NTFR 2021/2980 - Kamervragen invoeren prijsopdrijvende startersvrijstelling
Aflevering 37, gepubliceerd op 16-09-2021 geschreven door drs. R. van HaperenDe staatssecretaris van Financiën – Fiscaliteit en Belastingdienst beantwoordt vragen van het lid Van Haga (Groep Van Haga) over het invoeren van de prijsopdrijvende startersvrijstelling. De staatssecretaris geeft aan dat de prijsvorming van woningen van verschillende economische factoren afhankelijk is, zoals rente, aanbod en fiscale regelingen. Hij geeft aan dat het eerder door het CPB begrote prijsopdrijvende effect van 2,4% niet werkelijkheid is geworden, omdat de differentiatie minder ruim is ingevoerd dan hoe het in het Dialogic-rapport is onderzocht. Zo is er in het Dialogic-onderzoek van uitgegaan dat een belegger vanaf de derde woning in bezit een verhoogd tarief zou gaan betalen. Daarnaast heeft de wetgever het zelfbewoningscriterium geïntroduceerd, zowel voor de starter als voor de doorstromer. De staatssecretaris is van mening dat met de afwijkingen in de daadwerkelijke Wet differentiatie overdrachtsbelasting ten opzichte van het Dialogic-onderzoek tegemoet is gekomen aan de bezwaren die er op de differentiatie waren. Ook aan de bezwaren die zijn geuit vanuit de ambtelijke organisatie is naar mening van de staatssecretaris met deze aanpassingen ten opzichte van het eerdere onderzoek tegemoetgekomen. De staatssecretaris heeft omwille van de snelheid om de motie Ronnes-Dik Faber van maart 2019 (Kamerstukken II, 2018-2019 32 487, nr. 504) in te willigen geen internetconsultatie gehouden over het wetsvoorstel. Tot slot geeft de staatssecretaris aan dat de enige manier om anticipatie op wetgeving tegen te gaan de introductie van wetgeving met terugwerkende kracht is. Een dergelijk middel wordt als te zwaar beschouwd. Overigens gaat het kabinet ervan uit dat het volume woningen in handen van beleggers in de loop van de tijd weer zal normaliseren.