Aflevering 16

Gepubliceerd op 16 april 2015

NTFR 2015/1212 - Niet voor raam hangen!

Aflevering 16, gepubliceerd op 16-04-2015 geschreven door mr. B.F.A. van Huijgevoort
Ik weet het ... ik weet het ... zodra u een opinie van mijn hand leest, is het uw diepste wens om deze voor het raam te hangen zodat een ieder hiervan kennis kan nemen, wat u zeer wenselijk acht. Dank u voor deze loftuitingen, maar, voordat u dit doet, moet ik u wel op het volgende attent maken!

NTFR 2015/1215 - Geen kwade trouw bij onterecht ontvangen salaris en bonussen: aftrek als negatief loon toegestaan

ECLI:NL:GHARL:2015:1369, datum uitspraak 24-02-2015, publicatiedatum 06-03-2015
Aflevering 16, gepubliceerd op 16-04-2015 met annotatie van drs. J.C. de Zeeuw
Belanghebbende was werkzaam voor een vennootschap. Blijkens een onderzoeksrapport heeft hij in de jaren 2004 tot en met 2010 ruim € 1,2 miljoen te veel aan bonussen en salarissen ontvangen. De dienstbetrekking is beëindigd en tussen belanghebbende en de werkgever is een vaststellingsovereenkomst gesloten over terugbetaling. In dat kader heeft belanghebbende in 2011 € 112.846 terugbetaald. Dat bedrag, dat negatief loon vormt in 2011, wenst belanghebbende in het jaar 2010 in aanmerking te nemen. Krachtens een goedkeurende beleidsregel kan dit, mits belanghebbende de looninkomsten destijds niet te kwader trouw heeft verkregen. Anders dan de rechtbank is het hof van oordeel dat belanghebbende erin slaagt aannemelijk te maken dat geen sprake is van kwade trouw. Met de uitgebreide geloofwaardige verklaringen ter zitting heeft belanghebbende volgens het hof aannemelijk gemaakt dat hij, toen hij het loon ontving, ervan uitging dat hij daarop recht had en dat hij daar ook redelijkerwijs van mocht uitgaan. Dit betekent dat hij wordt geacht de inkomsten niet te hebben genoten en dat de beleidsregel van toepassing is.

NTFR 2015/1218 - Geen sprake van onbelaste uitkering wegens verlies van arbeidsvermogen

ECLI:NL:GHARL:2015:1368, datum uitspraak 24-02-2015, publicatiedatum 06-03-2015
Aflevering 16, gepubliceerd op 16-04-2015 met annotatie van drs. R.P. Bitter
Belanghebbende heeft in 1985 een kapitaalverzekering met lijfrenteclausule afgesloten bij een verzekeringsmaatschappij. De polis bevat een arbeidsongeschiktheidsclausule. Door een auto-ongeval is belanghebbende in 1986 ten dele arbeidsongeschikt geraakt. Over de premiebetaling is tussen belanghebbende en de verzekeraar een overeenkomst gesloten. In totaal heeft belanghebbende € 11.344 aan premies betaald. Na expiratie van de polis is € 30.501 aan belanghebbende uitgekeerd. Hierop is € 4.608 aan loonheffing ingehouden. Hiervan is door de inspecteur (afgerond) € 19.156 (€ 30.501 -/- € 11.344) in de belastingheffing betrokken. Volgens het hof is, anders dan belanghebbende betoogt, geen sprake van een uitkering vanwege door arbeidsongeschiktheid veroorzaakt verlies van verdiencapaciteit. De uitkering dient te worden belast volgens de saldomethode. Het bedrag van € 11.344 is aangemerkt als premies die niet op het inkomen in mindering konden worden gebracht. Voor het in aanmerking nemen van een extra bedrag uit hoofde van een premievrijstelling bestaat geen grond, aldus het hof.

NTFR 2015/1219 - In Nederland verblijfhoudende personeelslid van een consulaire post van een derde land valt niet onder de Nederlandse socialezekerheidswetgeving

Aflevering 16, gepubliceerd op 16-04-2015 met annotatie van mr. J.C.L.M. Fijen
Evans, die de Britse nationaliteit bezit, werkte sinds 1980 voor het consulaat-generaal van de Verenigde Staten van Amerika te Amsterdam. Omdat zij niet kon worden beschouwd als een persoon met duurzaam verblijf in Nederland heeft het ministerie van Buitenlandse Zaken haar bij indiensttreding de geprivilegieerdenstatus verleend op grond van het Verdrag van Wenen inzake diplomatiek verkeer. Hierdoor was zij vrijgesteld van de meeste belastingen en sociale bijdragen. Een later aanbod om toch verzekerd te worden heeft zij afgeslagen. Evans is dus sinds 1980 bij geen enkele tak van de sociale zekerheid aangesloten geweest. In 2008 heeft Evans de SVB gevraagd haar in kennis te stellen van de perioden waarin zij verzekerd was geweest krachtens de AOW met het oog op haar ouderdomspensioen. De SVB heeft Evans meegedeeld dat zij van 1973 tot 1980 verzekerd was geweest, maar niet voor het tijdvak waarin zij bij het consulaat-generaal van de Verenigde Staten van Amerika in dienst was geweest. Evans heeft daarop tegen het besluit van de SVB bezwaar gemaakt omdat zij vond dat de periode vanaf 1980 toch moest worden meegeteld. De Centrale Raad van Beroep vraagt zich af of hier sprake is van discriminatie op grond van nationaliteit en stelt prejudiciële vragen aan het Hof van Justitie over de toegang tot Vo. 1408/71.

NTFR 2015/1222 - Overdracht WKK binnen concern leidt niet tot energie-investeringsaftrek

ECLI:NL:RBDHA:2015:1704, datum uitspraak 27-01-2015, publicatiedatum 10-03-2015
Aflevering 16, gepubliceerd op 16-04-2015 met annotatie van dr. W. Bruins Slot
Belanghebbende vormde tot 30 september 2009 samen met haar moedermaatschappij een fiscale eenheid. De moedermaatschappij heeft in 2008 een warmtekrachtkoppelingsinstallatie (WKK) in Oostenrijk besteld. De WKK is in juni 2009 op de plaats van bestemming afgeleverd. In september 2009 is de WKK gereed gemaakt voor ingebruikname. Na de ontvoeging van belanghebbende uit de fiscale eenheid heeft de moedermaatschappij onmiddellijk alle rechten en verplichtingen die voortvloeien uit de overeenkomst tot levering van de WKK aan belanghebbende overgedragen. In geschil is of belanghebbende met betrekking tot de WKK recht heeft op energie-investeringsaftrek (EIA). Volgens de rechtbank heeft belanghebbende daarop geen recht. Van een situatie als bedoeld in onderdeel 5.4.2.2.2 van het besluit van 15 september 2009, nr. CPP2009/1116M, NTFR 2009/2040 is geen sprake, aldus de rechtbank. Tijdens de opbouw van de WKK was geen sprake van onderhanden werk van de moedermaatschappij. Daarnaast werd de WKK niet als voorraad door de moedermaatschappij gehouden, omdat het daarbij moet gaan om grond- en hulpstoffen en handelsgoederen. Een bedrijfsmiddel in bestelling of in aanbouw is van meet af aan een bedrijfsmiddel en niet pas vanaf de ingebruikneming. Voorts heeft het enkele besluit tot verkoop niet tot gevolg dat het bedrijfsmiddel gaat behoren tot de handelsvoorraad. De WKK was namelijk voorafgaand aan de overdracht aan belanghebbende binnen de gelieerde verhoudingen reeds een bedrijfsmiddel, aangezien de WKK door de moedermaatschappij werd besteld om binnen het eigen concern als zodanig te gebruiken.

NTFR 2015/1223 - Antwoorden op vragen over opbrengsten vennootschapsbelasting

Aflevering 16, gepubliceerd op 16-04-2015
De staatssecretaris heeft vragen beantwoord die zijn gesteld over een recente publicatie over de opbrengsten van de vennootschapsbelasting (NTFR 2015/699). De vragen gaan onder meer over de invloed van bepaalde regelingen op de belastingopbrengst, zoals de tijdelijke willekeurige afschrijving, de tijdelijke uitbreiding van de carry-back van verliezen naar drie jaar, de innovatiebox en renteaftrekbeperkingen. Verder is onder meer gevraagd naar het aandeel van trustkantoren, Bijzondere Financiële Instellingen (BFI’s), en het mkb en naar het aandeel van de bedrijfswinstbelastingen op de totale belastingen.

NTFR 2015/1224 - Toekenning optierechten aan werknemers vormt een last voor de vennootschapsbelasting

ECLI:NL:HR:2015:918, datum uitspraak 10-04-2015, publicatiedatum 10-04-2015
Aflevering 16, gepubliceerd op 16-04-2015
Belanghebbende, moedermaatschappij van een fiscale eenheid, heeft op 30 december 2006 optierechten toegekend aan haar werknemers. Zij heeft ter zake van deze optierechten een last genomen van € 20.445.000. De inspecteur heeft hiervan € 20.287.675 niet aanvaard. De rechtbank heeft belanghebbende (ten dele) in het gelijk gesteld. Hof Arnhem-Leeuwarden (NTFR 2014/1655) heeft in de eerste plaats geoordeeld dat, anders dan de inspecteur betoogt, geen sprake is van een schijnhandeling. Belanghebbende en haar werknemers hebben namelijk uitdrukkelijk een optieovereenkomst beoogd en zijn deze overeengekomen. Voorts heeft het hof geoordeeld dat belanghebbende aannemelijk heeft gemaakt dat de optierechten in het economische verkeer een meer dan te verwaarlozen waarde hebben. Dit betekent dat waardering plaats dient te vinden conform art. 2bis Uitv.besch. VPB 1971. De stelling van de inspecteur dat sprake is van fraus legis omdat belanghebbende met het toekennen van de opties uitsluitend naar een aftrekpost in de vennootschapsbelasting zou hebben gestreefd, wordt door het hof verworpen onder verwijzing naar het oordeel van de rechtbank op dit punt. De slotsom is dat belanghebbende ter zake van de optierechten een last mag nemen. De Hoge Raad heeft het ingestelde cassatieberoep ongegrond verklaard onder verwijzing naar art. 81 Wet RO.

NTFR 2015/1226 - Stichting Pensioenfonds heeft volgens A-G Van Hilten recht op aftrek van voorbelasting op beheerkosten

ECLI:NL:PHR:2015:157, datum uitspraak 17-02-2015, publicatiedatum 13-03-2015
Aflevering 16, gepubliceerd op 16-04-2015 met annotatie van mr. C.C. van den Berg
Belanghebbende, een belast presterende ondernemer, heeft de pensioenen van haar personeel ondergebracht in een afzonderlijke Stichting Pensioenfonds. Voor het beheer van deze pensioenen heeft zij kosten gemaakt. De daarop drukkende omzetbelasting heeft belanghebbende in aftrek gebracht. De vraag is of dat wel kan. Na prejudiciële vragen dienaangaande te hebben voorgelegd aan het HvJ is Hof Arnhem-Leeuwarden (1 april 2014, nr. 11/00010 t/m 11/00014, NTFR 2014/1587) tot de slotsom gekomen dat dit inderdaad kan, omdat de desbetreffende kosten naar zijn oordeel ‘algemene kosten’ van het bedrijf van belanghebbende zijn. In reactie op het arrest van het HvJ (18 juli 2013, zaak C-026/12, NTFR 2013/1867, hierna het arrest PPG) heeft de inspecteur (nieuwe) stellingen ingebracht die door het hof tardief zijn verklaard.

NTFR 2015/1227 - Verhuisboedelvrijstelling BPM niet van toepassing omdat niet is voldaan aan zesmaandentermijn

ECLI:NL:HR:2015:64, datum uitspraak 16-01-2015, publicatiedatum 16-01-2015
Aflevering 16, gepubliceerd op 16-04-2015 met annotatie van mr. H.A. Elbert
Belanghebbende woonde sinds 2000 met zijn gezin in Frankrijk. Hij had geen beroepsmatige bindingen. Op 8 april 2011 heeft hij een auto gekocht welke auto op 14 juni 2011 in het Franse kentekenregister is geregistreerd. Op 15 augustus 2011 zijn de vrouw en dochter van belanghebbende naar Nederland verhuisd. Per 1 november 2011 heeft ook belanghebbende zich laten inschrijven in de GBA in Nederland. Belanghebbende heeft voor de auto aanspraak gemaakt op de verhuisboedelvrijstelling voor de BPM. Hof Amsterdam (NTFR 2014/986) heeft die aanspraak niet gehonoreerd omdat niet is voldaan aan de zesmaandentermijn (de auto moet ten minste zes maanden vóór de datum waarop de belanghebbende zijn normale verblijfplaats in het land van herkomst heeft opgegeven, in zijn bezit is geweest.) Volgens het hof was het zwaartepunt van de persoonlijke bindingen van belanghebbende vanaf 15 augustus 2011 namelijk in Nederland gelegen, zodat met ingang van die datum de normale verblijfplaats van belanghebbende niet langer in Frankrijk maar (uitsluitend) in Nederland was gelegen. De Hoge Raad acht dit oordeel cassatieproof. Voorts oordeelt de Hoge Raad dat belanghebbende zich niet kan beroepen op de Richtlijn EEG 83/183 , aangezien de BPM niet een belasting als bedoeld in die richtlijn is.

NTFR 2015/1229 - Diverse BPM-problematiek

ECLI:NL:RBGEL:2015:1131, datum uitspraak 26-02-2015, publicatiedatum 26-02-2015
Aflevering 16, gepubliceerd op 16-04-2015 met annotatie van mr. M.H. Schoonhoven
In deze zaak (en vergelijkbare zaken) is diverse BPM-problematiek aan de orde. Belanghebbende handelt in auto’s, maar is geen erkende dealer. Zij heeft in Duitsland een vennootschap naar Duits recht opgericht. Deze vennootschap koopt auto’s in, die via belanghebbende aan Nederlandse klanten worden doorverkocht. Over de maand mei 1999 heeft belanghebbende aangifte BPM gedaan ter zake van veertien auto’s, waarvan er vijf een datum van eerste toelating in het buitenland hebben. Belanghebbende heeft op die vijf auto’s, aan de hand van de data eerste toelating, kortingspercentages toegepast. In geschil is of tot het juiste bedrag op aangifte BPM is voldaan.

NTFR 2015/1230 - Door overname parkeerkaartje is verschuldigde parkeerbelasting niet voldaan

ECLI:NL:RBGEL:2015:1853, datum uitspraak 19-03-2015, publicatiedatum 19-03-2015
Aflevering 16, gepubliceerd op 16-04-2015 met annotatie van mr. M.P. van der Burg
Aan belanghebbende is een naheffingsaanslag parkeerbelasting opgelegd omdat de parkeercontroleur heeft geconstateerd dat in het voertuig van belanghebbende een parkeerkaartje met bezoekerstarief aanwezig was, maar geen bezoekersvergunning. Belanghebbende heeft het desbetreffende parkeerkaartje van een derde overgenomen.

NTFR 2015/1231 - Heffingsambtenaar mocht hoger bedrag aan leges kopieerkosten heffen dan was begroot

ECLI:NL:RBGEL:2015:2000, datum uitspraak 26-03-2015, publicatiedatum 26-03-2015
Aflevering 16, gepubliceerd op 16-04-2015 met annotatie van mr. M.P. van der Burg
De heffingsambtenaar heeft aan belanghebbende een aanslag leges opgelegd in verband met het maken van kopieën in het kader van een verzoek op grond van de WOB. Belanghebbende heeft van tevoren gevraagd om een kostenopgave. Namens het college van B&W is aan belanghebbende bericht dat belanghebbende voor zo’n tien kopieën € 2,70 verschuldigd is. Het college van B&W heeft vervolgens stukken aan belanghebbende toegestuurd en de heffingsambtenaar heeft daarvoor € 4,05 aan leges in rekening gebracht. In geschil is of dat terecht is.

NTFR 2015/1232 - Internationaal strafrechtelijk specialiteitsbeginsel staat rechtmatigheid informatiebeschikking niet in de weg

ECLI:NL:HR:2015:473, datum uitspraak 27-02-2015, publicatiedatum 27-02-2015
Aflevering 16, gepubliceerd op 16-04-2015 met annotatie van mr. I.R.J. Thijssen
In een tijdschrift is een artikel gepubliceerd, waarin de naam van belanghebbende wordt genoemd met betrekking tot een bankrekening in Liechtenstein. Dit vormde voor de inspecteur aanleiding tot het stellen van vragen. Belanghebbende heeft daarop ontkennend geantwoord en heeft daarbij een vonnis van een Liechtensteinse rechter overgelegd inzake een rechtshulpverzoek van het Openbaar Ministerie. In dat kader zijn in Liechtenstein in beslag genomen documenten overhandigd aan het Openbaar Ministerie. Dit vonnis vormde vervolgens voor de inspecteur aanleiding tot het stellen van nadere vragen. Omdat de beantwoording in de ogen van de inspecteur niet voldeed, heeft hij de onderhavige – aan de gemachtigde geadresseerde – informatiebeschikking wegens schending van de informatieplicht vastgesteld. Belanghebbende stelt dat de tenaamstelling ervan onjuist is en voorts dat het internationaalstrafrechtelijke specialiteitsbeginsel is geschonden. Hof Arnhem-Leeuwarden 20 mei 2014, nr. 13/01012 (NTFR 2014/2029) heeft belanghebbende in het ongelijk gesteld. De Hoge Raad deelt de opvatting van het hof dat er redelijkerwijs geen misverstand over kan hebben bestaan dat de informatiebeschikking ten aanzien van belanghebbende is genomen. Met betrekking tot het specialiteitsbeginsel laat de Hoge Raad in het midden of het vonnis van de Liechtensteinse rechter valt onder het aan Nederland overgedragen materiaal dat uitsluitend mag worden gebruikt voor in het rechtshulpverzoek genoemde feiten. Geen rechtsregel verhinderde het hof namelijk kennis te nemen van en belang toe te kennen aan de beslissing van de Liechtensteinse rechter die door belanghebbende aan de inspecteur is toegezonden.

NTFR 2015/1233 - Geen rauwelijkse toepassing van art. 8:31 Awb

ECLI:NL:HR:2015:740, datum uitspraak 03-04-2015, publicatiedatum 03-04-2015
Aflevering 16, gepubliceerd op 16-04-2015 met annotatie van mr. dr. N. Djebali
Belanghebbende heeft inkomsten als gastouder niet in zijn aangifte aangegeven. De inspecteur heeft ter zake daarvan een navorderingsaanslag opgelegd. De inspecteur stelt dat deze navorderingsaanslag is gebaseerd op informatie uit een bestand van de Belastingdienst/Toeslagen met gegevens van gastouders. Belanghebbende heeft het bestaan van dit bestand betwist en ook bestreden dat zijn naam daarin voorkomt. Hof Den Bosch, 7 augustus 2014, nr. 13/00897 (NTFR 2014/2729) heeft geoordeeld dat dit bestand behoort tot de op de zaak betrekking hebbende stukken als bedoeld in art. 8:42 Awb. Nu de inspecteur dit bestand niet heeft ingebracht, verbindt het hof daaraan op de voet van art. 8:31 Awb de gevolgtrekking dat de inspecteur wordt geacht niet aannemelijk te hebben gemaakt dat zich een nieuw feit heeft voorgedaan dat hem de bevoegdheid gaf tot het opleggen van de navorderingsaanslag. In cassatie vernietigt de Hoge Raad dit oordeel van het hof. Het hof had immers geen toepassing mogen geven aan art. 8:31 Awb zonder partijen in de gelegenheid te stellen zich daarover uit te laten.

NTFR 2015/1234 - Matiging immateriële schadevergoeding bij gezamenlijk procederen

ECLI:NL:HR:2015:147, datum uitspraak 30-01-2015, publicatiedatum 30-01-2015
Aflevering 16, gepubliceerd op 16-04-2015 met annotatie van mr. R. Marchal
Hof Amsterdam, 6 maart 2014, nrs. 12/00493 en 12/00494 (NTFR 2014/1645) heeft aan zowel een bv als haar dga een schadevergoeding toegekend omdat in de bezwaarfase de redelijke termijn is overschreden. In cassatie betoogt de staatssecretaris dat met één schadevergoeding voor de dga kan worden volstaan, omdat de spanning en frustratie van de bv samenvalt met de door de dga ondervonden spanning en frustratie. De Hoge Raad zet onder verwijzing naar de jurisprudentie van het CBb en ABRvS uiteen dat de schadevergoeding kan worden gematigd als een aantal belanghebbenden samen een procedure voert of zaken van verschillende belanghebbenden gezamenlijk zijn behandeld. Het gezamenlijk procederen kan immers een matigende invloed hebben op de stress en het ongemak. Voorop blijft echter staan dat iedere belanghebbende een zelfstandig recht op schadevergoeding heeft. Het betoog van de staatssecretaris dat een schadevergoeding aan de bv achterwege dient te blijven, kan derhalve niet slagen.

NTFR 2015/1235 - Geen bewijs geleverd voor aftrek hypotheekrente

ECLI:NL:GHAMS:2015:547, datum uitspraak 19-02-2015, publicatiedatum 25-02-2015
Aflevering 16, gepubliceerd op 16-04-2015 met annotatie van mr. A.J.M. Arends
Belanghebbende woonde en werkte van 2001 tot eind september 2005 in Italië en stond daar ingeschreven. Belanghebbende stelde in heel 2005 een woning in Nederland als hoofdverblijf te hebben gehad, ondanks voormelde feiten en hoewel de woning in juni 2005 was verkocht en medio november 2005 aan de koper ervan notarieel was geleverd. In zijn aangifte IB/PVV 2005 heeft belanghebbende € 36.000 aan hypotheekrente in aftrek gebracht. De inspecteur betwist dat belanghebbende in 2005 deze hypotheekkosten heeft betaald. Het hof passeert de vraag of sprake is van een eigen woning nu zelfs als daarvan sprake zou zijn geweest belanghebbende er niet in is geslaagd aannemelijk te maken dat hij in 2005 € 36.000 aan hypotheekrente heeft betaald. Het hof concludeert dat de inspecteur reeds op deze grond de gestelde aftrek van kosten voor een eigen woning terecht heeft geweigerd. Ook de aftrek van kosten voor een echtscheidingsprocedure is door de inspecteur terecht geweigerd.

NTFR 2015/1236 - Inspecteur mag in kader van redelijke schatting afwijken van bevindingen strafrechter

ECLI:NL:GHARL:2015:639, datum uitspraak 27-01-2015, publicatiedatum 06-02-2015
Aflevering 16, gepubliceerd op 16-04-2015 met annotatie van mr. J.M. Sitsen
Belanghebbende is strafrechtelijk veroordeeld voor zijn betrokkenheid bij de kweek en verkoop van hennep in de periode 1 januari 2002 t/m 9 mei 2005. Op basis van een BOOM-rapport is het ontnemingsvoordeel door de strafrechter in eerste aanleg bepaald op € 79.032 en in hoger beroep op € 25.000. De inspecteur heeft over de jaren 2003 t/m 2005 de onderhavige navorderingsaanslagen met boeten opgelegd. Bij zijn schatting van de door belanghebbende verzwegen inkomsten is de inspecteur (ten nadele van belanghebbende) afgeweken van het wederrechtelijk voordeel zoals dat in hoger beroep door de strafrechter is bepaald. Het hof concludeert dat belanghebbende de vereiste aangiften niet heeft gedaan, nu hij bewust aanzienlijke bedragen – zowel relatief als absoluut bezien – heeft verzwegen ter zake van zijn hennepinkomsten. Dit betekent dat de bewijslast moet worden omgekeerd en verzwaard. Daarin is belanghebbende niet geslaagd. Het hof acht het voorts niet onredelijk dat de inspecteur in het kader van de redelijke schatting van de verzwegen inkomsten afwijkt van de bevindingen van de strafrechter in een strafprocedure.

NTFR 2015/1237 - Een als bezwaar aangemerkt verzoek om ambtshalve vermindering dient niet wegens termijnoverschrijding niet-ontvankelijk te worden verklaard

ECLI:NL:GHARL:2015:1567, datum uitspraak 04-03-2015, publicatiedatum 09-03-2015
Aflevering 16, gepubliceerd op 16-04-2015 met annotatie van mr. drs. R. Steenman
Belanghebbende heeft de heffingsambtenaar verzocht de WOZ-beschikking van een eerder jaar op grond van art. 4:6 Awb ambtshalve ter herzien. De heffingsambtenaar heeft vervolgens bij uitspraak op bezwaar de waarde van de desbetreffende onroerende zaak verlaagd. In geschil is of de heffingsambtenaar de brief van belanghebbende terecht heeft opgevat als bezwaarschrift en het bezwaar niet-ontvankelijk had dienen te verklaren op de grond dat tegen een verzoek om ambtshalve vermindering geen bezwaar openstaat. Het zogenoemde ‘gesloten systeem van rechtsmiddelen’ brengt onder meer mee dat tegen de afwijzing van een verzoek om ambtshalve vermindering geen bezwaar en beroep openstaat. De brief van belanghebbende, gericht aan de heffingsambtenaar, moet, naar het oordeel van het hof, gelet op de tekst daarvan worden gekwalificeerd als een verzoek strekkend tot ambtshalve vermindering van de bij beschikking vastgestelde waarde. De heffingsambtenaar heeft deze brief ten onrechte aangemerkt als een bezwaarschrift. De heffingsambtenaar had enkel het verzoek moeten behandelen. De rechtbank heeft de uitspraak van de heffingsambtenaar vernietigd, evenwel ten onrechte op de grond dat het bezwaar wegens termijnoverschrijding niet-ontvankelijk was.

NTFR 2015/1241 - Stichting verliest met terugwerkende kracht anbi-status

ECLI:NL:RBGEL:2015:1932, datum uitspraak 24-03-2015, publicatiedatum 24-03-2015
Aflevering 16, gepubliceerd op 16-04-2015 met annotatie van dr. D. Molenaar
De inspecteur heeft met terugwerkende kracht vanaf 1 mei 2011 de status van belanghebbende als anbi en per 1 januari 2012 als culturele anbi ingetrokken. Rechtbank Gelderland oordeelt dat belanghebbende met ingang van 1 mei 2012 niet meer als anbi kan worden aangemerkt. Belanghebbende heeft namelijk haar volledige kunstcollectie overgedragen aan een gelieerde stichting en zij verricht zelf geen handelingen meer, behalve het zich verweren tegen en civiele terugvordering van gedane schenkingen. Voor zover belanghebbende als een steunstichting voor de gelieerde stichting zou moeten worden aangemerkt, kwalificeert zij evenmin als anbi omdat Rechtbank Gelderland op 24 maart 2015 heeft beslist dat de gelieerde stichting niet als anbi kan worden aangemerkt.

NTFR 2015/1242 - Anbi-status terecht afgewezen omdat niet is voldaan aan beschikkingsmachtcriterium

ECLI:NL:RBGEL:2015:1934, datum uitspraak 24-03-2015, publicatiedatum 24-03-2015
Aflevering 16, gepubliceerd op 16-04-2015 met annotatie van dr. D. Molenaar
De inspecteur heeft het verzoek van belanghebbende om als anbi te worden aangemerkt afgewezen. In geschil is of dat terecht is. Rechtbank Gelderland oordeelt dat de inspecteur belanghebbende terecht niet heeft aangemerkt als anbi omdat niet is voldaan aan de voorwaarde dat niemand over het vermogen van de instelling mag beschikken als ware het zijn eigen vermogen. De rechtbank acht aannemelijk dat de voorzitter van het bestuur zowel op grond van de statuten als op grond van de feitelijke gang van zaken als enige kan beslissen over de aanwending van het vermogen van de stichting.

NTFR 2015/1243 - Informatiebeschikkingen wegens niet voldoen aan inlichtingenplicht coffeeshop ten onrechte gegeven

ECLI:NL:RBNNE:2014:6058, datum uitspraak 02-12-2014, publicatiedatum 09-02-2015
Aflevering 16, gepubliceerd op 16-04-2015 met annotatie van mr. C.J.D. Warren
Belanghebbende exploiteerde in de jaren 2007 en 2008 een coffeeshop. Tevens bezat hij een aantal panden waarin raamprostitutie werd bedreven. De verhuurcapaciteit is 111 kamers. In zijn aangiften 2007 en 2008 rekende belanghebbende de panden en de inkomsten daaruit tot box 3. De rechtbank verwerpt het daartoe door belanghebbende opgeworpen vertrouwensbeginsel. De activiteiten van belanghebbende beperkten zich niet tot kamerverhuur, maar vormden de exploitatie van een seksinrichting, die volgens de rechtbank gelet op de aard en omvang ervan onmiskenbaar als het drijven van een onderneming moet worden aangemerkt. Belanghebbende is dus administratieplichtig voor zowel de coffeeshop als voor de prostitutiepanden. Voor de inkomstenbelasting en de omzetbelasting heeft de inspecteur infomatiebeschikkingen genomen. De inspecteur is van mening dat belanghebbende voor beide ondernemingen en aanslagjaren niet heeft voldaan aan de administratie- en bewaarplicht. De rechtbank volgt de inspecteur daarin. Over het jaar 2007 is voor de prostitutiepanden nagenoeg geen administratie aanwezig, terwijl over 2008 essentiële primaire vastleggingen ontbreken, waardoor geen controle kan plaatsvinden. Met betrekking tot de coffeeshop overweegt de rechtbank dat, nu de inkoopadministratie ontbreekt terwijl de kasadministratie onvoldoende is, er achteraf geen sluitende verbandscontrole op de geld-goederenbeweging mogelijk is. Dit is volgens de rechtbank een fundamenteel gebrek in de onderneming, waarin fysieke voorraad verhandeld wordt en nagenoeg uitsluitend sprake is van contant geldverkeer. De rechtbank volgt de inspecteur niet in zijn stelling dat ter zake van de coffeeshop niet is voldaan aan de inlichtingenplicht. Een inspecteur kan alleen een informatiebeschikking nemen indien hij in een voorafgaand stadium heeft verzocht om inlichtingen en die informatie vervolgens niet heeft gekregen. Nu de tekst en de bijlagen van de informatiebeschikkingen niet de vaststelling bevatten dat belanghebbende met betrekking tot de coffeeshop niet aan zijn inlichtingenplicht heeft voldaan, zijn die informatiebeschikkingen ten onrechte gegeven.

NTFR 2015/1244 - Vijf tot tien minuten durend gesprek ter zake van 72 bezwaarschriften is geen hoorzitting

ECLI:NL:RBNNE:2015:513, datum uitspraak 29-01-2015, publicatiedatum 24-02-2015
Aflevering 16, gepubliceerd op 16-04-2015 met annotatie van mr. R.W.J. Kerckhoffs
Belanghebbende heeft een gemachtigde die bezwaar maakt tegen de ten aanzien van belanghebbende voor 2013 vastgestelde WOZ-beschikking. Diezelfde gemachtigde maakt ook in 71 andere zaken van WOZ-beschikkingen van dezelfde gemeente en hetzelfde jaar bezwaar. De heffingsambtenaar heeft de gemachtigde de gelegenheid gegeven om in de 72 zaken te worden gehoord. Daarvoor zijn drie werkdagen ingepland. Ongeveer vijf a tien minuten na aanvang heeft de gemachtigde verklaard niets te willen toevoegen en te willen praten over het vervolg van de procedure. Ter zake van de hoogte van de proceskostenvergoeding is de rechtbank van oordeel dat geen sprake is van een hoorzitting. De zaak van belanghebbende is niet individueel inhoudelijk behandeld. De gemachtigde heeft in wezen verklaard geen gebruik te willen maken van het recht te worden gehoord, aldus de rechtbank.

NTFR 2015/1245 - Voor redelijke schatting mogen resultaten naar andere jaren worden geëxtrapoleerd

ECLI:NL:PHR:2015:64, datum uitspraak 29-01-2015, publicatiedatum 20-02-2015
Aflevering 16, gepubliceerd op 16-04-2015 met annotatie van mr. J. Berns
Belanghebbende drijft een coffeeshop in de vorm van een eenmanszaak. In oktober 2006 heeft de politie bij belanghebbende op verschillende plaatsen invallen gedaan. Op basis van de daarbij aangetroffen bescheiden is bij belanghebbende een boekenonderzoek ingesteld. De bevindingen uit het boekenonderzoek hebben geleid tot de in geschil zijnde (navorderings)aanslagen IB/PVV over de jaren 2001, 2003, 2004, 2005 en 2006.

NTFR 2015/1246 - Informatiebeschikking terecht opgelegd omdat belanghebbende weigerde openheid van zaken te geven

ECLI:NL:HR:2015:920, datum uitspraak 10-04-2015, publicatiedatum 10-04-2015
Aflevering 16, gepubliceerd op 16-04-2015
Aan belanghebbende is een informatiebeschikking opgelegd, nadat belanghebbende had geweigerd om in de bezwaarfase tegen een aanslag IB/PVV volledig openheid van zaken te geven over een Zwitserse bankrekening. Hof Amsterdam (NTFR 2014/2106) heeft geoordeeld dat de weigering openheid van zaken te geven in strijd is met de verplichting informatie te verstrekken (art. 47 AWR). Het hof acht het mogelijk dat een overzicht van de mutaties op de bankrekening voor de belastingheffing van belanghebbende relevante informatie oplevert die niet reeds blijkt uit de wel door belanghebbende aan de inspecteur verstrekte overzichten van de saldi per 31 december van de jaren 2006 tot en met 2009. De inspecteur blijft dan ook binnen de hem gegeven bevoegdheden door belanghebbende om vorenbedoeld overzicht van de mutaties te vragen. Daaraan doet niet af dat de inspecteur in een eerdere fase uitsluitend om de overzichten van de saldi per 31 december heeft verzocht. Het staat de inspecteur namelijk vrij om (al dan niet naar aanleiding van door een belastingplichtige verstrekte informatie) nadere gegevens en informatie te verlangen. De Hoge Raad heeft het ingestelde cassatieberoep ongegrond verklaard onder verwijzing naar art. 81 Wet RO.

NTFR 2015/1247 - Bestuurder bv terecht aansprakelijk gesteld voor niet betaalde naheffingsaanslag OB

ECLI:NL:GHARL:2015:1569, datum uitspraak 03-03-2015, publicatiedatum 13-03-2015
Aflevering 16, gepubliceerd op 16-04-2015 met annotatie van mr. M.C.J. Kop
Belanghebbende, een bv, is door de ontvanger als bestuurder aansprakelijk gesteld voor een door A bv niet betaalde naheffingsaanslag in de omzetbelasting. Belanghebbende bezit 5% van de aandelen in A bv. In bezwaar en beroep heeft belanghebbende deze aansprakelijkstelling vergeefs bestreden. Ook in hoger beroep krijgt zij nul op het rekest. De verschillende door belanghebbende aangevoerde klachten worden door het hof verworpen. Het hof komt tot de volgende slotsom. Belanghebbende was bestuurder van A bv. A bv heeft over het eerste kwartaal van 2011 te weinig omzetbelasting aangegeven en betaald. De te lage aangifte was het gevolg van opzet of grove schuld van A bv. Daaruit volgt dat A bv haar betalingsonmacht niet rechtsgeldig kon melden. Belanghebbende heeft niet aannemelijk gemaakt dat het niet aan haar is te wijten dat A bv opzettelijk of grofschuldig een te lage aangifte heeft gedaan. Het is dan ook aan haar te wijten dat A bv haar betalingsonmacht niet rechtsgeldig kon melden. Daarom kan belanghebbende niet worden toegelaten tot de weerlegging van het vermoeden dat de niet betaling aan haar is te wijten. Belanghebbende is terecht aansprakelijk gesteld.

NTFR 2015/1248 - Inspecteur maakt niet aannemelijk dat de fiscale woonplaats van belanghebbende in Nederland ligt

ECLI:NL:GHDHA:2015:531, datum uitspraak 10-03-2015, publicatiedatum 12-03-2015
Aflevering 16, gepubliceerd op 16-04-2015 met annotatie van dr. A.W. Hofman
Belanghebbende, een Brit, was in de jaren 2008 tot en met 2010 in dienstbetrekking bij een Engelse werkgever, waar hij zich bezighield met de aankoop en installatie van raffinaderijen. Hij verbleef op projectbasis in het buitenland, waarbij steeds sprake was van een minimale verblijfsperiode van zes aaneengesloten weken (‘zes weken op, twee af’) en er tevens meerdere aaneengesloten uitzendperiodes per land zijn geweest. De Engelse werkgever heeft Britse belasting op het loon van belanghebbende ingehouden. Belanghebbende heeft sinds 2005 de beschikking over een burgerservicenummer. Hij stond vanaf 2006 op een adres in Nederland ingeschreven. In 2008 heeft belanghebbende samen met D een woning in Nederland gekocht, waarvoor hij een hypotheek is aangegaan. Daarnaast beschikte belanghebbende over een aantal Nederlandse bankrekeningen en heeft hij sinds 2006 in Nederland een auto op zijn naam staan. In geschil is onder meer of belanghebbende zijn fiscale woonplaats in Nederland heeft. Volgens het hof heeft de inspecteur, anders dan de rechtbank heeft beslist, dit niet aannemelijk gemaakt. De door de inspecteur aangedragen formele aanwijzingen komen niet overeen met het beeld van de materiële werkelijkheid waarvan het hof overtuigd is geraakt. Belanghebbende woonde in de onderhavige jaren gelet op het, mede door zijn werk ingegeven, nomadeachtige bestaan niet op een vast adres, aldus het hof. Voorts bracht belanghebbende zijn vrije tijd door bij zijn vader en kinderen in Engeland. Ook hecht het hof geloof aan de ontkenning van belanghebbende en D dat zij een affectieve relatie hebben en/of een gezamenlijke huishouding voeren. Het hof vernietigt de aanslagen.