Aflevering 21

Gepubliceerd op 26 mei 2017

NTFR 2017/1209 - Aanvullende oproep aan de wetgever

Aflevering 21, gepubliceerd op 26-05-2017 geschreven door mr. S. Wolvers
In een recente uitspraakHof Den Bosch 20 oktober 2016, nr. 15/00032, NTFR 2016/2987. Tegen de uitspraak is beroep in cassatie ingesteld. doet Hof Den Bosch een oproep aan de wetgever om de tekst van de liquidatieverliesregeling in lijn te brengen met diens wil. Het betreft in dit geval specifiek de toepassing van de tussenhoudsterregeling van art. 13d, lid 4, eerste volzin, Wet VPB 1969. Het hof had die oproep meer kracht kunnen meegeven door niet de duidelijke wettekst opzij te zetten onder verwijzing naar doel en strekking van de bepaling. In algemene zin is de oproep echter terecht. Na een korte bespreking van de uitspraak en achtergrond zal ik hieronder nog een aantal aanpalende voorbeelden geven van situaties waarin de tekst van de tussenhoudsterregeling niet voldoende aansluit bij de kennelijke bedoeling van de wetgever.

NTFR 2017/1210 - Wet beperking wettelijke gemeenschap van goederen treedt 1 januari 2018 in werking

Aflevering 21, gepubliceerd op 26-05-2017
De Wet van 24 april 2017 tot wijziging van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek en de Faillissementswet teneinde de omvang van de wettelijke gemeenschap van goederen te beperken treedt per 1 januari 2018 in werking. De wet is een initiatief van Swinkels, Recourt en Van Oosten. De wet beperkt in Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek de omvang van de wettelijke gemeenschap van goederen in het huwelijksvermogensrecht. Hoofdregel wordt dat alleen het vermogen dat echtgenoten voor hun huwelijk gezamenlijk hadden en tijdens het huwelijk hebben opgebouwd binnen de gemeenschap van goederen valt. Het voorhuwelijkse vermogen alsmede giften en erfenissen blijven met deze wet privévermogen. De echtgenoten kunnen, bij huwelijkse voorwaarden, afwijken van de wettelijke gemeenschap. Zo kunnen zij hun voorhuwelijkse vermogen inbrengen in de gemeenschap (de insluitingsclausule). Met deze wet wordt onder meer ook het verhaal van privéschuldeisers op gemeenschapsgoederen geregeld en wordt bekeken hoe het ondernemingsvermogen van een van de echtgenoten binnen de gemeenschap van goederen valt. Daarnaast wordt de regeling over de draagplicht van schulden aangepast. Alle voorhuwelijkse gemeenschappelijke goederen alsook alle gemeenschappelijke schulden vallen in de gemeenschap. Deze schulden kunnen als gemeenschapsschulden worden aangemerkt, ook als zij niet zijn aangegaan ten behoeve van een gemeenschappelijk goed.

NTFR 2017/1211 - Stand van zaken aanhangige wetsvoorstellen

Aflevering 21, gepubliceerd op 26-05-2017
De staatssecretaris van Financiën heeft de Tweede Kamer geïnformeerd over de stand van zaken van twee aanhangige wetsvoorstellen van geruime tijd geleden. Het betreft de wetsvoorstellen vereenvoudiging formeel verkeer Belastingdienst (Kamerstukken II, 2012-2013, 33 714) en Wijziging Wet OB 1968 in verband met de aanpak van constructies met betrekking tot (on)roerende zaken (Kamerstukken II, 2006-2007, 30 061). Hij acht beide wetsvoorstellen niet meer nodig omdat deze niet meer passen binnen het beleid van dit kabinet respectievelijk al op andere wijze is voorzien in de voorstellen. Het is echter aan het volgende kabinet om een finale beslissing te nemen over de intrekking.

NTFR 2017/1223 - Renteaftrek toegestaan omdat er geen sprake is van ‘gekochte’ winst

ECLI:NL:HR:2017:639, datum uitspraak 21-04-2017, publicatiedatum 21-04-2017
Aflevering 21, gepubliceerd op 26-05-2017 met annotatie van dr. A.W. Hofman
De X-groep heeft van 2004 t/m 2008 van derden vennootschappen gekocht, waaronder de belanghebbenden, die kort daarvoor hun activa of hun onderneming hadden overgedragen aan een met hen gelieerde vennootschap en daarna nog bestonden uit liquiditeiten, eigen vermogen en een vennootschapsbelastingschuld ter zake van de bij die verkoop gerealiseerde meerwaarden. Een binnen de X-groep reeds bestaande, maar voorheen buiten Nederland lopende stroom van uiteindelijk bij derden in het Verenigd Koninkrijk ingeleend geld werd vervolgens langs de belanghebbenden in Nederland geleid c.q. deze geldstroom zwol aan na tussenschuiving van de belanghebbenden, doordat de belanghebbenden intraconcern zo veel geld leenden dat de door hen daarover verschuldigde rente hun realisatiewinsten (liefst nog binnen hun aankoopjaar) kon compenseren. De door hen intraconcern geleende gelden brachten zij als (hybride) kapitaal in in buitenlandse groepsvennootschappen, die het indirect ter beschikking stelden van een (andere) buitenlandse groepsentiteit die handelde in effecten, derivaten en valuta en financieringen regelde voor cliënten. Als gevolg van het Bosal-arrest (HvJ 18 september 2003, zaak C-168/01, NTFR 2003/1594) was de door de belanghebbenden verschuldigde rente aftrekbaar terwijl de door hen ontvangen dividenden waren vrijgesteld. De renteaftrek elimineerde hun realisatiewinsten. In de onderhavige zaak oordeelde het hof echter dat belanghebbende met de renteaftrek niet handelde in strijd met doel en strekking van de wet, omdat er geen sprake is van ‘gekochte’ winst. Dat oordeel is volgens de Hoge Raad cassatieproof.

NTFR 2017/1230 - Farkas: koper goederen bij faillissement leverancier kan ten onrechte berekende btw toch terugvragen

Aflevering 21, gepubliceerd op 26-05-2017 met annotatie van mr. P.F. Zijlstra
Farkas heeft bij een door de Hongaarse belastingdienst georganiseerde elektronische veiling een mobiele loods gekocht bij een vennootschap met belastingschulden. De verkoper heeft btw in rekening gebracht aan Farkas. Farkas heeft de btw voldaan aan de verkoper en in aftrek gebracht. Vast staat dat de verkoper de btw aan de belastingdienst heeft voldaan, de verkoper inmiddels failliet is en er geen sprake is van belastingfraude. De Hongaarse belastingdienst weigert het aftrekrecht bij Farkas omdat de verleggingsregeling van toepassing zou zijn en legt een boete van 50% op in verband met het niet aangeven van verlegde btw. De verwijzende rechter vraagt zich af of de aftrek geweigerd mag worden en of de boete evenredig is. Voordat het HvJ op de vragen van de verwijzende rechter ingaat, merkt hij op dat de Hongaarse wet strijdig is met de Btw-richtlijn. De Btw-richtlijn kent alleen een kan-bepaling voor de verlegging van btw bij leveringen van onroerende goederen via een veiling. Omdat niet duidelijk is of de mobiele loods roerend of onroerend is, is de beantwoording van de gestelde vragen echter nog steeds mogelijk nuttig voor het beslechten van het geding. Met betrekking tot de eerste vraag oordeelt het HvJ dat het aftrekrecht van Farkas beperkt mag worden. Voor zover terugbetaling door de verkoper aan de koper van onterecht gefactureerde btw onmogelijk of moeilijk wordt – bijvoorbeeld bij faillissement van de verkoper – kan de koper zijn vordering tot terugbetaling rechtstreeks tot de belastingdienst richten. Het HvJ oordeelt voorts dat het opleggen van een boete niet proportioneel is in een situatie waarin de belastingdienst geen belastinginkomsten heeft gederfd en er geen aanwijzing voor belastingfraude is.

NTFR 2017/1231 - Commissie/Luxemburg: Luxemburg hanteert te ruime benadering voor koepelvrijstelling

Aflevering 21, gepubliceerd op 26-05-2017 met annotatie van mr. dr. J.Th. Sanders
De Europese Commissie heeft het HvJ verzocht vast te stellen dat de Luxemburgse btw-wetgeving inzake de koepelvrijstelling in strijd is met de Btw-richtlijn. Naar de mening van de Commissie hanteert Luxemburg een te brede reikwijdte van deze vrijstelling. Ten eerste is in geschil of Luxemburg de koepelvrijstelling mag toepassen voor alle diensten die de koepel aan zijn leden verricht, mits deze leden niet meer dan 30% (of in sommige gevallen 45%) van hun omzet uit btw-belaste activiteiten behalen. Ten tweede is in geschil of Luxemburg de leden van een koepel mag toestaan de btw op door de koepel ingekochte goederen en diensten in aftrek te brengen voor zover dat lid btw-belaste activiteiten verricht. Ten derde is in geschil of er ingeval een lid van de koepel goederen of diensten op eigen naam, maar voor rekening van de koepel aanschaft, sprake is van een belastbare handeling tussen de koepel en het lid.

NTFR 2017/1232 - Posnania: levering vastgoed ter voldoening belastingschuld is geen btw-levering

Aflevering 21, gepubliceerd op 26-05-2017 met annotatie van mr. C.C. van den Berg
Posnania is een Poolse onderneming die actief is in de vastgoedsector. Ter voldoening van belastingschulden heeft Posnania de gemeente Czerwonak benaderd met het voorstel de belastingschuld te voldoen door levering van een aan Posnania toebehorende onroerende zaak. De gemeente is met dit voorstel akkoord gegaan en op 5 februari 2013 heeft de levering plaatsgevonden. Door deze levering is de belastingschuld van Posnania deels tenietgegaan. In geding is de belastbaarheid van de levering van de onroerende zaak door Posnania aan de gemeente. De Poolse verwijzende rechter vraagt het HvJ te oordelen of hier sprake is van een belastbare levering.

NTFR 2017/1233 - CI+-modules voor douanerechten terecht ingedeeld in post GN 8543 7090 (tarief 3,7%)

ECLI:NL:HR:2017:845, datum uitspraak 12-05-2017, publicatiedatum 12-05-2017
Aflevering 21, gepubliceerd op 26-05-2017 met annotatie van mr. G. van Dam
Belanghebbende heeft aangifte gedaan voor het in het vrije verkeer brengen van Common Interface+-modules (CI+-modules), afkomstig uit China. De CI+- module is een apparaat dat gecodeerde televisiesignalen decodeert. Volgens Hof Amsterdam moeten de CI+-modules worden ingedeeld in post 8543 70 90 van de GN (tarief van douanerechten van 3,7%) als een andere elektrische machine, een ander elektrisch apparaat of toestel, met een eigen functie, niet genoemd of niet begrepen onder andere posten van hoofdstuk 85 van de GN. Het standpunt van belanghebbende dat indeling moet plaatsvinden in post 8471 90 00 als ‘optische lezers’ (tarief 0%) is door het hof (Hof Amsterdam 13 augustus 2015, nr. 13/00460, NTFR 2015/2857) afgewezen. De Hoge Raad deelt de visie van het hof. Op grond van aantekening 3 op afdeling XVI GN worden machines met twee of meer verschillende (afwisselende of aanvullende) functies ingedeeld naar de hoofdfunctie die kenmerkend is voor het complex. Voor de bepaling daarvan zijn de objectieve kenmerken en eigenschappen ervan van belang, alsmede het gebruik waarvoor het is bestemd. Daarbij moet rekening worden gehouden met wat voor de consument hoofd- en bijzaak is, en/of met de wijze waarop het product door de fabrikant of verkoper ervan aan het publiek wordt gepresenteerd. De beoordeling door het hof is cassatieproof. Het hof heeft voor het antwoord op de vraag wat de hoofdfunctie is van de CI+-modules terecht de perceptie van de consument en niet die van aanbieders van digitale televisie de doorslag laten geven.

NTFR 2017/1236 - In bezwaarfase switchen van koerslijst btw-auto naar koerslijst marge-auto is toegestaan, ook onder wettekst 2012

ECLI:NL:HR:2017:907, datum uitspraak 19-05-2017, publicatiedatum 19-05-2017
Aflevering 21, gepubliceerd op 26-05-2017
Belanghebbende heeft in 2012 een auto ingevoerd. Het betrof een zogenoemde btw-auto. De aangifte BPM is gedaan op basis van de koerslijst XRAY, uitgaande van een btw-auto. In bezwaar beroept belanghebbende zich op de koerslijst XRAY, uitgaande van een margeauto. Volgens Hof Den Bosch (11 september 2015, nr. 14/00930, NTFR 2015/2963) is dit toegestaan. Volgens vaste rechtspraak van het HvJ kan een belastingstelsel van een lidstaat slechts worden geacht verenigbaar te zijn met art. 110 VWEU indien vaststaat dat het zodanig is ingericht dat in alle gevallen is uitgesloten dat ingevoerde producten zwaarder worden belast dan binnenlandse producten en dat het bijgevolg in geen geval discriminerende gevolgen heeft. De BPM bij invoer mag niet hoger zijn dan het laagste restbedrag aan BPM dat is vervat in de waarde van ‘gelijksoortige’ reeds in Nederland geregistreerde voertuigen. Nu een margeauto de laagst te bepalen handelsinkoopwaarde heeft, mag derhalve worden uitgegaan van een margeauto. Het switchen in de bezwaarfase van koerslijst XRAY btw-auto naar koerslijst XRAY margeauto is volgens het hof toegestaan, ook onder de per 1 januari 2012 gewijzigde wettekst van art. 10, lid 7, Wet BPM. Het hof leidt uit de parlementaire toelichting af dat de aanscherping van de wettekst is ingegeven door de situatie dat in een latere fase wordt overgestapt naar een andere wijze van berekening van de afschrijving, die als gevolg van tijdsverloop niet meer controleerbaar is. Van een dergelijke situatie is geen sprake, zodat het switchen is toegestaan. Het hof besliste voorts dat de rente over het na bezwaar terug te geven bedrag aan BPM dient te worden berekend zoals met ingang van 1 januari 2015 is bepaald in art. 28c IW 1990. De door de rechtbank toegekende proceskostenvergoeding heeft het hof in stand gelaten. De op grond van bijzondere omstandigheden toegepaste methode (het aanpassen van de factor samenhangende zaken tot een hogere factor dan genoemd in het BPB) is voldoende gemotiveerd en deze toegepaste methode en de uitkomst daarvan achtte het hof niet van iedere redelijkheid ontbloot.

NTFR 2017/1240 - Bosal-gat-structuur ten dele getroffen door fraus legis; objectieve benadering pleitbaar standpunt in fiscaal boeterecht

ECLI:NL:HR:2017:638, datum uitspraak 21-04-2017, publicatiedatum 21-04-2017
Aflevering 21, gepubliceerd op 26-05-2017 met annotatie van mr. drs. R. Steenman
De X-groep heeft van 2004 t/m 2008 van derden vennootschappen gekocht, waaronder de belanghebbenden, die kort daarvoor hun activa of hun onderneming hadden overgedragen aan een met hen gelieerde vennootschap en daarna nog bestonden uit liquiditeiten, eigen vermogen en een vennootschapsbelastingschuld ter zake van de bij die verkoop gerealiseerde meerwaarden. Een binnen de X-groep reeds bestaande, maar voorheen buiten Nederland lopende stroom van uiteindelijk bij derden in het Verenigd Koninkrijk ingeleend geld werd vervolgens langs de belanghebbenden in Nederland geleid c.q. deze geldstroom zwol aan na tussenschuiving van de belanghebbenden, doordat de belanghebbenden intraconcern zo veel geld leenden dat de door hen daarover verschuldigde rente hun realisatiewinsten (liefst nog binnen hun aankoopjaar) kon compenseren. De door hen intraconcern geleende gelden brachten zij als (hybride) kapitaal in in buitenlandse groepsvennootschappen, die het indirect ter beschikking stelden van een (andere) buitenlandse groepsentiteit die handelde in effecten, derivaten en valuta en financieringen regelde voor cliënten. Als gevolg van het Bosal-arrest (HvJ 18 september 2003, zaak C-168/01, NTFR 2003/1594) was de door de belanghebbenden verschuldigde rente aftrekbaar terwijl de door hen ontvangen dividenden waren vrijgesteld. De renteaftrek elimineerde hun realisatiewinsten. In cassatie is in geschil of (i) de inspecteur tot navordering bevoegd was, (ii) aftrek van de rente kan worden geweigerd (op grond van fraus legis) en (iii) de vergrijpboeten terecht zijn vernietigd door het hof. De Hoge Raad zet in een uitgebreid arrest onder meer uiteen dat:

NTFR 2017/1250 - Intrekking anbi-status met terugwerkende kracht is terecht

ECLI:NL:PHR:2017:219, datum uitspraak 20-03-2017, publicatiedatum 07-04-2017
Aflevering 21, gepubliceerd op 26-05-2017 met annotatie van dr. D. Molenaar
In 1992 is A overleden. Tot zijn nalatenschap behoorden in Brazilië en Paraguay gelegen ondernemingen. De erfgenamen hebben de ondernemingen verkocht aan in de ondernemingen werkzame managers, die de koopsommen schuldig gebleven zijn. Aldus verkregen de erfgenamen vorderingen op de kopers. In 1996 is belanghebbende, een stichting, opgericht door de erfgenamen. Belanghebbende heeft volgens haar statuten ten doel het bevorderen van de belangen van de (oud-)werknemers en familie van de ondernemingen in Brazilië en Paraguay. Dit door het financieren/begeleiden/organiseren van projecten aldaar.

NTFR 2017/1251 - Terechte informatiebeschikkingen; belanghebbende maakt ernstige belemmeringen van medische aard niet aannemelijk

ECLI:NL:HR:2017:929, datum uitspraak 19-05-2017, publicatiedatum 19-05-2017
Aflevering 21, gepubliceerd op 26-05-2017
Aan belanghebbende zijn door de inspecteur vragen gesteld over door hem in het buitenland aangehouden bankrekeningen. Omdat een reactie uitbleef, heeft de inspecteur informatiebeschikkingen genomen. Als belanghebbende het niet nakomen van de informatieverplichtingen niet kan worden aangerekend, kan dit niet naleven zonder nadelige gevolgen blijven. Hof Amsterdam (7 juni 2016, nr. 15/00730, NTFR 2016/1977) heeft echter overwogen dat hetgeen is aangevoerd over de gezondheid van belanghebbende hiervoor onvoldoende concreet is. Het hof achtte niet aannemelijk dat belanghebbende tijdens de gehele langdurige termijn die de inspecteur hem had geboden voortdurend zulke ernstige belemmeringen van medische aard ondervond dat hij op geen enkel moment in staat was de medewerking te verlenen die de inspecteur van hem verlangde. Dit geldt zowel voor de gevraagde mondelinge of schriftelijke verklaring, als voor de door de inspecteur verlangde terbeschikkingstelling van specifiek aangeduide bescheiden of op gegevensdragers vastgelegde informatie. De pas voor het eerst in hoger beroep ingebrachte doktersverklaring deed hieraan naar het oordeel van het hof niet af.

NTFR 2017/1253 - Verrekening van post-faillissementsteruggave met prefaillissementsschuld?

ECLI:NL:RBOVE:2017:1824, datum uitspraak 05-04-2017, publicatiedatum 03-05-2017
Aflevering 21, gepubliceerd op 26-05-2017 met annotatie van R.R. Verkerk en mr. A.E.H. van der Voort Maarschalk
Enkele failliete Eurocommercevennootschappen hebben recht op teruggave van omzetbelasting wegens (a) vooraftrek van aan de boedel gefactureerde en betaalde omzetbelasting alsmede (b) reeds voldane omzetbelasting begrepen in oninbaar gebleken facturen van de vennootschappen (art. 29, lid 1, Wet OB 1968). De vennootschappen behoorden tot de (door het faillissement) geëindigde fiscale omzetbelasting en de (na het faillissement) voortgezette fiscale eenheid vennootschapsbelasting. In een civiele bodemprocedure vordert de curator uitbetaling van de teruggaven. De ontvanger stelt daartoe niet gehouden te zijn omdat hij meent de teruggaven te kunnen verrekenen met belastingschulden die materieel zijn ontstaan voor het faillissement. Primair baseert de ontvanger zich op art. 24, lid 1, vierde en vijfde volzin, IW 1990. Die laten volgens hem ook in faillissement (of surseance) verrekening toe. Subsidiair baseert hij zich op de derde volzin van art. 24, lid 1, IW 1990 en art. 53, lid 1, Faillissementswet. Die laten volgens hem verrekening toe als het (zoals hier) gaat om de afwikkeling van een voor het faillissement tot stand gekomen rechtsbetrekking.

NTFR 2017/1254 - Hoge Raad stelt prejudiciële vraag over mogelijk recht op volledige premiedeel heffingskorting voor Poolse werknemer

ECLI:NL:HR:2017:849, datum uitspraak 12-05-2017, publicatiedatum 12-05-2017
Aflevering 21, gepubliceerd op 26-05-2017 met annotatie van mr. H.J. Noordenbos
Belanghebbende, een Poolse, heeft van 1 januari t/m 21 juni 2013 in Nederland betaalde arbeid verricht. Daarna is zij teruggekeerd naar Polen, waar zij in 2013 geen betaalde arbeid heeft verricht. Belanghebbende is van 1 januari t/m 21 juni 2013 in Nederland verplicht verzekerd en premieplichtig voor de volksverzekeringen. Belanghebbende heeft voor 2013 gekozen voor toepassing van de regels voor binnenlandse belastingplichtigen.

NTFR 2017/1256 - Belgische niet-aftrekbaarheid van betaalde interest in verband met ontvangen dividenden getoetst aan de Moeder-dochterrichtijn

Aflevering 21, gepubliceerd op 26-05-2017 met annotatie van mr. W.F.E.M. Egelie
Argenta Spaarbank ontving in de boekjaren 1999 en 2000 dividenden voor een bedrag van € 75.837 en € 296.491 over deelnemingen in vennootschappen gevestigd in België en andere lidstaten van de EU, welke deelnemingen zij op het ogenblik van de dividenduitkering nog geen volledig jaar aanhield. In dezelfde jaren betaalde Argenta interest voor een bedrag van € 290.089.632 en € 330.244.583. De betaalde interest hield geen verband met een lening voor het kopen van de betrokken deelnemingen. Op grond van art. 198, 10°, Wetboek der Inkomstenbelasting 1992 was de interest voor een bedrag van de ontvangen dividenden uit deelnemingen die minder dan één jaar werden behouden, niet aftrekbaar. Argenta verzet zich daartegen. De verwijzende rechter twijfelt of de Belgische bepaling in overeenstemming is met de Moeder-dochterrichtlijn. Volgens A-G Kokott is België bevoegd de Moeder-dochterrichtijn niet toe te passen. Zij meent dat de Belgische bepaling binnen de uitzonderingsbepaling van art. 3, lid 2, Moeder-dochterrichtijn valt; dat wil zeggen dat de richtlijn niet toepasbaar hoeft te zijn op deelnemingen die minder dan twee jaar worden behouden. Voor het geval het HvJ haar hierin niet volgt, is zij van oordeel dat de Belgische bepaling wel in strijd is met art. 4, lid 2, Moeder-dochterrichtijn, omdat de Belgische bepaling ten onrechte niet vereist dat tussen de betaalde interest en deze deelnemingen een causaal verband bestaat. Het vormt eveneens geen nationale bepaling ter vermijding van fraude en misbruik in de zin van art. 1, lid 2, Moeder-dochterrichtijn.

NTFR 2017/1257 - Uitwisseling inlichtingen met Macedonië

ECLI:NL:RVS:2017:1200, datum uitspraak 03-05-2017, publicatiedatum 03-05-2017
Aflevering 21, gepubliceerd op 26-05-2017 met annotatie van mr. L.E.C. Neve
Bij besluit van 6 november 2012 heeft de staatssecretaris de houdstermaatschappij Brewtrade kennisgegeven van zijn beslissing om aan de bevoegde autoriteiten van Macedonië de in het besluit omschreven inlichtingen te verstrekken. Het daartegen gemaakte bezwaar van Brewtrade is gedeeltelijk ongegrond verklaard, het daartegen gerichte beroep is ongegrond verklaard. In bezwaar, beroep en hoger beroep draagt Brewtrade het ontbreken van een heffingsbelang als primaire grond voor. Daarnaast betoogt Brewtrade dat aan een verzoek om inlichtingen geen gevolg moet worden gegeven, wegens het ontbreken van waarborgen voor de geheimhouding, de openbare orde zich tegen medewerking aan het verzoek verzet en niet wordt voldaan aan het uitputtings- en wederkerigheidsbeginsel. De geheimhoudingskamer van de Afdeling heeft beperking van de kennisneming van het inlichtingenverzoek gerechtvaardigd geoordeeld, waarmee Brewtrade akkoord is gegaan.

NTFR 2017/1258 - Convenant over technische assistentie op fiscaal terrein aan ontwikkelingslanden

Aflevering 21, gepubliceerd op 26-05-2017
Tussen de minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking en de staatssecretaris van Financiën is op 8 maart 2017 een convenant inzake het programma ‘het versterken van belasting- en douanestelsels in ontwikkelingslanden’ tot stand gekomen. Het convenant bevat afspraken over samenwerking bij het aanbieden van technische assistentie op het terrein van belastingen en douane in ontwikkelingslanden. Het convenant is een vervolg op een eerder convenant. Het Ministerie van Financiën is belast met de uitvoering van het programma. De minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking levert daartoe een financiële bijdrage en is betrokken bij de besluitvorming over de concrete activiteiten. Het convenant geldt tot en met 31 december 2019.