Aflevering 15

Gepubliceerd op 9 april 2015

NTFR 2015/1154 - De rechter moet toch toetsen

Aflevering 15, gepubliceerd op 09-04-2015 geschreven door prof. dr. mr. R.E.C.M. Niessen
Nederland kent zoals bekend een verbod op constitutionele toetsing. Daarmee loopt ons land achter bij nagenoeg de gehele westerse wereld. Eigenaardig genoeg is deze bepaling een herinnering aan een moment waarop wij nu juist een heel moderne wet hadden. Ik doel hier op de Staatsregeling voor het Bataafse Volk van 1798. Deze eerste Nederlandse grondwet was doortrokken van tal van verlichte ideeën waaronder dat van de trias politica. De drie machten moesten zorgvuldig gescheiden blijven. De proclamatie spreekt van de onvervreemdbare rechten van het volk, en in art. V van het deel Algemeene Beginselen wordt verklaard dat de wet de wil van het gehele ‘maatschappelijk lichaam’ is, uitgedrukt door de meerderheid van de burgers of hun vertegenwoordigers. De wet is dus de uitdrukking van de volkssoevereiniteit.F.A.M. Stroink, De plaats van de rechter in het staatsbestel (oratie), Tjeenk Willink, Zwolle 1990, p. 14. In een strenge toepassing van de leer van de machtenscheiding ligt het niet – of in elk geval minder – voor de hand dat de rechter wetten toetst die tot stand zijn gebracht door de wetgever in formele zin.Zie J.T. Buys, De Grondwet, Gouda Quint, Arnhem, 1883, p. 635 e.v. Maar ook in de 19e eeuw waren er andere geluiden, onder meer van J.R. Thorbecke en C.W. Opzoomer, zie van de laatste Aantekening op de wet, houdende algemeene bepalingen der wetgeving van het Koninkrijk, J.B. Gebhart & Comp. 1873, p. 181 e.v.

NTFR 2015/1155 - Aftrek van verlies op effectenportefeuille terecht geweigerd

ECLI:NL:GHAMS:2014:6048, datum uitspraak 31-12-2014, publicatiedatum 04-03-2015
Aflevering 15, gepubliceerd op 09-04-2015 met annotatie van mr. dr. C. Bruijsten
Belanghebbende is juridisch adviseur en heeft zijn onderneming in een besloten vennootschap ingebracht. Een deel van de met de onderneming gerealiseerde inkomsten heeft belanghebbende geïnvesteerd in courante aandelen. In de aangiften IB/PVV 2007 en 2008 heeft belanghebbende € 5.976 respectievelijk € 53.646 in aftrek gebracht als ‘koersverlies effecten’. Het hof is met Rechtbank Noord-Holland van oordeel dat de inspecteur aftrek van het verlies op de effectenportefeuille terecht heeft geweigerd. Er is geen sprake van beleggingen binnen het kader van de normale uitoefening van de onderneming (juridische advisering) van belanghebbende. Er was evenmin sprake van belegging van tijdelijke overtollige liquide middelen. Het beroep van belanghebbende op het vertrouwensbeginsel faalt.

NTFR 2015/1156 - Door de onderneming betaalde verbouwing van de woning van diens bestuurder dient als loon te worden aangemerkt

ECLI:NL:HR:2015:827, datum uitspraak 03-04-2015, publicatiedatum 03-04-2015
Aflevering 15, gepubliceerd op 09-04-2015
Alle aandelen in belanghebbende X bv worden gehouden door X Groep bv, waarvan alle aandelen worden gehouden door A nv. Directeur en enig aandeelhouder van deze vennootschap is B. In mei 2000 heeft de X Groep bv een woning gekocht en deze in september 2000 doorgeleverd aan C, bestuurder van de X Groep bv en in dienst van belanghebbende. In 2003 is C in de woning gaan wonen. De woning is in de jaren 2000 tot en met 2004 voor € 1.720.898 verbouwd. De verbouwingsuitgaven zijn ten laste gekomen van tot de X Groep behorende vennootschappen. De uitgaven ter zake van de verbouwing van € 1.720.898 heeft de inspecteur bij de bestreden naheffingsaanslagen aangemerkt als nettoloon van C uit zijn dienstbetrekking met belanghebbende. Uit de feiten en omstandigheden heeft Hof Amsterdam (NTFR 2014/1568) afgeleid dat sprake was van een gezagsrelatie tussen belanghebbende (in de persoon van B) en C in die zin dat B binnen de X Groep in werkelijkheid op alle fronten de dienst uitmaakte. Deze door een gezagsrelatie beheerste samenwerking heeft juridisch vorm gekregen in de dienstbetrekking van C met belanghebbende. Het hof achtte aannemelijk dat de verbouwingsuitgaven, op instigatie van belanghebbende (in de persoon van B) zijn gedaan en dat zowel belanghebbende als C wisten dat deze voordelen ten gunste van C kwamen. Het door C genoten voordeel vindt zijn grond in de dienstbetrekking met belanghebbende. De naheffingsaanslagen zijn terecht opgelegd, aldus het hof.

NTFR 2015/1157 - Geen bewijs dat opties als loon waren genoten

ECLI:NL:HR:2015:810, datum uitspraak 03-04-2015, publicatiedatum 03-04-2015
Aflevering 15, gepubliceerd op 09-04-2015
Belanghebbende is in 1993 aangesteld als CEO bij A nv. A heeft een Management and Employee Share Option Plan. Belanghebbende is met A overeengekomen dat hij recht heeft op een aantal opties per jaar, deels als onderdeel van zijn beloning. Bij alle optieovereenkomsten behoren overeenkomsten van geldlening. De voor de opties te betalen premie werd geheel of gedeeltelijk geleend van A. De leningovereenkomsten kennen een clausule betreffende een mogelijke kwijtschelding van de ter zake van de optiepremies geleende gelden. In 2000 heeft ten aanzien van de optieregeling bij A een boekenonderzoek plaatsgevonden ten behoeve van de heffing LB. Dit onderzoek heeft geleid tot het opleggen van naheffingsaanslagen loonheffing over de jaren 1995-2000. Belanghebbende is aansprakelijk gesteld voor de niet-betaling door A van deze naheffingsaanslagen. A is in 2001 failliet verklaard. De inspecteur heeft zich onder meer op het standpunt gesteld dat belanghebbende nimmer de door hem aan A verschuldigde rente op de leningen ter zake van de optiecontracten heeft betaald, zodat in zoverre sprake is van kwijtschelding. De bedragen ter zake van kwijtgescholden leningen en niet-betaalde rente heeft de inspecteur bij het inkomen van belanghebbende geteld. In geschil is onder meer of er optierechten aan belanghebbende zijn verleend. Hof Den Haag (NTFR 2013/2316) heeft onder meer beslist dat geen bewijs voorhanden is dat belanghebbende de opties als loon heeft genoten en dat in dat verband evenmin sprake is van leningen. Er is geen sprake van betaling, verrekening of terbeschikkingstelling aan belanghebbende of rentedragend zijn. Ook is het loon niet vorderbaar en tevens inbaar geworden. Het is niet aannemelijk geworden dat bij A de wil bestond het loon zonder verwijl te betalen, gesteld al dat belanghebbende het zou hebben gevorderd. Blijkens de verklaring van de financieel directeur van A, kon A zich de betaling van het loon niet veroorloven en uit het dossier komt naar voren dat belanghebbende het in de jaren tot 2001 zo heeft gelaten. Niet van belang is of dit om kostentechnische dan wel om andere redenen was.

NTFR 2015/1158 - Loonbelastingverklaringen ontbreken; toepassing anoniementarief terecht

ECLI:NL:HR:2015:820, datum uitspraak 03-04-2015, publicatiedatum 03-04-2015
Aflevering 15, gepubliceerd op 09-04-2015
Belanghebbende dreef een uitzendbureau. Zij leende een aantal asielzoekers uit aan een schoonmaakbedrijf. Ter zake van deze werknemers is geen loonbelastingverklaring in de administratie opgenomen en is geen loonheffing afgedragen. De inspecteur heeft een naheffingsaanslag opgelegd met toepassing van het anoniementarief. Tevens is een vergrijpboete opgelegd. Hof Den Bosch (NTFR 2014/2663) heeft de naheffingsaanslag gehandhaafd. De inspecteur is terecht uitgegaan van de toepassing van het anoniementarief. De administratie van belanghebbende voldoet niet aan de eisen van de AWR. Dientengevolge diende het hoger beroep ongegrond te worden verklaard, tenzij belanghebbende doet blijken in hoeverre de uitspraak op bezwaar onjuist is. Zij heeft dat bewijs niet geleverd. Voorts kan van een willekeurige vaststelling van de naheffingsaanslag niet worden gesproken. Wel heeft het hof de vergrijpboete vernietigd, nu het hof opzet niet bewezen achtte en aan de boetebeschikking slechts het verwijt van opzet ten grondslag ligt en niet mede het verwijt van grove schuld.

NTFR 2015/1159 - Rente is niet door ouders kwijtgescholden en aftrekbaar als eigenwoningrente

ECLI:NL:HR:2015:809, datum uitspraak 03-04-2015, publicatiedatum 03-04-2015
Aflevering 15, gepubliceerd op 09-04-2015 met annotatie van mr. A.J.M. Arends
Belanghebbende heeft in het kader van de financiering van zijn woning € 45.000 geleend van zijn ouders. Over deze lening is 5% rente per jaar verschuldigd, bij achterafbetaling te voldoen. De rente moet maandelijks op de laatste dag van elke maand worden voldaan. Over de periode 2002 tot en met 2008 is de rente maandelijks betaald, maar vanaf 2009 is de rente wegens financiële problemen van belanghebbende maandelijks op de lening bijgeboekt. De door belanghebbende over 2009 verschuldigde rente bedraagt € 2.250. Belanghebbende en zijn broer ontvangen reeds jarenlang rond 24 december een schenking van hun ouders van circa € 5.000. Tot 2009 ontvingen zij dit bedrag steeds contant of per bank. In 2009 is de schenking aan belanghebbende niet overgemaakt, maar in de administratie (deels) verwerkt als betaling van de door belanghebbende verschuldigde rente op de lening ad € 2.250. Hof Arnhem-Leeuwarden (NTFR 2014/2419) oordeelde dat geen sprake is van kwijtschelding door de ouders en dat de rente aftrekbaar is op de voet van art. 3.120, letter a, Wet IB 2001. De Hoge Raad sluit zich daarbij aan.

NTFR 2015/1160 - Herzieningsverliesbeschikking terecht genomen; diensten op gebied van online-logopedie vormen bron van inkomen

ECLI:NL:RBNNE:2014:6060, datum uitspraak 02-12-2014, publicatiedatum 24-02-2015
Aflevering 15, gepubliceerd op 09-04-2015 met annotatie van mr. J.M. van der Vegt
In 2012 wordt ten aanzien van belanghebbende, een natuurlijk persoon, een verliesherzieningsbeschikking 2007 genomen. De reden daarvan is dat de inspecteur van mening is dat belanghebbende in 2007 geen onderneming heeft gedreven. De rechtbank oordeelt dat sprake is van een nieuw feit dat herziening rechtvaardigt. De aangiften zijn door een gerenommeerd kantoor ingediend en hebben geen aanleiding tot gerechtvaardigde twijfel aan de juistheid daarvan gegeven. De verliesherzieningsbeschikking is terecht, maar volgens de rechtbank niet op het juiste bedrag vastgesteld. De rechtbank volgt de inspecteur namelijk niet in zijn opvatting dat er geen bron van inkomen is in het jaar 2007. De drie verschillende vof’s, waarin belanghebbende als vennoot participeerde, zijn niet te beschouwen als eenzelfde onderneming. Daarvoor zijn de activiteiten van het aanbieden van online-logopedie via een internetplatform en het helpen van mensen bij het zoeken van werk, te verschillend. Tussen de activiteiten van twee vof's bestaat volgens de rechtbank wel voldoende samenhang, namelijk het aanbieden van online-logopedie via een internetplatform en het ontwikkelen en vermarkten van producten en diensten op gebied van orthopedagogie en logopedie. Niet in geschil is dat de activiteiten van online-logopedie vanaf 2009 een bron van inkomen zijn. Nu die bron zijn oorsprong vindt in het jaar 2007, is de rechtbank van oordeel dat belanghebbende in 2007 toch een verlies uit onderneming heeft geleden, waarbij belanghebbende tevergeefs een beroep doet op de zelfstandigenaftrek.

NTFR 2015/1161 - Geen onzakelijke lening wegens ontbreken gelieerdheid tussen geldverstrekker en belanghebbende

ECLI:NL:GHAMS:2015:328, datum uitspraak 16-01-2015, publicatiedatum 18-02-2015
Aflevering 15, gepubliceerd op 09-04-2015 met annotatie van dr. mr. M van Dun
Belanghebbende houdt alle aandelen in X bv en tezamen vormen ze een fiscale eenheid voor de vennootschapsbelasting. X bv heeft apparatuur ten behoeve van een satellietcommunicatiesysteem aangekocht dat uiteindelijk in land F tot stand gebracht zou worden. Ter financiering hiervan heeft X bv op 8 februari 2008 € 150.160 van E geleend. In de hiertoe gesloten overeenkomst van geldlening is onder meer opgenomen dat wanneer geen betalingen aan X bv worden gedaan voor het aflossen van de lening, de leenschuld door E zal worden kwijtgescholden. In de overeenkomst is geen rentepercentage vermeld. In juni 2008 heeft belanghebbende nog eens € 60.000 van E geleend tegen dezelfde voorwaarden. De totale schuld van X bv en belanghebbende aan E bedroeg volgens haar jaarrekening ultimo 2008 € 257.500. Het satellietcommunicatiesysteem is nooit in land F tot stand gebracht en belanghebbende heeft de apparatuur afgeschreven en afgewaardeerd ten laste van haar belastbare winst. De schuld aan E van € 257.500 heeft belanghebbende niet meer in de jaarrekening van 2009 opgenomen en in dat jaar in het resultaat laten vrijvallen. De inspecteur heeft de vrijval in 2009 tot de belastbare winst gerekend. Het hof is met Rechtbank Noord-Holland van oordeel dat belanghebbende en E voor de beoordeling van de vraag of de lening onzakelijk is, als volstrekt onafhankelijke derden van elkaar dienen te worden aangemerkt. E had namelijk ten tijde van de geldverstrekking geen aandelen in belanghebbende gehouden. De door belanghebbende in aanmerking genomen vrijval van de schuld dient dan ook tot haar belastbare winst over het jaar 2009 te worden gerekend.

NTFR 2015/1165 - Activiteiten van evenementenbureau vallen onder verlaagd tarief

ECLI:NL:RBNNE:2014:6782, datum uitspraak 02-12-2014, publicatiedatum 16-02-2015
Aflevering 15, gepubliceerd op 09-04-2015 met annotatie van drs. C. Verweij
Belanghebbende is een activiteiten- en evenementenbureau. Zij organiseert diverse buitenactiviteiten voor particulieren en de zakelijke markt. De activiteiten vinden voornamelijk plaats op zee, op het strand of in de duinen. De activiteiten zijn onder te verdelen in zes clusters die verschillen op twee punten, namelijk de accommodatie van waaruit de activiteiten worden verricht en de locatie waar de activiteiten daadwerkelijk plaatsvinden. In geschil is of de activiteiten zijn aan te merken als het geven van gelegenheid tot sportbeoefening in de zin van tabel I, post b.3. De rechtbank is van oordeel dat voor vijf van de zes clusters, met activiteiten als beachgolf, beachvolleybal, coast rafting, survival en mountainbiking, geldt dat steeds gebruik wordt gemaakt van een bepaalde locatie als startpunt. De deelnemers vertrekken daaruit en komen na afloop daar weer terug om zich om te kleden en zich te verzorgen. Belanghebbende hanteert daarbij attributen en voorzieningen die zijn aan te merken als sportaccommodatie. Nu de rechtbank ook van oordeel is dat die activiteiten sportactiviteiten zijn, is het verlaagde tarief van toepassing. Dit geldt niet voor de activiteit van kanoën. Voor deze activiteit stelt belanghebbende geen accommodatie ter beschikking zoals een afzonderlijke omkleedgelegenheid of lockers. Belanghebbende gebruikt slechts de algemeen toegankelijke accommodatie zoals openbare toiletten.

NTFR 2015/1167 - Nultarief bij bevoorrading van zeeschepen

Aflevering 15, gepubliceerd op 09-04-2015 met annotatie van mr. A.J. Blank
De levering van goederen bestemd voor de bevoorrading van schepen voor de vaart op volle zee is op grond van art. 148, onder a, Btw-richtlijn vrijgesteld. In Nederland geldt het 0%-tarief (Tabel II Post a4, Wet OB 1968). In deze Litouwse zaak gaat het om brandstof die rechtstreeks door Fast Bunkering Klaipeda (hierna: FBK) wordt afgeleverd aan deze schepen. De brandstof was afkomstig van buiten de Europese Unie en werd in Litouwen opgeslagen onder het stelsel van douane-entrepots, zodat bij de invoer nog geen btw was betaald.

NTFR 2015/1168 - Hoge Raad stelt prejudiciële vraag over tariefindeling videomultiplexer

ECLI:NL:HR:2015:533, datum uitspraak 10-03-2015, publicatiedatum 10-03-2015
Aflevering 15, gepubliceerd op 09-04-2015 met annotatie van mr. B.A. Kalshoven
Deze zaak heeft betrekking op de tariefindeling van een zogenoemde videomultiplexer die binnen een gesloten beveiligings- of bewakingssysteem wordt aangesloten op camera’s, brandmelders en/of inbraaksensoren, daarvan afkomstige beelden en geluiden kan verwerken en beelden kan weergeven op aangesloten beeldmonitoren. Wanneer opgenomen beelden of geluiden daartoe aanleiding geven, kan de videomultiplexer een waarschuwingssignaal in de vorm van een e-mail afgeven. De Hoge Raad heeft Europeesrechtelijke twijfels met betrekking tot de indeling. Daarom legt hij de zaak voor aan het HvJ met de volgende vraag:

NTFR 2015/1169 - Hoge Raad stelt prejudiciële vragen over tariefindeling soja-eiwitconcentraat

ECLI:NL:HR:2015:558, datum uitspraak 13-03-2015, publicatiedatum 13-03-2015
Aflevering 15, gepubliceerd op 09-04-2015 met annotatie van mr. B.A. Kalshoven
Deze zaak heeft betrekking op de tariefindeling van een soja-eiwitconcentraat in de vorm van een bruin, grof poeder. Het soja-eiwitconcentraat wordt gebruikt als ingrediënt voor mengvoeders voor zeer jonge kalveren. Belanghebbende gaat uit van tariefindeling in post GN 2304 00 00, de inspecteur van post GN 2309 90 31. Hof Amsterdam (19 december 2013, nr. 12/00318, NTFR 2014/630) stelde belanghebbende in het gelijk. De Hoge Raad heeft echter Europeesrechtelijke twijfel. Daarom legt hij de zaak voor aan het HvJ met de volgende vragen:

NTFR 2015/1170 - Wijziging van persoon van aangever niet mogelijk na aanvaarding douaneaangifte; elektronisch register voldoet aan eis van schriftelijkheid

ECLI:NL:HR:2015:550, datum uitspraak 13-03-2015, publicatiedatum 13-03-2015
Aflevering 15, gepubliceerd op 09-04-2015 met annotatie van mr. A.A. Feenstra
Belanghebbende heeft in opdracht van A aangiften gedaan voor het in het vrije verkeer brengen van pijpfittingen met de oorsprong India. Deze aangiften heeft zij niet in naam of voor rekening van A gedaan. Nadat gebleken is dat de goederen de Chinese oorsprong hebben en dat derhalve antidumpingrechten verschuldigd zijn, heeft belanghebbende de inspecteur bericht dat de aangiften ‘ten onrechte en bij vergissing’ op eigen naam en voor eigen rekening zijn gedaan, in plaats van op naam en voor rekening van A. Onder verwijzing naar art. 78 CDW heeft zij de inspecteur verzocht de aangiften te herzien. De inspecteur heeft dit verzoek afgewezen. Naar het oordeel van de Hoge Raad terecht. In art. 5, lid 4, CDW is bepaald dat de persoon die niet verklaart in naam of voor rekening van een ander persoon te handelen, wordt geacht in eigen naam en voor eigen rekening te handelen. In deze bepaling is het definitieve rechtsgevolg neergelegd van het doen van een douaneaangifte op eigen naam en voor eigen rekening. Dit brengt mee dat art. 78 CDW niet voorziet in de mogelijkheid dat na aanvaarding van de aangifte een ander persoon de aangever wordt. Verder overweegt de Hoge Raad dat de uitnodiging tot betaling is vastgesteld door een daartoe bevoegde ambtenaar. Dat ondermandaat is verleend bij een bij het mandaatbesluit behorend elektronisch register, is niet strijdig met het door art. 10:5, lid 2, Awb vereiste schriftelijke karakter. Het begrip schriftelijk sluit een weergave in de vorm van elektronisch te lezen schrifttekens niet uit, aldus de Hoge Raad. Verder overweegt de Hoge Raad dat belanghebbende niet is benadeeld door de gebrekkige bekendmaking van het mandaatbesluit.

NTFR 2015/1171 - Wijziging van persoon van aangever niet mogelijk na aanvaarding douaneaangifte

ECLI:NL:HR:2015:519, datum uitspraak 13-03-2015, publicatiedatum 13-03-2015
Aflevering 15, gepubliceerd op 09-04-2015 met annotatie van mr. A.A. Feenstra
Belanghebbende heeft in opdracht van B aangiften gedaan voor het in het vrije verkeer brengen van kleding. Deze aangiften heeft zij niet in naam of voor rekening van B gedaan. Belanghebbende heeft vervolgens verzocht om terugbetaling van douanerechten omdat zij de aangiften per vergissing op eigen naam en voor eigen rekening heeft gedaan. Belanghebbende heeft in dat verband verzocht de aangiften te herzien in die zin dat B als aangever heeft te gelden. De inspecteur heeft het verzoek om herziening van de aangiften afgewezen. Naar het oordeel van de Hoge Raad terecht. In art. 5, lid 4, CDW is bepaald dat de persoon die niet verklaart in naam of voor rekening van een ander persoon te handelen, wordt geacht in eigen naam en voor eigen rekening te handelen. In deze bepaling is het definitieve rechtsgevolg neergelegd van het doen van een douaneaangifte op eigen naam en voor eigen rekening. Dit brengt mee dat art. 78 CDW niet voorziet in de mogelijkheid dat na aanvaarding van de aangifte een ander persoon de aangever wordt.

NTFR 2015/1172 - Geen preferentieel tarief voor uit Israël afkomstige – eerder in de EU geproduceerde – gebruikte vrachtauto’s

ECLI:NL:HR:2015:551, datum uitspraak 13-03-2015, publicatiedatum 13-03-2015
Aflevering 15, gepubliceerd op 09-04-2015 met annotatie van mr. B.A. Kalshoven
Namens belanghebbende is aangifte gedaan voor het in het vrije verkeer brengen van vrachtwagens afkomstig uit Israël. De vrachtwagens waren gebruikte voertuigen die meer dan drie jaar daarvoor vanuit de Europese Unie naar Israël waren uitgevoerd. In de invoeraangiften is verzocht om toepassing van een preferentieel tarief van douanerechten. Dat verzoek is gehonoreerd. Nadien heeft de inspecteur echter douanerechten nagevorderd omdat volgens de inspecteur niet is voldaan aan de voorwaarden van de regelgeving om de vrachtwagens zonder heffing van rechten in het vrije verkeer van de Europese Unie te brengen. Hof Amsterdam (NTFR 2014/712) heeft de inspecteur in het gelijk gesteld. Het hof oordeelde dat de bepalingen van de toepasselijke douaneregelgeving enkel van toepassing zijn op producten van oorsprong uit de Gemeenschap die in Israël worden ingevoerd en op producten van oorsprong uit Israël die in de Gemeenschap worden ingevoerd. Dat is hier niet aan de orde. De Hoge Raad deelt de visie van het hof.

NTFR 2015/1173 - Betalingen door importeur voor leftovers behoren niet tot de maatstaf van heffing voor douanerechten

ECLI:NL:PHR:2015:123, datum uitspraak 17-02-2015, publicatiedatum 27-02-2015
Aflevering 15, gepubliceerd op 09-04-2015 met annotatie van mr. B.A. Kalshoven
Belanghebbende is importeur van kleding. Deze kleding wordt buiten de EU geproduceerd door fabrikanten die daartoe rollen stof ter beschikking krijgen. Wat de ter beschikking te stellen stoffen betreft hanteren stoffenleveranciers een minimum hoeveelheid af te nemen stof. Daardoor gebeurt het dat meer stof wordt (moet worden) ingekocht dan noodzakelijk voor de te produceren kleding. Als gevolg hiervan wordt bij de productie van de kleding niet altijd alle stof gebruikt. De stof die overblijft (leftovers) is aan belanghebbende afzonderlijk in rekening gebracht. Bij een controle na invoer is gebleken dat in de aangiften voor het in het vrije verkeer brengen van de kleding geen rekening is gehouden met de kosten van de leftovers. De inspecteur heeft, zich op het standpunt stellende dat de kosten van de leftovers onderdeel uitmaken van de douanewaarde van de ingevoerde kleding, aan belanghebbende een uitnodiging tot betaling (hierna: utb) uitgereikt. Vraag is nu of de leftovers op grond van art. 29, lid 1, aanhef en lid 3, onderdeel a, CDW dan wel op grond van art. 32, lid 1, onderdeel b, onder i of iii, CDW deel uitmaken van de douanewaarde.

NTFR 2015/1175 - Leges voor identiteitskaart terecht geheven; tariefonderscheid is niet discriminatoir

ECLI:NL:HR:2015:742, datum uitspraak 27-03-2015, publicatiedatum 27-03-2015
Aflevering 15, gepubliceerd op 09-04-2015 met annotatie van mr. M.P. van der Burg
Belanghebbende heeft op 19 oktober 2011 een aanvraag ingediend voor het verkrijgen van een Nederlandse identiteitskaart (NIK). Voor het in behandeling nemen van de aanvraag zijn belanghebbende leges in rekening gebracht. Bij arrest van 9 september 2011 (nr. 10/04967, NTFR 2011/2092) had de Hoge Raad geoordeeld dat het in behandeling nemen van een NIK-aanvraag, gelet op de functie die de NIK voor de bezitter heeft met betrekking tot zijn algemene identificatieplicht, geen dienst is in de zin van art. 229 Gem.w. Dat betekende dat uit hoofde van een legesverordening, wegens gebrek aan formeel wettelijke grondslag in de Gem.w., ter zake geen leges konden worden geheven. Met de reparatiewet van 13 oktober 2011, Stb. 2011, 440 is alsnog een wettelijke grondslag gecreëerd. De keuze die de wetgever met de invoering van deze wet heeft gemaakt, valt binnen de hem toekomende ruime beoordelingsmarge en is niet van elke redelijke grond ontbloot, aldus de Hoge Raad. Verder heeft de Hoge Raad geoordeeld dat het tariefonderscheid tussen personen jonger en ouder dan veertien jaar niet discriminatoir is.

NTFR 2015/1178 - In belastingprocedure geen uitsluiting van strafrechtelijk onrechtmatig verkregen bewijs

ECLI:NL:HR:2015:643, datum uitspraak 20-03-2015, publicatiedatum 20-03-2015
Aflevering 15, gepubliceerd op 09-04-2015 met annotatie van mr. M. Hendriks
Belanghebbende was strafrechtelijk vrijgesproken van valsmunterij en heling, omdat het bewijs dat was verkregen door de inzet van infiltranten buiten beschouwing moest blijven. De in geding zijnde navorderingsaanslagen en boetes berusten mede op processen-verbaal die in de strafzaak voor het bewijs onbruikbaar zijn verklaard. Hof Amsterdam (NTFR 2013/1707) heeft geoordeeld dat aan deze stukken in de fiscale procedure wel betekenis kan worden toegekend. In cassatie schetst de Hoge Raad het beoordelingskader van HR 1 juli 1992, nr. 26.331. In dat arrest is geoordeeld dat het gebruik van strafrechtelijk onrechtmatig verkregen bewijs in belastingzaken toelaatbaar is, tenzij dit gebruik zozeer indruist tegen hetgeen van een behoorlijk handelende overheid mag worden verwacht, dat dit gebruik ontoelaatbaar moet worden geacht. De Hoge Raad ziet geen aanleiding om terug te komen van deze zeer terughoudende uitsluiting van strafrechtelijk onrechtmatig verkregen bewijs. Het ‘zozeer indruist’-criterium geldt derhalve onverkort in fiscale geschillen over een belastingaanslag of een boete. Verder overweegt de Hoge Raad dat de belastingrechter niet gebonden is aan een oordeel van de strafrechter over hetzelfde feitencomplex of aan een (onherroepelijk) oordeel van de strafrechter over de onrechtmatigheid van de bewijsgaring. Ook bij de beantwoording van de vraag of onrechtmatige bewijsgaring dient te leiden tot uitsluiting van het verkregen bewijs, is de belastingrechter niet gebonden aan een oordeel van de strafrechter, omdat de belastingrechter zijn eigen toetsingskader kent. De situatie kan zich derhalve voordoen dat voor de onderbouwing van een belastingaanslag of een boete gebruik wordt gemaakt van bewijsmateriaal dat door de strafrechter voor bewijsdoeleinden onbruikbaar is verklaard. In verband met de verschillen tussen het in straf- en belastingprocedures geldende bewijsrecht is dat verschil aanvaardbaar, aldus de Hoge Raad. In deze zaak blijft de uitspraak van Hof Amsterdam in stand. Belanghebbende is niet zelf door infiltranten aangezet tot strafbare gedragingen, zodat het bewijs in de fiscale procedure niet hoeft te worden uitgesloten.

NTFR 2015/1179 - In kader van BZN-project opgelegde navorderingsaanslagen zijn terecht en voortvarend opgelegd

ECLI:NL:GHARL:2014:10244, datum uitspraak 23-12-2014, publicatiedatum 16-01-2015
Aflevering 15, gepubliceerd op 09-04-2015 met annotatie van E.P. Hageman LLM
In het kader van het project Bank Zonder Naam is belanghebbende voor een reeks van jaren aangeslagen voor een verzwegen buitenlandse bankrekening. Daarbij zijn voorts vergrijpboeten opgelegd. Belanghebbende ontkent rekeninghouder te zijn geweest. Hij bestrijdt de aanslagen en boeten met verschillende grieven. Het hof oordeelt onder meer dat (i) geen sprake is van onrechtmatige bewijsgaring, (ii) belanghebbende terecht is geïdentificeerd als rekeninghouder, (iii) belanghebbende de inlichtingenplicht heeft geschonden zodat de bewijslast moet worden omgekeerd en verzwaard, (iv) de schatting van de inkomsten door de inspecteur redelijk is, (v) de inspecteur voortvarend heeft gehandeld bij het opleggen van de navorderingsaanslagen en (vi) dat met betrekking tot de boeten sprake is van ‘opzet’ aan de zijde van belanghebbende.

NTFR 2015/1180 - Door rechtbank benoemde vereffenaar is niet zelfstandig bevoegd rechtsmiddelen aan te wenden: meermalen heffing griffierecht is terecht

ECLI:NL:HR:2015:741, datum uitspraak 27-03-2015, publicatiedatum 27-03-2015
Aflevering 15, gepubliceerd op 09-04-2015 met annotatie van mr. dr. N. Djebali
A, erflaatster, is op 15 juli 2008 overleden. Bij testament heeft zij X5 tot enig erfgenaam benoemd onder last van legaten aan (onder andere) de overige acht belanghebbenden. Bij beschikking van Rechtbank Amsterdam is E benoemd tot vereffenaar van de nalatenschap. Aan ieder van de belanghebbenden is een aanslag successierecht opgelegd. De belanghebbenden hebben ieder een uitspraak op bezwaar ontvangen waarbij de desbetreffende aanslag is gehandhaafd. Voor het ingestelde beroep en hoger beroep is van elk van de belanghebbenden griffierecht geheven. In cassatie stellen de belanghebbenden dat, nu sprake is van een door de rechtbank benoemde vereffenaar, slechts eenmaal griffierecht geheven dient te worden. Deze stelling is onjuist volgens de Hoge Raad. Het instellen van een rechtsmiddel behoort namelijk niet tot de verplichtingen die krachtens art. 72 SW 1956 door een vereffenaar moeten worden nagekomen. Degene die overeenkomstig Boek 4, Titel 6, afdeling 3, BW tot vereffening van de nalatenschap is benoemd, maar zelf niet tot de gerechtigden tot de nalatenschap behoort, kan ook niet worden beschouwd als een belanghebbende aan wie de belastingaanslag in het recht van successie (thans erfbelasting) is opgelegd in de zin van art. 26a AWR. Een vereffenaar komt daarom geen eigen bevoegdheid toe tot het instellen van rechtsmiddelen tegen belastingaanslagen als de onderhavige. Daaraan doet niet af dat de vereffenaar de gerechtigden tot de nalatenschap in en buiten rechte kan vertegenwoordigen.

NTFR 2015/1181 - Toekenning vergoeding voor immateriële schade is reden voor proceskostenvergoeding en griffierechtvergoeding

ECLI:NL:HR:2015:660, datum uitspraak 20-03-2015, publicatiedatum 20-03-2015
Aflevering 15, gepubliceerd op 09-04-2015 met annotatie van mr. J.M. van der Vegt
Het bezwaar van belanghebbende tegen een navorderingsaanslag is ongegrond verklaard. De inspecteur heeft voorts geen proceskostenvergoeding toegekend. In beroep tegen de uitspraak op bezwaar heeft belanghebbende verzocht om toekenning van een immateriëleschadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn voor de bezwaarfase. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard maar belanghebbende wel een immateriëleschadevergoeding van € 1000 toegekend. De rechtbank heeft echter geen griffierechtvergoeding en proceskostenvergoeding toegekend. Volgens de Hoge Raad is dat niet terecht. Nu de rechtbank de vergoeding voor immateriële schade heeft toegekend, is er volgens de Hoge Raad aanleiding het griffierecht door de inspecteur aan belanghebbende te laten vergoeden en, aangezien belanghebbende zich in beroep heeft laten bijstaan door een professionele gemachtigde, de inspecteur te veroordelen in de proceskosten van belanghebbende. Voor een vergoeding van de in bezwaar gemaakte proceskosten bestaat geen grond, aangezien de uitspraak op bezwaar in stand is gebleven. Voor het gewicht van de zaak gaat de Hoge Raad uit van factor 0,5 (licht).

NTFR 2015/1182 - Geen omkering van de bewijslast wegens ontbreken informatiebeschikking en uitnodiging tot doen van aangifte

ECLI:NL:RBGEL:2015:457, datum uitspraak 29-01-2015, publicatiedatum 03-02-2015
Aflevering 15, gepubliceerd op 09-04-2015 met annotatie van mr. J. Kastelein
Belanghebbende heeft geen aangiften IB/PVV gedaan en heeft zich op het standpunt gesteld dat hij in Spanje woont. De rechtbank volgt dit standpunt niet. De inspecteur heeft aannemelijk gemaakt dat belanghebbende in Nederland woont. Omdat belanghebbende niet is uitgenodigd tot het doen van aangifte kan de bewijslast niet worden omgekeerd in verband met het niet doen van de vereiste aangifte. Ook omkering vanwege het niet voldoen aan de inlichtingenplicht is niet aan de orde. De inlichtingen zijn pas in de bezwaarfase gevraagd en de uitspraken op bezwaar dateren van na 1 juli 2011 zodat de inspecteur een informatiebeschikking had moeten afgeven. Dat geldt ook voor schending van de administratieplicht aangezien de inspecteur hier pas ná 1 juli 2011, te weten in de beroepsfase, een beroep op heeft gedaan. Voor de hoogte van de belastingaanslagen kan worden aangesloten bij de resultaten van het strafrechtelijk financieel onderzoek. De vergrijpboeten worden deels vernietigd vanwege het ontbreken van een wettelijke grondslag en deels verminderd wegens overschrijding van de redelijke termijn.

NTFR 2015/1184 - Na aanslagoplegging geen informatiebeschikking mogelijk

ECLI:NL:PHR:2015:194, datum uitspraak 02-03-2015, publicatiedatum 20-03-2015
Aflevering 15, gepubliceerd op 09-04-2015 met annotatie van mr. P.G.M. Jansen
Belanghebbende dreef een onderneming in de vorm van een eenmanszaak, inhoudende de exploitatie van een detailhandelszaak. Op 9 november 2010 is bij belanghebbende een boekenonderzoek ingesteld. Lopende dit onderzoek heeft de inspecteur aanslagen opgelegd over 2006 en 2007, met dagtekening respectievelijk 17 december 2010 en 10 december 2010. Daarbij is afgeweken van de aangiften. Kennelijk is reeds bij die aanslagoplegging omkering en verzwaring van de bewijslast toegepast. Van het boekenonderzoek is (pas) op 27 juli 2011 een controlerapport opgemaakt. Daarin wordt een zodanig gebrekkige kasadministratie gesignaleerd dat er wegens schending van de administratie- en bewaarplicht reden is voor omkering en verzwaring van de bewijslast.

NTFR 2015/1185 - A-G IJzerman belicht overgangsrechtelijke vraag met betrekking tot informatiebeschikking

ECLI:NL:PHR:2015:192, datum uitspraak 02-03-2015, publicatiedatum 20-03-2015
Aflevering 15, gepubliceerd op 09-04-2015 met annotatie van mr. P.G.M. Jansen
Belanghebbende hield een aandelenbelang in een Nederlandse bv en in een Egyptische vennootschap. Volgens de inspecteur is er sprake van een (verkapte) winstuitdeling aan belanghebbende. Hij heeft op 29 oktober 2010 aan belanghebbende een aanslag opgelegd. Na bezwaar is daarop uitspraak gedaan op 22 mei 2012. Het geschil bij de feitenrechters heeft zich met name toegespitst op de vraag of schending van de informatieverplichting van art. 47 AWR er hier toe kan leiden dat omkering en verzwaring van de bewijslast intreedt. Belanghebbende heeft zich op het standpunt gesteld dat daartoe een onherroepelijke informatiebeschikking als bedoeld in art. 52a AWR vereist zou zijn. Die is echter niet vastgesteld, zodat volgens belanghebbende geen omkering kan volgen.

NTFR 2015/1186 - Voortvarendheid: hercheck identificatie is aanvaardbaar

ECLI:NL:HR:2015:829, datum uitspraak 03-04-2015, publicatiedatum 03-04-2015
Aflevering 15, gepubliceerd op 09-04-2015
Aan belanghebbende zijn navorderingsaanslagen opgelegd wegens verzwegen Luxemburgse bankrekeningen. In geschil is of de navorderingsaanslagen door de inspecteur met voldoende voortvarendheid zijn opgelegd. Hof Den Bosch (NTFR 2014/2777) heeft overwogen dat het de inspecteur vrij stond om de identificatie van belanghebbende te doen plaatsvinden in het kader van een projectmatige aanpak. De vertraging die voortvloeide uit een ‘hercheck’ van de identificatie was aanvaardbaar in het licht van de plicht van de inspecteur tot zorgvuldig handelen. De door belanghebbende ingenomen feitelijke stellingen aangaande de hercheck zijn door het hof als tardief buiten beschouwing gelaten. Voorts heeft de inspecteur bestreden dat hij bij de rechtbank een toezegging heeft gedaan dat een bepaalde aanslag zou worden vernietigd. Het hof heeft de lezing van de inspecteur gevolgd en is voorbigegaanj aan een letterlijke lezing van het proces-verbaal van de rechtbank, omdat dat tot ongerijmde gevolgen zou leiden.

NTFR 2015/1187 - Project BZN; ruwheid van schatting op basis van vergelijkingsgroep leidt tot vermindering boeten

ECLI:NL:HR:2015:811, datum uitspraak 03-04-2015, publicatiedatum 03-04-2015
Aflevering 15, gepubliceerd op 09-04-2015
Belanghebbende is vanaf 1996 houder van een rekening bij Van Lanschot en ook in latere jaren houder van een rekening in het buitenland. Belanghebbende heeft geen opening van zaken gegeven over zijn rekening in Luxemburg. Dit betekent dat de inspecteur ter vaststelling van de over de desbetreffende jaren verschuldigde belasting is aangewezen op een schatting. De hoogte van de verschuldigde belasting is komen vast te staan met toepassing van omkering van de bewijslast. Hof Den Haag (NTFR 2015/395) is tot de conclusie gekomen dat de navorderingsaanslagen terecht zijn opgelegd. Bij het vaststellen van de verschuldigde belasting heeft de inspecteur de tegoeden van belanghebbende bij de bank en de daaruit genoten inkomsten geschat aan de hand van een vermogenstoename van 23,5% per jaar. Dit percentage vloeit voort uit de gemiddelde vermogenstoename inclusief stortingen, afboekingen, rente, dividend en beleggingsresultaat van 325 geïdentificeerde rekeninghouders die een of meerdere rekeningen hadden bij de bank op de data in 1994 en 1996 waar belanghebbende ook een rekening aanhield. Het schatten van de tegoeden en inkomsten brengt naar zijn aard de mogelijkheid mee dat de door belanghebbende in werkelijkheid aanwezige tegoeden en daaruit genoten inkomsten lager zijn. Het hof achtte van belang dat de schatting van de hoogte van de correcties is gebaseerd op de gemiddelde stijging van het vermogen binnen een vergelijkingsgroep en daarmee een zekere mate van ruwheid vertoont. Het hof achtte daarom een boete van 50% van de nagevorderde belasting passend en geboden. Een verdere verlaging op grond van overschrijding van de redelijke termijn dan die de rechtbank heeft toegepast, is niet aan de orde, aldus het hof.

NTFR 2015/1188 - Terechte aansprakelijkstelling aandeelhouders bv voor vennootschapsbelastingschulden

ECLI:NL:GHAMS:2015:329, datum uitspraak 05-02-2015, publicatiedatum 18-02-2015
Aflevering 15, gepubliceerd op 09-04-2015 met annotatie van mr. R.B.H. Beune
De erven van X (belanghebbenden) zijn aansprakelijk gesteld voor de vennootschapsbelastingschulden van een bv. De bv heeft op 3 oktober 2005 haar bedrijfspand verkocht. Op 7 november 2005 om 11.23 uur heeft de bv appartementsrechten gekocht en op dezelfde datum om 11.30 uur heeft X de aandelen in de bv verkocht. Het hof acht aannemelijk dat de bv na de vervreemding van haar bedrijfspand een voornemen tot herinvestering heeft gehad. De omstandigheden dat de enig aandeelhouder van de bv, X, daarbij uitvoerig is geadviseerd over een fiscaal zo gunstig mogelijke wijze om (uiteindelijk) de aandelen in de bv te vervreemden en dat daarbij ook andere opties zijn overwogen – zoals het liquideren van de bv – doen onvoldoende af aan de aannemelijkheid van een herinvesteringsvoornemen bij (de directie van) de bv in de periode tussen 3 oktober en 7 november 2005. De bv heeft ervoor gekozen om ter zake van de boekwinst ad € 626.182 die bij de verkoop van haar voormalige bedrijfspand is behaald een herinvesteringsreserve te vormen. Voorts blijkt dat de bv de appartementsrechten geleverd heeft gekregen op een tijdstip gelegen vóór het tijdstip waarop X de aandelen in de bv heeft geleverd. De herinvesteringsreserve moet worden geacht te zijn afgeboekt op de aanschaffingskosten van de appartementsrechten op een tijdstip dat eerder is gelegen dan het tijdstip waarop het belang in de bv in belangrijke mate is gewijzigd. De ontvanger heeft naar het oordeel van het hof evenwel aannemelijk gemaakt dat sprake is van een samenstel van rechtshandelingen waarbij de tijdsvolgorde van de rechtshandelingen zo is ingericht dat het herinvesteringstijdstip juist voor de wijziging van het belang in de bv heeft plaatsgevonden, met het doorslaggevende oogmerk het voorschrift van art. 15e Wet VPB 1969 te ontgaan. Doel en strekking van art. 15e Wet VPB 1969 zouden op onaanvaardbare wijze worden doorkruist indien in het onderhavige geval de vrijval van de door de bv gevormde herinvesteringsreserve door dit samenstel zou worden voorkomen. Het beroep op de disculpatiebepaling van art. 40, lid 6, IW 1990 slaagt niet. De in HR 27 juni 2014, nr. 13/03045, NTFR 2014/1804 geformuleerde bewijsregel is niet van toepassing, aangezien geen sprake is van een situatie waarin de bv ten tijde van de vervreemding van de aandelen over voldoende middelen beschikte om de verschuldigde vennootschapsbelasting te betalen. Het hof vernietigt de aansprakelijkstelling alleen voor zover het de invorderingsrente betreft.