Aflevering 22

Gepubliceerd op 1 juni 2017

NTFR 2017/1298 - Maakt de Hoge Raad handel in latente winstvennootschappen mogelijk?

Aflevering 22, gepubliceerd op 01-06-2017 geschreven door R.C. de Smit
Op 21 april 2017 heeft de Hoge Raad een viertal arresten gewezen in de als zodanig bekend geworden Credit Suisse-arresten.HR 21 april 2017 nr. 15/05278 e.v., NTFR 2017/1240 (Kernarrest i.z. Credit Suisse), HR 21 april, nr. 15/05357, NTFR 2017/1223 (Houtvergassingsinstallatie-arrest), HR 21 april 2017, nr. 16/03673, NTFR 2017/1032 (Obligatieportefeuille-arrest), HR 21 april 1033, nr. 16/03669, NTFR 2017/1033 (Parallellie-arrest). De Zwitserse bank bediende zich van een via Nederland opgezette agressieve renteconstructie, waarbij deze renteaftrek werd afgezet tegen zogenoemde van derden aangekochte ‘winstvennootschappen’. De arresten van de Hoge Raad kunnen wat mij betreft nu reeds de belastingarresten van het jaar worden genoemdZoals ik reeds in een interview met Tax live heb laten optekenen direct na het arrest: zie http://taxlive.nl/-/credit-suisse-uitspraken-nu-al-de-arresten-van-het-jaar- , aangezien de Hoge Raad een aantal zeer belangrijke rechtsregels heeft gewezen die een grote impact hebben op de rechtspraktijk. Deze rechtsoordelen bevatten zowel aspecten die relevant zijn vanuit het perspectief van het formele belastingrecht als vanuit het perspectief van de vennootschapsbelasting. Ten aanzien van het formele belastingrecht heeft de Hoge Raad uiterst relevante rechtsoordelen gegeven die het belang van het pleitbare standpunt onderstrepen voor (het voorkomen van) de eventuele beboeting en de navordering. De Zwitserse bank komt met name door de (geslaagde) formele verweren in mijn ogen erg goed weg met een agressieve constructie die louter is ingegeven om fiscale voordelen te behalen. Als burger bekruipt mij een gevoel van onbehagen bij de uitkomst van de arresten, maar als fiscalist kan ik de beslissingen van de Hoge Raad op zichzelf goed volgen. De arresten zijn in mijn ogen uitgebreid en sterk onderbouwd en de rechtsgevolgen zijn grondig uitgewerkt. Wel vraag ik mij af of ik – ware ik (feiten)rechter geweest (quod non) – ook tot het oordeel zou zijn gekomen dat er hier geen sprake is van een nieuw feit voor de belastinginspecteur. Gegeven de beschikbare informatie kan ik, ondanks de wetenschap die de belastingdienst reeds had van de structuur, namelijk wel begrip opbrengen voor de stelling van de inspecteur dat hij het feitencomplex ook met de beschikbare informatie niet volledig kon overzien en er derhalve wel degelijk sprake is van een nieuw feit. Ik twijfel of de lat bij dergelijke ingewikkelde (internationale) constructies niet lager voor de fiscus zou moeten liggen dan nu is beslist. Op dit punt past mij evenwel terughoudendheid nu ik niet over het complete procesdossier beschik. Wel constateer ik dat indien de fiscus de mogelijkheid tot navordering had gekregen, mijn (gevoelsmatige) bezwaren tegen de uitkomst van de arresten zouden zijn weggenomen.

NTFR 2017/1299 - Brief partnerbegrip pleegkinderen

Aflevering 22, gepubliceerd op 01-06-2017
De staatssecretaris van Financiën heeft een brief naar de Tweede Kamer gestuurd over de uitvoerbaarheid van oplossingsrichtingen ter zake van de situatie waarin pleegkinderen kwalificeren als partner voor de toeslagen. De staatssecretaris wil bij het pakket Belastingplan 2018 wettelijk regelen dat voor de toepassing van het partnerbegrip door de Belastingdienst voor pleegkinderen, de regeling gaat gelden voor bloed- of aanverwanten in de eerste graad van de belanghebbende. Onder bloed- of aanverwant in de eerste graad van de belanghebbende zal tevens worden verstaan een pleegkind waarvoor de (andere) meerderjarige een pleegvergoeding ontving of ontvangt op grond van de Wet op de jeugdzorg of de Jeugdwet, of kinderbijslag ontving op grond van de AKW. Daardoor zal geen partnerschap van de belanghebbende met een (voormalig) pleegkind meer bestaan, tenzij beiden de leeftijd van 27 jaar hebben bereikt en er voor het overige voldaan wordt aan de criteria die gelden voor partnerschap. De Belastingdienst heeft aangegeven dat een dergelijke maatregel met ingang van 1 januari 2018 uitvoerbaar is.

NTFR 2017/1300 - Bij begrip ‘doorgaans’ in kader van fictieve dienstbetrekking is niet van belang hoeveel uur per dag is gewerkt

ECLI:NL:HR:2017:846, datum uitspraak 12-05-2017, publicatiedatum 12-05-2017
Aflevering 22, gepubliceerd op 01-06-2017 met annotatie van mr. E. van Waaijen
Belanghebbende, een verpleegkundige, heeft werkzaamheden verricht op basis van drie overeenkomsten, te weten een arbeidsovereenkomst met C, een zorgverleningsovereenkomst met A en een overeenkomst met haar echtgenoot. De inspecteur heeft de voor 2010 afgegeven VAR-wuo automatisch verlengd voor 2011 t/m 2014. Vervolgens heeft hij de VAR-wuo’s over 2013 en 2014 herzien en een VAR-loon afgegeven. Hof Amsterdam (24 maart 2016, nrs. 15/00034 en 15/00035, NTFR 2016/1167) heeft geoordeeld dat de VAR-wuo’s terecht zijn herzien en de VAR-loon, wat betreft de C-werkzaamheden, terecht is opgelegd. Ter zake van de A- en de echtgenoot-werkzaamheden is volgens het hof sprake van row. Het cassatieberoep van belanghebbende wordt door de Hoge Raad ongegrond verklaard onder verwijzing naar art. 81 Wet RO. Het incidentele cassatieberoep van de staatssecretaris treft ten dele doel. Volgens de Hoge Raad vormen de echtgenoot-werkzaamheden geen bron van inkomen, omdat zij zijn gebleven binnen het kader van de tussen echtgenoten gebruikelijke wederzijdse hulp en bijstand. Dit betekent dat noch een VAR-loon noch een VAR-wuo of VAR-row had kunnen worden verstrekt. Aangezien de wet niet voorziet in een VAR-gbi (geen bron van inkomen) had bij de bestreden herzieningsbeschikking moeten worden volstaan met intrekking van de oorspronkelijke verklaring.

NTFR 2017/1301 - Leeftijdsgrens voor scholingsuitgaven niet in strijd met EU-recht I

ECLI:NL:HR:2017:911, datum uitspraak 19-05-2017, publicatiedatum 19-05-2017
Aflevering 22, gepubliceerd op 01-06-2017 met annotatie van mr. P.T. van Arnhem
In 2008 is belanghebbende (De Lange), die toen 32 jaar was, begonnen aan een opleiding tot verkeersvlieger. In zijn aangifte IB/PVV 2009 heeft hij een persoonsgebonden aftrek van € 44.057 aan scholingsuitgaven opgevoerd in verband met deze opleiding. Volgens art. 6.30 Wet IB 2001 is voor personen die de leeftijd van dertig jaar hebben bereikt het recht op aftrek beperkt tot maximaal € 15.000. In HR 16 oktober 2015, nr. 14/04751, NTFR 2015/2827 heeft de Hoge Raad prejudiciële vragen gesteld over de Unierechtelijke houdbaarheid van de wettelijke leeftijdsgrens van dertig jaar bij aftrek van scholingsuitgaven. Bij arrest van 10 november 2016, zaak C-548/15, NTFR 2016/2937 heeft het HvJ verklaard dat art. 6, lid 1, Richtlijn 2000/78/EG zich niet verzet tegen een dergelijke leeftijdsgrens als deze wordt gerechtvaardigd door een legitiem doel op het gebied van werkgelegenheids- en arbeidsmarktbeleid en de regeling niet verder gaat dan noodzakelijk is om het doel te bereiken. In dit eindarrest oordeelt de Hoge Raad dat met onderhavige regeling wordt nagestreefd de positie van jongeren op de arbeidsmarkt te versterken en dat dit een gerechtvaardigd doel is. De leeftijdsgrens van dertig jaar is geschikt om dit doel te bereiken. Bovendien gaat deze regeling niet verder dan nodig is om de positie van jongeren op de arbeidsmarkt te versterken.

NTFR 2017/1302 - Leeftijdsgrens voor scholingsuitgaven niet in strijd met EU-recht II

ECLI:NL:HR:2017:912, datum uitspraak 19-05-2017, publicatiedatum 19-05-2017
Aflevering 22, gepubliceerd op 01-06-2017 met annotatie van mr. P.T. van Arnhem
Dit arrest hangt samen met HR 19 mei 2017, nr. 14/04751. In onderhavige procedure over IB/PVV 2010 heeft de Hoge Raad de zaak aangehouden totdat het HvJ in het geschil over IB/PVV 2009 prejudiciële vragen heeft beantwoord. Nu het HvJ bij arrest van 10 november 2016, zaak C-548/15, NTFR 2016/2937 de vragen heeft beantwoord, kan de Hoge Raad ook onderhavige zaak inzake IB/PVV 2010 afdoen. De Hoge Raad oordeelt onder verwijzing naar HR 19 mei 2017, nr. 14/04751 dat de leeftijdsgrens van dertig jaar niet in strijd is met het EU-recht. Verder oordeelt de Hoge Raad onder verwijzing naar HR 16 oktober 2015, nr. 14/04751, NTFR 2015/2827 dat een redelijke rechtvaardiging is gegeven voor het leeftijdsonderscheid gemaakt in het besluit van 21 januari 2010, nr. DGB2010/372M, Stcrt. 2010/1307, waarin is goedgekeurd dat indien een belastingplichtige bij aanvang van zijn studie de leeftijd van achttien jaar nog niet heeft bereikt, hij in afwijking van art. 6.30 Wet IB 2001 gebruik kan maken van de standaardstudieperiode vanaf het moment dat hij met zijn studie begint. Het cassatieberoep wordt derhalve ongegrond verklaard.

NTFR 2017/1305 - A-G Niessen adviseert Hoge Raad rechtszekerheid te bieden inzake onzakelijkeleningjurisprudentie

ECLI:NL:PHR:2017:330, datum uitspraak 04-04-2017, publicatiedatum 12-05-2017
Aflevering 22, gepubliceerd op 01-06-2017 met annotatie van mr. E. Alink
Belanghebbende was als financieel directeur in dienst bij E, een dochtervennootschap van G Holding. Eind 2008 is er een raamovereenkomst gesloten tussen grootaandeelhouder H en de drie directieleden van E (waaronder belanghebbende). De drie directieleden van E zijn (tegen betaling van € 1) ieder voor een negende deel toegetreden als aandeelhouders van G Holding en hebben alle drie aan deze vennootschap een geldlening verstrekt van € 300.000. Op haar beurt heeft H van haar bestaande leningen aan G Holding (ter grootte van € 3.600.000) een gedeelte (€ 1.800.000) omgezet in een geldlening waarop dezelfde voorwaarden (als de leningen van de drie directieleden aan G Holding) van toepassing zijn. Na beëindiging in 2011 van de dienstbetrekking van belanghebbende bij E heeft hij zijn aandelen G Holding voor € 1 overgedragen aan H. De vordering van € 300.000 op G Holding is voor € 30.000 overgedragen aan H.

NTFR 2017/1306 - Afdrachtvermindering onderwijs voor werknemers die beroepsopleiding chauffeur goederenvervoer hebben gevolgd

ECLI:NL:PHR:2017:331, datum uitspraak 11-04-2017, publicatiedatum 12-05-2017
Aflevering 22, gepubliceerd op 01-06-2017 met annotatie van mr. P.T. van Arnhem
In 2010 stonden in totaal dertig werknemers van belanghebbende en van X2 (zaak met nr. 16/05616) ingeschreven voor de beroepsopleiding chauffeur goederenvervoer. Ter zake daarvan heeft belanghebbende afdrachtvermindering onderwijs geclaimd. Aan 28 medewerkers is het landelijk erkende mbo-diploma chauffeur goederenvervoer uitgereikt.

NTFR 2017/1307 - Antwoorden op Tweede Kamervragen over coulanceperiode PEB

Aflevering 22, gepubliceerd op 01-06-2017
De staatssecretaris van Financiën beantwoordt vragen van het Tweede Kamer lid De Vries (VVD) over de bekendheid van ondernemers met de uitfasering van het pensioen in eigen beheer (PEB). Hierbij gaat hij in op de publiciteit rond de totstandkoming van de relevante wetgeving en de communicatie daarover. Volgens de staatssecretaris hebben dga’s in feite al sinds zijn brief van 1 juli 2016, waarin de contouren van de toen nog voorgenomen wetgeving vrij gedetailleerd zijn geschetst, tijd gehad om na te denken over wat ze met hun PEB willen doen. Naar zijn mening hebben de dga’s met de coulancetermijn tot 1 juli 2017 voldoende tijd om aan de uit de Wet uitfasering PEB voortvloeiende maatregelen te voldoen. Het enige dat uiterlijk aan het einde van de coulanceperiode moet zijn geregeld is dat de huidige opbouw van het PEB wordt stopgezet. Als de dga zou besluiten om een eventueel elders verzekerd pensioen terug te halen naar eigen beheer, moet ook deze waardeoverdracht plaatsvinden voor het einde van de coulanceperiode. Voor de beslissing om het PEB gefaciliteerd af te kopen of om te zetten in een oudedagsverplichting heeft de dga nog tot en met 31 december 2019 de tijd. Gelet hierop vindt de staatssecretaris een verlenging van de coulanceperiode niet nodig. Ook het na de coulanceperiode nog langer toestaan van een overdracht van een elders verzekerd deel naar eigen beheer acht hij niet wenselijk.

NTFR 2017/1308 - Beleidsbesluit KEW, SEW, BEW aangepast en opnieuw uitgebracht

Aflevering 22, gepubliceerd op 01-06-2017
De staatssecretaris van Financiën heeft het besluit van 6 december 2014, nr. BLKB2014/1763M (NTFR 2014/2989) over de kapitaalverzekering eigen woning, de spaarrekening eigen woning, het beleggingsrecht eigen woning en vóór 2001 bestaande kapitaalverzekeringen in box 3 opnieuw uitgebracht. Het is aangepast aan de gewijzigde wetgeving met ingang van 1 januari 2017 en met ingang van 1 april 2017 (vervallen tijdklemmen) en bevat goedkeuringen voor het vervallen van de tijdklemmen voor Brede Herwaarderingskapitaalverzekeringen, het premievrijmaken en het verkorten van de premieduur. Verder is een goedkeuring opgenomen als de bandbreedte-eis die geldt voor de premie wordt overschreden als gevolg van het aflopen van een rentevastperiode van de aan een kapitaalverzekering eigen woning (KEW) gekoppelde eigenwoningschuld.

NTFR 2017/1313 - Consultatie Wet inhoudingsplicht houdstercoöperatie en uitbreiding inhoudingsvrijstelling

Aflevering 22, gepubliceerd op 01-06-2017
Op 16 mei 2017 is de consultatie geopend voor de voorgestelde wijzing van de Wet op de dividendbelasting 1965 en de Wet op de vennootschapsbelasting 1969 in verband met de introductie van een inhoudingsplicht voor houdstercoöperaties, de uitbreiding van de inhoudingsvrijstelling in de dividendbelasting en wijziging van enkele antimisbruikbepalingen in de dividendbelasting en vennootschapsbelasting (Wet inhoudingsplicht houdstercoöperatie en uitbreiding inhoudingsvrijstelling). De einddatum van de consultatie is 13 juni 2017. In de voorstellen wordt een inhoudingsplicht voor houdstercoöperaties voorgesteld en wordt een inhoudingsvrijstelling geïntroduceerd voor aandeelhouders in verdragslanden. Deze nieuwe inhoudingsvrijstelling en de bestaande inhoudingsvrijstelling voor EU/EER wordt onderhevig aan een anti-misbruikbepaling waaronder zwaardere substance-eisen worden gesteld. Daarnaast wordt de buitenlandse belastingplicht voor het aanmerkelijk belang in de vennootschapsbelasting beperkt tot vervreemdingsvoordelen. De voorgestelde ingangsdatum van de voorstellen is 1 januari 2018.

NTFR 2017/1318 - Brockenhurst College: studentenrestaurant en studententheater nauw samenhangend met onderwijs

Aflevering 22, gepubliceerd op 01-06-2017 met annotatie van mr. P.F. Zijlstra
Het Brockenhurst College is een instelling voor hoger onderwijs en biedt opleidingen aan op het gebied van horeca en podiumkunsten. Om de studenten die deze opleidingen volgen, praktische vaardigheden op te laten doen, heeft het Brockenhurst College een eigen restaurant in beheer en organiseert het voorstellingen voor derden tegen vergoeding. Zowel het restaurant als de voorstellingen zijn slechts toegankelijk voor een bepaald publiek. Wat de maaltijden betreft vraagt het Brockenhurst College een vergoeding die slechts 80% van de werkelijke kostprijs bedraagt. Het Brockenhurst College is van mening dat de vergoedingen voor de maaltijden en voorstellingen btw-vrijgesteld zijn omdat deze activiteiten nauw samenhangen met het door de instelling verstrekte onderwijs. De Engelse rechter heeft in zijn prejudiciële vraag aan het HvJ verzocht te oordelen of hier sprake is van nauwe samenhang met de verstrekking van onderwijs door het Brockenhurst College.

NTFR 2017/1319 - A Oy: nultarief voor diensten aan schepen niet beperkt tot eindhandelsfase

Aflevering 22, gepubliceerd op 01-06-2017 met annotatie van mr. dr. J.Th. Sanders
A Oy verricht in twee havens laad- en losdiensten, opslag-, scheepsagent- en expediteursdiensten. Deze diensten bestaan onder meer uit het laden en lossen van schepen voor de vaart op volle zee. In de praktijk wordt het laden en lossen uitgevoerd door een onderaannemer die aan A Oy factureert. A Oy berekent deze diensten vervolgens door aan haar opdrachtgever, die naar gelang het geval haar moeder (B Oy), de houder van de handelswaar, de bevrachter, de transitonderneming of de reder kan zijn. Zowel de onderaannemer als A Oy beschikt over gedetailleerde informatie over het schip en de lading. A Oy is van mening dat het nultarief van toepassing is op de diensten. De Finse verwijzende rechter heeft het HvJ verzocht twee vragen te beantwoorden: (i) vallen diensten als laden en lossen onder het nultarief voor diensten verricht voor de rechtstreekse behoeften van de lading van zeeschepen, en (ii) is het nultarief voor deze diensten op basis van het arrest Elmeka van het HvJ beperkt tot de eindhandelsfase?

NTFR 2017/1321 - BPM-afschrijvingsmethode kan in bezwaar worden gewijzigd

ECLI:NL:HR:2017:916, datum uitspraak 19-05-2017, publicatiedatum 19-05-2017
Aflevering 22, gepubliceerd op 01-06-2017 met annotatie van mr. J. Rolleman
In een BPM-zaak heeft zowel belanghebbende als de staatssecretaris cassatieberoep ingesteld. Het cassatieberoep van belanghebbende wordt niet-ontvankelijk verklaard omdat het griffierecht niet is betaald. Het cassatieberoep van de staatssecretaris wordt ongegrond verklaard. Anders dan de staatssecretaris veronderstelt, heeft het hof alle stellingen van de inspecteur behandeld. Bovendien heeft het hof terecht geoordeeld dat belanghebbende in de bezwaarfase de gebruikte afschrijvingsmethode nog kan wijzigen (vgl. HR 18 maart 2016, nr. 14/04112, NTFR 2016/1021 en nr. 14/04111, NTFR 2016/1181).

NTFR 2017/1324 - Voor proceskostenvergoeding slechts één proceshandeling als op zitting zowel principale als incidentele hoger beroep wordt behandeld

ECLI:NL:HR:2017:915, datum uitspraak 19-05-2017, publicatiedatum 19-05-2017
Aflevering 22, gepubliceerd op 01-06-2017 met annotatie van mr. M.H. Hogendoorn
In een BPM-zaak heeft de inspecteur hoger beroep ingesteld. Belanghebbende heeft incidenteel geappelleerd. Voor Hof Den Bosch (11 september 2015, nr. 14/00916) heeft één onderzoek ter zitting plaatsgevonden. Het hof heeft het hoger beroep van de inspecteur ongegrond verklaard en het incidentele hoger beroep van belanghebbende gegrond. Voor de berekening van de proceskostenvergoeding heeft het hof ter zake van het ongegrond verklaarde hoger beroep van de inspecteur een punt toegekend voor het verschijnen van de gemachtigde van belanghebbende ter zitting van het hof. Volgens belanghebbende had het hof daarnaast nog een punt moeten toekennen voor het verschijnen ter zitting in het gegrond verklaarde incidentele hoger beroep van belanghebbende. Volgens de Hoge Raad faalt dit middel. Er wordt slechts één proceshandeling verricht, zodat er geen grond is om voor het bijwonen van de zitting tweemaal een punt toe te kennen.

NTFR 2017/1330 - WOB-verzoek Handboek Controle Belastingdienst 2016

Aflevering 22, gepubliceerd op 01-06-2017 geschreven door mr. dr. E.A.M. Huiskers
Uitgangspunt van de Wet openbaarheid van bestuur (hierna: WOB) is dat overheidsdocumenten in het belang van een goede en democratische bestuursvoering op verzoek openbaar worden gemaakt. De staatssecretaris van Financiën komt gedeeltelijk tegemoet aan een WOB-verzoek om openbaarmaking van het Handboek Controle van de Belastingdienst 2016 (hierna: Handboek CB 2016). Om privacyredenen zijn de namen van de medewerkers van de Belastingdienst onleesbaar gemaakt.

NTFR 2017/1334 - Antwoorden op aanvullende vragen Eerste Kamer over pakket fiscale EU-voorstellen VPB

Aflevering 22, gepubliceerd op 01-06-2017
De staatssecretaris van Financiën beantwoordt enkele aanvullende vragen van de Eerste Kamer over het pakket fiscale EU-voorstellen op het gebied van de vennootschapsbelasting. Het gaat hierbij om de rol van nationale parlementen bij de besluitvorming over EU-richtlijnen in het algemeen en de rol van de Eerste Kamer bij de totstandkoming van de ATAD2-richtlijn in het bijzonder. Volgens de staatssecretaris is de periode tussen het moment van publicatie van een EU-voorstel en het afronden van de wetgevingsprocedure bedoeld om nationale parlementen de gelegenheid te geven om de voorstellen te beoordelen. Dit verhindert niet dat er voor die tijd over het voorstel wordt onderhandeld. Het bereiken van een politiek akkoord in de Ecofinraad is een stadium in de onderhandelingen en geen (formele) vaststelling van het richtlijnvoorstel. De (formele) adoptie van de ATAD2-richtlijn is voorzien voor de Concurrentiekrachtraad van 30 mei 2017. Hiermee hebben de nationale parlementen de gelegenheid gekregen om zich over het richtlijnvoorstel uit te spreken. Volgens de staatssecretaris is de Eerste Kamer verder actief meegenomen in de ontwikkeling van de onderhandelingen en is deze niet voor voldongen feiten geplaatst. De Eerste Kamer zal ook over de besprekingen van de CCTB- en de CCCTB-voorstellen in de Ecofinraad op de gebruikelijke wijze worden geïnformeerd.

NTFR 2017/1335 - Memorie van antwoord wetsvoorstel aanvullende regels uitwisseling landenrapporten

Aflevering 22, gepubliceerd op 01-06-2017 geschreven door mr. S.J.P. Ubachs
Op 12 mei 2017 heeft de staatssecretaris van Financiën zijn memorie van antwoord inzake het Wetsvoorstel aanvullende regels landenrapporten aangeboden aan de Eerste Kamer. Het wetsvoorstel is op 18 april 2017 door de Tweede Kamer aangenomen, zie onder meer NTFR 2017/1101. In zijn memorie van antwoord gaat de staatssecretaris in op de vraag of in het geval waarin meerdere groepsentiteiten deel uitmaken van een fiscale eenheid, volstaan mag worden met indiening van het landenrapport door de moedermaatschappij van de fiscale eenheid. Ook gaat de staatssecretaris in op de evaluatie van de automatische uitwisseling van landenrapporten.