu, energie en vervoer.Definitie ontleend aan de brief van 19 maart 2015 van de Algemene Rekenkamer, te vinden op http://www.rekenkamer.nl/Publicaties/Onderzoeksrapporten/Introducties/2015/03/Belastinguitgaven_en_milieueffecten, en op NTFR 2015/1024, brief 14007679 R. De Miljoenennota 2015 zelf hanteert in bijlage 5 een meer archaïsche definitie, namelijk: een belastinguitgave (in enge zin) is ‘een overheidsuitgave in de vorm van een derving of uitstel van belastingontvangsten, voortvloeiend uit een voorziening in de wet voor zover die voorziening niet in overeenstemming is met de primaire heffingsstructuur van de wet.’ Let ook op het tussen haakjes geplaatste ‘in enge zin’. Wat een belastinguitgave in ruime zin is, vermeldt de Miljoenennota 2015 niet. De Miljoenennota 2015 telde maar liefst 86 (!) belastinguitgaven, variërend van de ‘good old’ landbouwvrijstelling en zelfstandigenaftrek in de inkomstenbelasting tot meer nieuwerwetse regelingen als de Research & Development Aftrek (RDA) in de inkomsten- en vennootschapsbelasting. Veertien van deze belastinguitgaven zijn gericht op het verbeteren van het milieu, zoals bijvoorbeeld de verlaging van de fiscale bijtelling voor zuinige auto’s, de milieu-investeringsaftrek en afschrijving milieu-investeringen, de vrijstelling voor groene beleggingen in box 3 en het nihiltarief in de motorrijtuigenbelasting voor zeer zuinige auto’s.

NTFR 2015/1337 - 100 jaar foutenherstel in de winstsfeer

Aflevering 18, gepubliceerd op 30-04-2015 geschreven door prof. dr. A.O. Lubbers
Het is een primaire taak van de belastingrechter om de belastingwet toe te passen. Het is echter al lang niet meer zo dat de belastingrechter slechts een ‘spreekbuis’ van de wet is. De belastingrechter – in het bijzonder de Belastingkamer van de Hoge Raad – heeft zich in de loop van de tijd ontwikkeld tot rechtsvinder én rechtsschepper. In dat kader ontwikkelt hij rechtsregels en treedt hij in wezen op als een soort wetgever-plaatsvervanger.

NTFR 2015/1338 - Nadere vragen beantwoord over de vermogensverdeling in Nederland

Aflevering 18, gepubliceerd op 30-04-2015
De minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid heeft, mede namens de staatssecretaris van Financiën, nadere vragen beantwoord over de vermogensverdeling in Nederland. Naast vragen over de vermogensverdeling zelf zijn vragen gesteld over de belasting op vermogen. Daarover meldt de minister dat de Nederlandse vermogensrendementsheffing vergeleken met andere landen niet uit de pas loopt en dat in verband hiermee een verhoging daarvan niet voor de hand ligt. Op de vraag of het wenselijk is om reële vermogensrendementen te belasten verwijst de minister naar het lopende onderzoek daarnaar in verband met de brede stelselherziening.

NTFR 2015/1339 - Vragen beantwoord over vijftiende halfjaarsrapportage Belastingdienst

Aflevering 18, gepubliceerd op 30-04-2015
De staatssecretaris van Financiën heeft schriftelijke vragen beantwoord (zie bijlage 4, toegevoegd als brondocument) over de vijftiende halfjaarsrapportage Belastingdienst (NTFR 2015/1082). Als bijlage stuurt hij op verzoek van de vaste commissie voor Financiën een afschrift mee van zijn brief aan de Nationale Ombudsman in reactie op zijn brief over dwangverrekening toeslagen (zie bijlage 1, toegevoegd als brondocument).

NTFR 2015/1340 - Verkoop perceel in 1998 en levering in 2008: geen toepassing oude landbouwvrijstelling op grond van redelijke wetstoepassing

Aflevering 18, gepubliceerd op 30-04-2015 met annotatie van mr. H. Roerdink
Belanghebbende, een melkveehouder, heeft in 1998 een perceel landbouwgrond verkocht aan een derde. Deze derde wilde het perceel – na bestemmingswijziging – als bouwgrond gaan gebruiken. In 1998 heeft belanghebbende geen winst verantwoord ter zake van deze transactie of aanspraak gemaakt op de toen geldende landbouwvrijstelling. In 2000 is de wettelijke landbouwvrijstelling aangescherpt. In 2008 heeft belanghebbende het perceel geleverd aan de derde. De boekwinst bedraagt € 215.312. De inspecteur heeft het verschil tussen de WEVAB 1998 € 47.250 en de boekwaarde € 18.730 vrijgesteld op grond van de nieuwe landbouwvrijstelling en het verschil van € 186.792 belast. Hiertegen komt belanghebbende vergeefs op. Volgens het hof bestaat, anders dan belanghebbende bepleit, geen grond voor toepassing van de landbouwvrijstelling uit 1998. Belanghebbende heeft destijds geen winst genomen en van een fout in de zin van de foutenleer is geen sprake. Of het voordeel is belast, dient te worden beantwoord naar het regime van de landbouwvrijstelling uit 2008. Het op basis van HR 3 maart 2006, nr. 41.368, NTFR 2006/439 gedane beroep om toepassing van de oude landbouwvrijstelling vanwege een redelijke wetstoepassing slaagt volgens het hof niet. Dat arrest is namelijk niet vergelijkbaar met het onderhavige geval omdat de betrokken landbouwer ten dele winst had genomen en er voorts sprake was van een bij de overdracht voorbehouden gebruiksrecht. De inspecteur heeft, gelet op het regime van de nieuwe landbouwvrijstelling, terecht het bedrag van € 186.792 belast, aldus het hof.

NTFR 2015/1341 - Verzoek om toepassing tonnageregime in het jaar van invaartneming van schip is tijdig

ECLI:NL:GHARL:2015:1965, datum uitspraak 17-03-2015, publicatiedatum 20-03-2015
Aflevering 18, gepubliceerd op 30-04-2015 met annotatie van drs. W.A. Romijn
Belanghebbende heeft door middel van een samenwerkingsverband van cv’s geïnvesteerd in zeeschepen. In december 2010 heeft zij verzocht om toepassing van het tonnageregime voor een schip dat op 2 maart 2010 in de vaart is genomen. In 2009 zijn al kosten gemaakt en is willekeurig afgeschreven. In geschil is of het verzoek tijdig is gedaan en of het tonnageregime toepassing vindt vanaf 1 januari 2010 of vanaf 2 maart 2010. Rechtbank Noord-Nederland (26 juni 2014, nr. 13/1206, NTFR 2014/2660) en het hof oordelen beide dat het verzoek tijdig is gedaan en dat het tonnageregime vanaf 2 maart 2010 van toepassing is. Het hof is van oordeel dat, nu belanghebbende eerst op 2 maart 2010 voldeed aan alle voorwaarden die art. 3.22, lid 5, Wet IB 2001 stelt, pas vanaf die datum sprake is van exploitatie van een zeeschip in de zin van art. 3.22 Wet IB 2001. De tekst van art. 3.22, lid 3, Wet IB 2001 in samenhang met de parlementaire behandeling laten volgens het hof geen ander oordeel toe dan dat het tonnageregime moet worden toegepast met ingang van het desbetreffende kalenderjaar, dus per 1 januari 2010.

NTFR 2015/1342 - Vermindering omzetcorrectie coffeeshophouder wegens aftrek huurkosten en voorziening

ECLI:NL:HR:2015:1082, datum uitspraak 24-04-2015, publicatiedatum 24-04-2015
Aflevering 18, gepubliceerd op 30-04-2015
Belanghebbende exploiteert een coffeeshop. Naar aanleiding van een boekenonderzoek heeft de inspecteur IB-(navorderings)aanslagen opgelegd over de jaren 2001 tot en met 2006 met toepassing van omkering en verzwaring van de bewijslast. Hof Amsterdam 15 mei 2014, nr. 12/00254 (NTFR 2014/2350) heeft geoordeeld dat de inspecteur terecht heeft gesteld dat niet voldaan is aan de administratieplicht en dat sprake is van dermate ernstige gebreken dat deze toepassing van de sanctie van omkering en verzwaring van de bewijslast rechtvaardigen. Of de inspecteur voor de jaren 2001 en 2003 beschikte over een nieuw feit kon volgens het hof in het midden blijven, nu de inspecteur kwade trouw aannemelijk heeft gemaakt. Verder heeft het hof geoordeeld dat er geen sprake is van een redelijke schatting. De inspecteur heeft voor zijn schatting bij alle in geschil zijnde jaren terecht tot uitgangspunt genomen dat belanghebbende slechts 20% van de daadwerkelijk gerealiseerde omzet heeft verantwoord. De inspecteur mocht eveneens uitgaan van een in de branche niet ongebruikelijke brutowinstpercentage. De inspecteur mocht echter niet voor één jaar uitgaan van een hoger brutowinstpercentage en had rekening moeten houden met de door belanghebbende overtuigend aangetoonde aanwezigheid van extra huurkosten en een voorziening in verband met de in oktober 2006 in beslag genomen softdrugs die met een redelijke mate van zekerheid aan het verkeer onttrokken of verbeurd verklaard zouden worden. De inspecteur heeft wel een redelijke schatting gemaakt van de omzet voor zover hij ervan uit is gegaan dat de aangegeven omzet 20% van de gerealiseerde omzet bedraagt en het brutowinstpercentage 110 bedraagt.

NTFR 2015/1343 - Verlies uit borgstelling voor bv deels niet aftrekbaar

ECLI:NL:RBGEL:2015:1038, datum uitspraak 24-02-2015, publicatiedatum 24-02-2015
Aflevering 18, gepubliceerd op 30-04-2015 met annotatie van drs. R.P. Bitter
Belanghebbende heeft zich in 2005 en 2008 borg gesteld voor schulden van bv’s waarvan hij, al dan niet indirect, de aandelen bezit. Belanghebbende heeft, na daartoe te zijn aangesproken, een bedrag van € 200.000 aan de bank betaald. Bij het opleggen van de aanslag IB/PVV 2010 is de inspecteur afgeweken van de aangifte en heeft onder meer het verlies van € 200.000 niet in aftrek toegelaten. In geschil is of sprake is van een aftrekbaar afwaarderingsverlies op een regresvordering uit hoofde van borgstelling.

NTFR 2015/1344 - Ontslagvergoeding terecht als loon in aanslag IB begrepen

ECLI:NL:PHR:2015:400, datum uitspraak 31-03-2015, publicatiedatum 17-04-2015
Aflevering 18, gepubliceerd op 30-04-2015 met annotatie van mr. J.D. Schouten
Bij beschikking van de kantonrechter is per 1 april 2009 de arbeidsovereenkomst van belanghebbende ontbonden. Daarbij is aan belanghebbende een ontslagvergoeding toegekend. De kantonrechter heeft onder meer overwogen ‘dat er sprake is van zodanige veranderingen in de omstandigheden dat de arbeidsovereenkomst wegens gewichtige redenen op korte termijn moet worden ontbonden’ en dat ‘de arbeidsrelatie (…) dusdanig (is) verstoord dat een verdere vruchtbare samenwerking tussen partijen in de toekomst niet meer tot de mogelijkheden behoort, één en ander overigens zonder dat aan één der partijen daarvan een verwijt valt te maken’.

NTFR 2015/1345 - Alternatief voor Beschikking geen loonheffingen (BGL) toegelicht

Aflevering 18, gepubliceerd op 30-04-2015
De staatssecretaris van Financiën heeft een brief aan de Tweede Kamer gestuurd waarin hij het alternatief schetst voor de Beschikking geen loonheffingen (BGL). Het alternatief is ontwikkeld in overleg met externe partijen zoals vakbonden en zzp-organisaties en bestaat eruit dat de Belastingdienst opdrachtgevers vooraf zekerheid geeft. Dat gaat de Belastingdienst doen door modelovereenkomsten te beoordelen. De staatssecretaris wil in oktober zo’n veertig van deze beoordeelde modelovereenkomsten op www.belastingdienst.nl gepubliceerd hebben. De nieuwe regeling moet per 1 januari 2016 ingaan. In verband daarmee heeft de staatssecretaris een nota van wijziging op het wetsvoorstel ‘Wet invoering Beschikking geen loonheffingen’ aan de koning aangeboden. Tot 1 januari 2016 blijft het huidige VAR-systeem gelden.

NTFR 2015/1346 - Hoge Raad mag niet oordelen over verkeerde toepassing art. 13 AOW (korting wegens niet-verzekerde tijdvakken)

ECLI:NL:HR:2015:845, datum uitspraak 10-04-2015, publicatiedatum 10-04-2015
Aflevering 18, gepubliceerd op 30-04-2015 met annotatie van mr. J.C.L.M. Fijen
Belanghebbende bezit niet de Nederlandse nationaliteit. Hij heeft van 1964 tot medio 1968 aan boord gewerkt van zeeschepen met een Nederlandse thuishaven. Op grond van toenmalige regelgeving was belanghebbende vanwege zijn nationaliteit uitgesloten van de kring der verzekerden voor de AOW. Destijds was dit onderscheid naar nationaliteit niet in strijd met enige internationaalrechtelijke bepaling. Een doorwerking van dit onderscheid naar het heden is echter niet gerechtvaardigd, zodat voor de toepassing van art. 13 AOW (korting wegens niet-verzekerde tijdvakken) die tijdvakken (1964-1968) toch niet tot korting mogen leiden, aldus de Centrale Raad van Beroep. De Sociale Verzekeringsbank heeft daartegen cassatieberoep ingesteld. Op grond van art. 53 AOW kan verkeerde toepassing van art. 13 AOW echter geen grond zijn voor cassatie. De Hoge Raad komt derhalve niet toe aan een inhoudelijke beoordeling.

NTFR 2015/1348 - Het aan verkrijging van kapitaal toe te rekenen deel van aanslag successierecht moet niet worden aangemerkt als aftrekbare kosten

ECLI:NL:GHAMS:2015:1091, datum uitspraak 26-03-2015, publicatiedatum 30-03-2015
Aflevering 18, gepubliceerd op 30-04-2015 met annotatie van mr. M.E. Kastelein
Als gevolg van het overlijden van haar broer heeft belanghebbende een recht op een kapitaalverzekering geërfd. Het uitgekeerde kapitaal bedroeg € 186.337,94, welk bedrag belanghebbende op 30 juli 2009 op haar bankrekening heeft ontvangen. Aan belanghebbende is een aanslag successierecht opgelegd – uiteindelijk – tot een bedrag van € 313.775. In geschil is of het aan de verkrijging van het kapitaal toe te rekenen deel van de aanslag successierecht ten bedrage van € 56.906 moet worden aangemerkt als aftrekbare kosten. Het hof overweegt dat het niet ten uitvoer leggen van de clausule in de onderhavige zaak nauw samenhangt met de verkrijging van de rechten op grond van de kapitaalverzekering, maar dat maakt niet dat het ter zake van de verkrijging van dat vermogensbestanddeel verschuldigde successierecht moet worden aangemerkt als door de afkoop – de met inkomstenbelasting belaste bate – opgeroepen kosten. Het hof is dan ook van oordeel dat het successierecht niet verschuldigd is geworden ter zake van de verkrijging van een uitkering of verstrekking of van een anderszins met inkomstenbelasting te belasten bate. Het successierecht kan niet worden aangemerkt als op een uitkering of verstrekking drukkende kostenpost gemaakt tot verwerving, inning of behoud van een uitkering of verstrekking.

NTFR 2015/1351 - Trust is non-discretionair zodat schenkingsrecht niet wordt verminderd

ECLI:NL:HR:2015:849, datum uitspraak 10-04-2015, publicatiedatum 10-04-2015
Aflevering 18, gepubliceerd op 30-04-2015 met annotatie van mr. M.B. Lucas Luijckx
Belanghebbende (X1) is geboren in 1999. Haar vader (X2) heeft in 2000 een trust naar het recht van de staat New York opgericht en heeft daarin door inbreng vermogen afgezonderd. Het doel van de trust is het in stand houden en op termijn aanwenden van het vermogen ten gunste van belanghebbende. Ter zake van de inbreng zijn over 2000 en 2001 aanslagen schenkingsrecht aan belanghebbende opgelegd. In 2010 heeft belanghebbende de inspecteur op grond van art. XA Wijzigingswet SW 1956 verzocht om vermindering van deze aanslagen. Belanghebbende is van mening dat op grond van de ingevoerde wetswijziging het vermogen weer aan haar vader moet worden toegerekend. Dit verzoek is door de inspecteur afgewezen. Naar het oordeel van de Hoge Raad terecht. Aan de voorwaarden voor vermindering is niet voldaan, omdat aan de vader geen afgezonderd particulier vermogen kan worden toegerekend. In dit geval is het trustvermogen niet discretionair en is belanghebbende de enige die economisch daartoe gerechtigd is. Dat de toegekende uitkeringen niet onmiddellijk vorderbaar en inbaar zijn, staat daaraan niet in de weg. Belanghebbende heeft daarom geen recht op vermindering van het bij de inbreng geheven schenkingsrecht.

NTFR 2015/1352 - Omzetbelasting die betrekking heeft op terbeschikkingstelling van sportaccommodaties om niet door gemeente is niet aftrekbaar

ECLI:NL:GHARL:2015:633, datum uitspraak 27-01-2015, publicatiedatum 06-02-2015
Aflevering 18, gepubliceerd op 30-04-2015 met annotatie van mr. drs. E.P.A. Brakeboer
Belanghebbende, een gemeente, heeft dertien binnensportaccommodaties in eigendom. Zij stelt de accommodaties om niet ter beschikking aan scholen in het primaire onderwijs. Voorts stelt belanghebbende de accommodaties tegen vergoeding beschikbaar aan scholen in het voortgezet onderwijs, sportverenigingen, bedrijven en particulieren. Belanghebbende claimt aftrek van alle omzetbelasting die haar in rekening is gebracht op aan haar verrichte leveringen van goederen, niet zijnde investeringsgoederen, en diensten. Het hof honoreert die claim echter niet. Het hof zet uiteen dat er geen sprake is van één economische activiteit van belanghebbende. De terbeschikkingstelling om niet vormt geen economische activiteit. Dit betekent dat slechts die omzetbelasting aftrekbaar is die betrekking heeft op de kosten verbonden aan de terbeschikkingstelling van de sportaccommodaties tegen vergoeding.

NTFR 2015/1354 - Ook fraudeurs kunnen zich beroepen op het Europeesrechtelijke evenredigheidsbeginsel

ECLI:NL:PHR:2015:362, datum uitspraak 30-03-2015, publicatiedatum 10-04-2015
Aflevering 18, gepubliceerd op 30-04-2015 met annotatie van mr. P.F. Zijlstra
Belanghebbende, ondernemer, exploiteert een autobedrijf. Wegens vermoedens van deelname aan carrouselfraude met auto’s zijn aan haar twee naheffingsaanslagen OB opgelegd, waarvan één zonder voorafgaande aankondiging onmiddellijk invorderbaar is (naheffingsaanslag I). De andere naheffingsaanslag is opgelegd na afronding van het boekenonderzoek, waarbij belanghebbende voorafgaand aan de aanslagoplegging enige tijd heeft gekregen om te reageren (naheffingsaanslag II). Voor deze laatste aanslag heeft zij zekerheid moeten stellen.

NTFR 2015/1359 - Staatssecretaris: geen verlaagd tarief digitale kranten

Aflevering 18, gepubliceerd op 30-04-2015 geschreven door mr. drs. W.A.P Nieuwenhuizen
De staatssecretaris van Financiën antwoordt op schriftelijke vragen uit de Tweede Kamer inzake het Belgische verlaagde btw-tarief. De staatssecretaris antwoordt dat het verlaagde btw-tarief in Nederland niet kan worden toegepast op digitale kranten. Zulks kan alleen op Europees niveau. Dat België een 0%-tarief heeft voor dag- en weekbladen komt vanwege een overgangsrecht dat niet voor Nederland geldt. Wat betreft de toepassing van het verlaagde btw-tarief voor digitale kranten meent de staatssecretaris dat de Btw-richtlijn dit niet toestaat.

NTFR 2015/1360 - Na verwijzing: handelaar in mobiele telefoons heeft recht op aftrek OB

ECLI:NL:HR:2015:1111, datum uitspraak 24-04-2015, publicatiedatum 24-04-2015
Aflevering 18, gepubliceerd op 30-04-2015
Belanghebbende handelt in mobiele telefoons. Voor door een leverancier aan haar verrichte leveringen heeft zij omzetbelasting in aftrek gebracht. De inspecteur heeft die aftrek geweigerd, omdat de facturen ondeugdelijk zijn. Hof Den Bosch was het daarmee eens, maar de hofuitspraak heeft in cassatie geen stand gehouden. De Hoge Raad (HR 8 maart 2013, nr. 11/01594, NTFR 2013/600) concludeerde dat onder het op duidelijke en overzichtelijke wijze vermelden van de naam en het adres moet worden verstaan het vermelden van de volledige naam van de ondernemer en diens volledige adres. Van belang hierbij is dat aan de hand van deze gegevens de ondernemer die de op de factuur vermelde prestatie heeft verricht, is te identificeren en te traceren. Aan de wettelijke vereisten is daarom voldaan indien de ondernemer aan de hand van de op de factuur vermelde naam en het op de factuur vermelde adres kan worden geïdentificeerd en getraceerd. Het verwijzingshof Arnhem-Leeuwarden (1 juli 2014, nr. 13/00341, NTFR 2014/2144) heeft geconcludeerd dat te dezen aan die eis is voldaan. A bv is degene die de leveringen van de goederen aan belanghebbende heeft verricht. Voorts is het verwijzingshof van oordeel dat de inspecteur niet met objectieve gegevens aannemelijk heeft gemaakt dat belanghebbende wist of had moeten weten dat de levering van goederen aan belanghebbende deel uitmaakte van fraude door de verkoper. Belanghebbende heeft derhalve recht op aftrek van omzetbelasting. Tot slot heeft het hof geoordeeld dat in de procedure na verwijzing de stelling van de inspecteur dat belanghebbende geen recht heeft op het nultarief niet meer aan bod kan komen.

NTFR 2015/1361 - Navordering douanerechten wegens gebruik onjuist certificaat van oorsprong is terecht

ECLI:NL:HR:2015:858, datum uitspraak 10-04-2015, publicatiedatum 10-04-2015
Aflevering 18, gepubliceerd op 30-04-2015 met annotatie van mr. A.A. Feenstra
Belanghebbende heeft aangiften gedaan voor het in het vrije verkeer brengen van kleding met oorsprong Bangladesh. Ten bewijze hiervan zijn certificaten van oorsprong overgelegd. De kleding is met toepassing van het preferentiële tarief vrijgegeven voor het vrije verkeer zonder dat de bijgevoegde certificaten op juistheid zijn onderzocht. Nadien is gebleken dat de certificaten vals waren. De inspecteur heeft de douanerechten nagevorderd van belanghebbende. Hof Amsterdam (24 december 2013, nrs. 12/00182 t/m 12/00185, NTFR 2014/632) heeft de inspecteur in het gelijk gesteld. Hiertegen komt belanghebbende vergeefs is cassatie.

NTFR 2015/1362 - Voor toepassing kwarttarief kampeerauto's geldt lengte-eis van 200 cm

ECLI:NL:HR:2015:1115, datum uitspraak 24-04-2015, publicatiedatum 24-04-2015
Aflevering 18, gepubliceerd op 30-04-2015
Belanghebbende is houder van een personenauto. Volgens een schermprint van de RDW is sprake van een ‘kampeerwagen’. Belanghebbende heeft verzocht om toepassing van het kwarttarief voor kampeerauto’s. De inspecteur en de rechtbank hebben dat verzoek afgewezen. Ook in hoger beroep had belanghebbende geen succes. Volgens Hof Arnhem-Leeuwarden 30 september 2014, nr. 14/00143 (NTFR 2015/315) wordt namelijk niet voldaan aan de lengte-eis van 200 cm. Het hof oordeelde in dit verband dat, anders dan belanghebbende betoogde, de lengte-eis van 200 cm in art. 5aa Uitv.besl. MRB wel degelijk van toepassing is. De uitzondering in het tweede lid van genoemd art. 5aa ziet namelijk op de aan de hoogte van een personenauto gestelde voorwaarden. Voorts geldt dat de lengte-eis wordt gesteld aan de binnenruimte van een personenauto. Een tent aan de achterklep telt derhalve niet mee en de lengte moet worden gemeten achter de voorstoelen, waarbij deze in hun normale stand dienen te zijn geplaatst. Belanghebbende kon voorts geen in rechte te beschermen vertrouwen ontlenen aan uitlatingen van het RDW, aldus het hof.

NTFR 2015/1363 - Vervallen vrijstelling kolenbelasting niet in strijd met EU-recht

ECLI:NL:RBGEL:2014:7798, datum uitspraak 18-12-2014, publicatiedatum 24-02-2015
Aflevering 18, gepubliceerd op 30-04-2015 met annotatie van mr. E.G. Borghols
Belanghebbende is in Nederland actief op het gebied van de productie en verkoop van gas, elektriciteit, warmte en energiediensten aan consumenten en zakelijke klanten. Belanghebbende heeft voor de productie van elektriciteit onder meer een kolencentrale in Q. In 2013 heeft belanghebbende kolen ingevoerd uit Rusland, Zuid-Afrika, de Verenigde Staten en voor een klein deel uit Polen en zij heeft deze gebruikt voor de opwekking van elektriciteit. Belanghebbende heeft voor de maanden maart en april 2013 aangifte kolenbelasting gedaan. In geschil is of belanghebbende recht heeft op een (gedeeltelijke) teruggaaf van de door haar op aangifte voldane kolenbelasting.

NTFR 2015/1364 - Overgangsregeling bij per 1 januari 2012 afgeschafte afvalstoffenbelasting leidt niet tot teruggaaf

ECLI:NL:RBNNE:2015:370, datum uitspraak 29-01-2015, publicatiedatum 10-02-2015
Aflevering 18, gepubliceerd op 30-04-2015 met annotatie van mr. E.G. Borghols
Belanghebbende is een verwerker van afvalstoffen. Zij deed voor de per 1 januari 2012 afgeschafte afvalstoffenbelasting aangifte op basis van de in-/uitmethode. Bij de afschaffing is een overgangsregeling in het leven geroepen, die erin voorziet om de per 31 december 2011 aanwezige voorraden afvalstoffen af te rekenen volgens die methode. Over december 2011 doet belanghebbende aangifte naar een te betalen bedrag van € 63.013. In haar bezwaar tegen de aangifte claimt belanghebbende een teruggaaf van € 42.125.000. De rechtbank is van oordeel dat belanghebbende ontvankelijk is in haar bezwaar en overweegt daartoe dat zolang de voldoening op aangifte niet onherroepelijk vaststaat om een teruggaaf kan worden verzocht. De rechtbank stelt het wettelijke systeem van bezwaar en beroep boven de tekst van de overgangsregeling. De rechtbank kent belanghebbende de teruggaaf evenwel niet toe. De overgangsregeling is alleen van toepassing op stoffen waarvan op het moment dat ze aan de inrichting werden afgegeven, de intentie bestond deze van de inrichting af te voeren ter verbranding en dus waarvan vaststond dat deze niet gestort zouden worden. Belanghebbende maakt niet aannemelijk dat bij haar ter zake van die stoffen die intentie bestond. De stoffen bevonden zich weliswaar in een apart stortvak, maar zijn vermengd met andere stoffen waarvoor geen teruggaaf wordt geclaimd. Evenmin wordt ten aanzien van die stoffen een afzonderlijke administratie gevoerd. Het beroep op algemene rechtsbeginselen kan belanghebbende niet baten. In de bewijslast van het bestaan van uitlatingen van de inspecteur of bewindspersonen waaraan belanghebbende het vertrouwen kan ontlenen dat de in-/uitmethode in haar geval van toepassing zou blijven, slaagt zij niet. De onder de oude regeling bestaande mogelijkheid van teruggaaf, waarbij nog niet aan alle voorwaarden was voldaan, vormt volgens de rechtbank geen eigendomsrecht, zodat aan de beoordeling van een inbreuk op art. 1 Eerste Protocol (bij het EVRM) niet wordt toegekomen.

NTFR 2015/1365 - Beantwoording Kamervragen over gevolgen verhuurderheffing voor Drentse stichting

Aflevering 18, gepubliceerd op 30-04-2015
Minister Blok voor Wonen en Rijksdienst heeft Kamervragen beantwoord over de gevolgen van de verhuurderheffing voor de Stichting Maatschappij der Weldadigheid te Frederiksoord. Deze stichting bezit woningen die vanwege de historie van de bebouwing gevestigd zijn op relatief grotere percelen, wat zich vertaalt in een relatief hoge WOZ-waarde. Door de relatief lage huren die deze verhuurder vraagt in relatie tot de WOZ-waarde van het bezit, ligt de verhuurderheffing hoger dan gemiddeld. Volgens de minister weerspiegelt de WOZ-waarde van het bezit een hoge kwaliteit en gewildheid. Het is ten aanzien van renovaties niet zo dat voor deze monumentale woningen specifieke belemmeringen zouden gelden die monumentale woningen elders, zoals hofjeswoningen, niet kennen. Op voorhand is het volgens de minister niet uit te sluiten dat hogere huurprijzen gevraagd kunnen worden dan nu het geval is. Vooralsnog is er voor de minister geen aanleiding om aan te nemen dat voor deze categorie verhuurders een tegemoetkoming nodig zou zijn. Wel zal in de evaluatie van de verhuurderheffing, die de minister in 2016 aan de Tweede Kamer zal doen toekomen, ook aandacht geschonken worden aan de positie van dit type verhuurders. Indien de evaluatie daar aanleiding toe geeft, wordt dan ingegaan op mogelijkheden tot aanpassingen.

NTFR 2015/1366 - Beantwoording Kamervragen over verkoop sociaal bezit door Woninginvesteringsfonds

Aflevering 18, gepubliceerd op 30-04-2015
Minister Blok voor Wonen en Rijksdienst heeft vragen van Kamerlid Monasch (PvdA) beantwoord over de verkoop van sociaal bezit door het Woninginvesteringsfonds aan een buitenlandse investeerder. Aan de minister is onder meer gevraagd (vraag 10) toe te lichten op welke manier hij waarborgt dat het stallen van sociale huurwoningen op buitenlandse balansen geen sluiproute wordt om de verhuurderheffing of lokale prestatieafspraken te ontlopen. De minister antwoordt dat het voor de heffingsplicht in de verhuurderheffing niet relevant is of de woning op een buitenlandse balans staat. De verhuurderheffing moet worden betaald door degene die de WOZ-beschikking van de gemeente heeft ontvangen. Dit kan ook een buitenlandse verhuurder zijn. Particuliere (buitenlandse) verhuurders zijn niet verplicht prestatieafspraken te maken met de gemeente.

NTFR 2015/1367 - Garagehouder gebruikt auto tijdens schorsing; avas bij belanghebbende

ECLI:NL:HR:2015:844, datum uitspraak 10-04-2015, publicatiedatum 10-04-2015
Aflevering 18, gepubliceerd op 30-04-2015 met annotatie van mr. drs. A.J. Meijer
Belanghebbende heeft zijn auto, waarvan het kenteken geschorst was, ter reparatie naar de garage gebracht. Daarbij heeft belanghebbende de garagehouder ervan op de hoogte gesteld dat het kenteken was geschorst. De garagehouder heeft de auto desondanks gebruikt op de openbare weg zonder dat de auto voorzien was van een handelaarskenteken. Aan belanghebbende is een naheffingsaanslag MRB opgelegd met een verzuimboete. Met betrekking tot de boete mag ervan worden uitgegaan dat de garagehouder op de hoogte was van de aan de schorsing van een kenteken verbonden gevolgen. Daarom kan niet worden gezegd dat bij belanghebbende enige schuld aanwezig was. Het beroep op afwezigheid van alle schuld (avas) slaagt derhalve. De Hoge Raad vernietigt de boetebeschikking.

NTFR 2015/1368 - Wrakingsverzoek is geen bijzondere omstandigheid bij overschrijding redelijke termijn

ECLI:NL:HR:2015:961, datum uitspraak 17-04-2015, publicatiedatum 17-04-2015
Aflevering 18, gepubliceerd op 30-04-2015 met annotatie van mr. M.H.W.N. Lammers
Aan belanghebbende zijn in het kader van het Project Bank Zonder Naam navorderingsaanslagen en boetes opgelegd. Hof Den Haag 30 april 2014, nrs. 13/00058 en 13/00070, NTFR 2014/2922, heeft geoordeeld dat de redelijke termijn niet is overschreden en dat de boetes dus niet verminderd worden. Daarbij heeft het hof in aanmerking genomen dat de vertraging van vier maanden door een wrakingsverzoek bij de rechtbank, voor rekening van belanghebbende komt. De Hoge Raad vernietigt de hofuitspraak onder verwijzing naar HR 7 november 2014, nr. 13/04302, NTFR 2014/2725. Volgens de Hoge Raad doet een bijzondere omstandigheid die een langere termijn dan twee jaar rechtvaardigt zich niet voor indien de behandeling van een zaak ter zitting moet worden onderbroken omdat een wrakingsverzoek is ingediend. In dit geval is dan sprake van een overschrijding van minder dan zes maanden.

NTFR 2015/1370 - Schatting van inkomsten van belastingplichtige met verschillende auto's op naam niet onredelijk

ECLI:NL:GHARL:2015:2226, datum uitspraak 24-03-2015, publicatiedatum 03-04-2015
Aflevering 18, gepubliceerd op 30-04-2015 met annotatie van mr. N. ten Broek
Belanghebbende is in 2010 houder geweest van verschillende tweedehands personenauto’s. Omdat indiening van de aangifte uitbleef, heeft de inspecteur belanghebbende ambtshalve een aanslag IB/PVV 2010 opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 25.000 met een verzuimboete van € 226. Na vergeefs bezwaar en beroep te hebben aangetekend, komt belanghebbende in hoger beroep. Het hof stelt belanghebbende eveneens in het ongelijk. Volgens het hof is belanghebbende rechtsgeldig uitgenodigd (en aangemaand) tot het doen van aangifte. Nu de aangifte niet is ingediend, dient de bewijslast te worden omgekeerd en verzwaard. Van belanghebbende zijn nauwelijks fiscale gegevens bekend. De schatting door de inspecteur is mogelijk ruw maar niet onredelijk, aldus het hof. Belanghebbende slaagt er niet in aan de verzwaarde bewijslast te voldoen. De verzuimboete is volgens het hof eveneens terecht opgelegd.

NTFR 2015/1371 - Bij toets van 'vereiste aangifte' telt stallingsbeschikking niet mee

ECLI:NL:GHARL:2015:2077, datum uitspraak 17-03-2015, publicatiedatum 27-03-2015
Aflevering 18, gepubliceerd op 30-04-2015 met annotatie van mr. dr. R.M.P.G. Niessen-Cobben
Belanghebbende is werkzaam geweest als advocaat/partner. Hij is betrokken bij een aantal vennootschappen. Zijn huwelijk is ontbonden. In het echtscheidingsconvenant zijn alimentatie-afspraken gemaakt. Nadien heeft belanghebbende gepoogd de alimentatieverplichtingen bij te stellen in verband met een door hem gestelde forse terugval in zijn inkomsten. Dit heeft geleid tot nadere afspraken. Belanghebbende heeft in de onderhavige jaren juridische werkzaamheden verricht. Daarvoor is gefactureerd vanuit een bv. Belanghebbende geniet ook buitenlandse inkomsten. Hij beschikt in dat kader over een stallingsbeschikking. Volgens de inspecteur heeft belanghebbende in zijn aangiften voor de onderhavige jaren inkomsten verzwegen. Volgens de inspecteur is er onder meer sprake van verkapte uitdelingen. Er is ook een strafrechtelijk onderzoek naar belanghebbende ingesteld. Voor het hof brengt belanghebbende een groot aantal formeelrechtelijke klachten in stelling, echter zonder succes. Volgens het hof heeft de inspecteur alle op de zaak betrekking hebbende stukken ingebracht. Voorts is geen sprake van schending van het motiveringsbeginsel, zorgvuldigheidsbeginsel of het beginsel van fair play door de inspecteur. De hoorplicht is evenmin geschonden. Voor omkering en verzwaring van de bewijslast op grond van schending van de informatieplicht door belanghebbende is volgens het hof geen plaats omdat een informatiebeschikking ontbreekt, terwijl de aanslagen na 1 juli 2011 zijn opgelegd. Het hof zet vervolgens in uitgebreide bewoordingen uiteen dat belanghebbende niet jegens de fiscus verantwoorde inkomsten heeft genoten die als winst uit onderneming moeten worden gekwalificeerd. Voorts constateert het hof dat belanghebbende ter zake van een vordering die onder het tbs-regime valt een te lage rente heeft gehanteerd, zodat rentecorrecties op hun plaats zijn. Voor box 3 oordeelt het hof dat de inspecteur ten onrechte geen rekening heeft gehouden met de kinderalimentatieverplichtingen van belanghebbende. Met betrekking tot het jaar 2008 en 2009 komt het hof tot de conclusie dat belanghebbende de vereiste aangiften niet heeft gedaan, omdat in de aangiften bewust zowel absoluut als relatief bezien een aanzienlijk bedrag is verzwegen door belanghebbende. Het hof merkt daarbij nog op dat bij de berekening van de werkelijk verschuldigde belasting geen rekening moet worden gehouden met een stallingsbeschikking. In de verzwaarde bewijslast slaagt belanghebbende niet, aldus het hof.

NTFR 2015/1372 - Dwangsommen en renteschadevergoeding wegens niet tijdig beslissen op bezwaar

ECLI:NL:GHARL:2015:1848, datum uitspraak 10-03-2015, publicatiedatum 20-03-2015
Aflevering 18, gepubliceerd op 30-04-2015 met annotatie van mr. dr. N. Djebali
Aan belanghebbende zijn aanslagen IB 2006 en 2007 opgelegd. De bezwaren zijn bij uitspraken op bezwaar van 17 juni 2011 niet-ontvankelijk verklaard. Het hof heeft die niet-ontvankelijkverklaring bij uitspraak van 9 oktober 2012 evenwel teruggedraaid en de zaak teruggewezen naar de inspecteur om opnieuw uitspraak te doen. Belanghebbende heeft de inspecteur op 17 juni 2013 in dat verband in gebreke gesteld. De inspecteur heeft vervolgens uitspraken op bezwaar gedaan, waarbij belanghebbende in het gelijk is gesteld (verliesvaststelling). Belanghebbende claimt onder meer dwangsommen (omdat de uitspraken op bezwaar niet tijdig zijn gedaan) en een schadevergoeding wegens rentederving. Het hof stelt belanghebbende in het gelijk. Omdat het hof in zijn uitspraak van 9 oktober 2012 (nr. 12/00087 en 12/00088, NTFR 2012/2642) geen beslistermijn had opgenomen voor het doen van de uitspraken op bezwaar, geldt een redelijke beslistermijn van acht weken volgens het hof. Gelet op de ingebrekestelling diende de inspecteur uiterlijk op 1 juli 2013 uitspraken te doen. Daaraan heeft hij zich niet gehouden. De uitspraken zijn namelijk gedaan op 19 juli respectievelijk 25 juli 2013. Daarom heeft belanghebbende recht op twee dwangsommen (€ 400 respectievelijk € 200). Belanghebbende heeft volgens het hof voorts recht op een rentevergoeding. De renteschade is namelijk een gevolg van de vertraging in de achterwaartse verliesverrekening, welke vertraging is te wijten aan de inspecteur. Partijen zijn het eens over het bedrag, te weten € 2.472.

NTFR 2015/1373 - Inspecteur bevoegd hangende hoger beroep kort geding te starten maar niet om buiten rechter om informatie af te dwingen

ECLI:NL:GHARL:2015:782, datum uitspraak 03-02-2015, publicatiedatum 13-02-2015
Aflevering 18, gepubliceerd op 30-04-2015 met annotatie van mr. J. Kastelein
Aan belanghebbende zijn over een reeks van jaren belastingaanslagen met boeten opgelegd in verband met een vermeende bankrekening bij de KB-Lux. Tegen die belastingaanslagen en boeten is hoger beroep aanhangig bij Hof Arnhem-Leeuwarden. Hangende het hoger beroep heeft de inspecteur belanghebbende meermalen opgeroepen om te verschijnen op het kantoor van de Belastingdienst om informatie te verstrekken. Voorts heeft de inspecteur aangegeven een kort geding bij de civiele rechter te starten om belanghebbende onder dreiging van een dwangsom te dwingen informatie te verstrekken. Belanghebbende heeft de voorzieningenrechter van Hof Arnhem-Leeuwarden ingeschakeld. De voorzieningenrechter is van oordeel dat de inspecteur bevoegd is een civielrechtelijk kort geding te entameren, maar niet bevoegd om belanghebbende te dwingen buiten de rechter om informatie te verstrekken. Het is aan de civiele rechter in kort geding om de waarborgen in acht te nemen die zijn geformuleerd in HR 12 juli 2013, nr. 12/01880, NTFR 2013/1586 en aan de bodemrechter van het hof om te beoordelen of eventuele door belanghebbende onder dwang verstrekte informatie mag worden gebruikt voor de bewijsvoering in de lopende zaken bij het hof.

NTFR 2015/1375 - Bij aansprakelijkstelling voor omzetbelastingschuld is verdedigingsbeginsel niet geschonden

ECLI:NL:PHR:2015:363, datum uitspraak 30-03-2015, publicatiedatum 10-04-2015
Aflevering 18, gepubliceerd op 30-04-2015 met annotatie van mr. P.A. Caljé
Belanghebbende is aansprakelijk gesteld voor de omzetbelastingschulden van een besloten vennootschap waarvan hij enig bestuurder en aandeelhouder was. In cassatie is de vraag of belanghebbende ten aanzien van de aansprakelijkstelling voor de omzetbelasting een beroep kan doen op het Unierechtelijke verdedigingsbeginsel.

NTFR 2015/1376 - Goedkeuring belastingverdrag met Duitsland; nota naar aanleiding van het verslag Eerste Kamer

Aflevering 18, gepubliceerd op 30-04-2015
De staatssecretaris van Financiën heeft de nota naar aanleiding van het verslag inzake het wetsvoorstel tot (uitdrukkelijke) goedkeuring van het nieuwe belastingverdrag met Duitsland 2012 naar de Eerste Kamer gestuurd. In deze nota wordt aangegeven dat bij de herziening van belastingverdragen, waarbij wordt overgegaan op een bronstaatheffing voor pensioenen, van geval tot geval zal moeten worden beoordeeld of overgangsrecht nodig en wenselijk is. Tevens wordt ingegaan op mogelijke alternatieven voor de in het goedkeuringswetsvoorstel opgenomen eenzijdige overgangsregeling voor pensioenen en lijfrenten. De staatssecretaris ziet geen aanleiding tot een verruiming van deze overgangsregeling voor in Duitsland woonachtige gepensioneerden.

NTFR 2015/1377 - Overeenkomst met Ghana over automatische uitwisseling van fiscale gegevens

Aflevering 18, gepubliceerd op 30-04-2015
Nederland en Ghana hebben een memorandum van overeenstemming gesloten over de automatische inlichtingenuitwisseling voor belastingdoeleinden. Dit memorandum voorziet in de automatische uitwisseling van inlichtingen over onroerende zaken, dividend, rente en banksaldi, inkomsten uit zelfstandige arbeid, salarissen, lonen en andere soortgelijke beloningen, directeursbeloningen, inkomsten van artiesten en sportbeoefenaars, pensioenen (inclusief overheidspensioenen) en lijfrenten, inkomsten uit overheidsfuncties en overige inkomsten. Het memorandum is voor het eerst van toepassing op informatie die betrekking heeft op het kalenderjaar 2014.

NTFR 2015/1378 - Nederlander met diplomatiek paspoort heeft geen recht op vrijstelling box 3

ECLI:NL:HR:2015:1046, datum uitspraak 17-04-2015, publicatiedatum 17-04-2015
Aflevering 18, gepubliceerd op 30-04-2015
Belanghebbende ontvangt een vrijgesteld salaris van NAPMA en aan hem is een diplomatiek paspoort toegekend. Belanghebbende is van mening dat tot de diplomatieke privileges en immuniteiten vrijstelling in box 1 én box 3 behoort. Hof Den Bosch, 5 september 2014 nr. 12/00815 (NTFR 2014/2828) is belanghebbende daarin niet gevolgd. De vrijstelling van het salaris werkt niet direct of indirect door naar de belastingheffing over overig inkomen. Belanghebbende heeft ook niet aannemelijk gemaakt dat tussen Nederland en de NAVO afspraken zijn gemaakt ten aanzien van de belastingheffing in box 3.