Aflevering 23

Gepubliceerd op 9 juni 2016

NTFR 2016/1436 - Behoort dubbele erfbelasting binnen de Europese Unie spoedig tot het verleden?

Aflevering 23, gepubliceerd op 09-06-2016 geschreven door prof. dr. F. Sonneveldt
In mijn vorige Opinie van verleden jaar juni (NTFR 2015/1732) stelde ik mijzelf de vraag of er na de Erfrechtverordening een Erfbelastingverordening zou komen. Het was toen nog enkele maanden wachten op het effectief worden van de Erfrechtverordening binnen een groot deel van de Europese Unie. Inmiddels heeft dit wapenfeit zich voltrokken. Ook ten aanzien van de internationale erfbelastingproblematiek doen zich nu op het Europese vlak interessante ontwikkelingen voor.

NTFR 2016/1437 - Ombuigingslijst met onder meer fiscale maatregelen

Aflevering 23, gepubliceerd op 09-06-2016
Op de website van het Ministerie van Financiën is de zogeheten technische ombuigingslijst geplaatst. Deze lijst wordt gemaakt door ambtelijk Financiën in aanloop naar de verkiezingen zodat politieke partijen de lijst kunnen gebruiken als input voor het opstellen van hun verkiezingsprogramma’s. Omdat de ombuigingslijst is uitgelekt naar De Volkskrant heeft het Ministerie van Financiën besloten om de lijst te publiceren. De ombuigingslijst bevat een opsomming van maatregelen die genomen kunnen worden om besparingen op de overheidsuitgaven te realiseren. Er zijn ook fiscale maatregelen opgenomen. Daartoe behoren onder meer een verhoging van de boetes die de Belastingdienst oplegt met 20%, afschaffen van de middelingsregeling, het invoeren van een maximumgrondslag voor de 30%-regeling en het invoeren van een ‘earning stripping’-bepaling in de vennootschapsbelasting.

NTFR 2016/1438 - Tweede Kamervragen beantwoord over complexiteit van het belastingstelsel

Aflevering 23, gepubliceerd op 09-06-2016
De staatssecretaris van Financiën heeft Tweede Kamervragen beantwoord over de complexiteit van het belastingstelsel en over mogelijke verbetering van voorlichting en informatievoorziening aan belastingplichtigen. De vragen zijn gesteld naar aanleiding van een media-artikel en hebben betrekking op de ouderenkorting, middeling en vereenvoudiging van het belastingstelsel.

NTFR 2016/1439 - Overzicht fiscale moties en toezeggingen Eerste Kamer

Aflevering 23, gepubliceerd op 09-06-2016
De staatssecretaris van Financiën heeft de Eerst Kamer via een brief ingelicht over de stand van zaken van een motie en drie toezeggingen waaraan momenteel gevolg wordt gegeven. Daarnaast geeft hij via de brief gevolg aan twee toezeggingen. Als bijlage bij de brief het eindrapport van de evaluatie fiscale regelingen die gericht zijn op bedrijfsoverdracht en de daarbij behorende kabinetsreactie.

NTFR 2016/1443 - Uitbetaald in aftrek gebracht prijzengeld bij illegale gokactiviteiten vormen kosten van criminele activiteiten: winstcorrectie bij onherroepelijke strafrechtelijke veroordeling is terecht

ECLI:NL:HR:2016:1038, datum uitspraak 03-06-2016, publicatiedatum 03-06-2016
Aflevering 23, gepubliceerd op 09-06-2016
Belanghebbende geniet in 2010 winst uit onderneming. Hij is in 2010 onherroepelijk strafrechtelijk veroordeeld voor het organiseren van illegale gokactiviteiten in de periode 2004-2006. In de aanslagen IB/PVV 2004, 2005 en 2006 is een winst uit onderneming in verband met de illegale gokactiviteiten begrepen van uiteindelijk € 27.500, € 27.500 en € 18.333. De inspecteur heeft de kosten van belanghebbende ter zake van de illegale gokactiviteiten (uitbetaalde prijzen) berekend op € 420.000 in 2005 en € 280.000 in 2006. De som van € 700.000 heeft de inspecteur op de voet van art. 3.14, lid 5, Wet IB 2001, op grond waarvan bij onherroepelijke strafrechtelijke veroordeling voor een misdrijf een correctie plaatsvindt van de in de voorgaande vijf jaar in aanmerking genomen kosten die verband houden met het misdrijf, tot de winst van 2010 gerekend. Volgens Hof Arnhem-Leeuwarden (15 september 2015, nrs. 14/00875 en 14/00876, NTFR 2015/2869) is dat terecht. Ook de door belanghebbende uitbetaalde prijzen uit hoofde van de door hem georganiseerde illegale gokactiviteiten vormen volgens het hof namelijk ‘kosten en lasten’ in de zin van art. 3.14, lid 1, onderdeel d, en lid 5, Wet IB 2001. Het hof acht aannemelijk dat die kosten in 2005 en 2006 (ten minste) € 700.000 hebben bedragen. De inspecteur heeft terecht dit bedrag tot de winst van 2010 gerekend. Van (een verkapte vorm van) navordering is, anders dan belanghebbende stelt, geen sprake.

NTFR 2016/1445 - Poolse en Roemeense arbeidskrachten zijn bij belanghebbende in dienst; belanghebbende is inhoudingsplichtige

ECLI:NL:HR:2016:1033, datum uitspraak 03-06-2016, publicatiedatum 03-06-2016
Aflevering 23, gepubliceerd op 09-06-2016
Belanghebbende exploiteert een scheepswerf. Voor het uitvoeren van de werkzaamheden heeft belanghebbende gebruikgemaakt van buitenlandse arbeidskrachten, afkomstig uit Polen en Roemenië. Belanghebbende heeft met een aantal Roemeense arbeidskrachten contracten gesloten voor het verrichten van specifiek omschreven werkzaamheden, die onder haar toezicht werden verricht en daarvoor aan hen de beloning betaald, een betaling die niet is verhaald op derden. Volgens Hof Den Bosch (11 september 2015, nr. 12/00845, NTFR 2015/2685) staan die Roemeense arbeidskrachten in dienstbetrekking tot belanghebbende en is belanghebbende inhoudingsplichtige. Ook ten aanzien van de andere buitenlandse arbeidskrachten achtte het hof dienstbetrekkingen en inhoudingsplicht aanwezig. Dat de Poolse en Roemeense arbeidskrachten bij buitenlandse ondernemingen in dienst waren en door belanghebbende werden ingeleend, zoals belanghebbende heeft gesteld, is volgens het hof niet gebleken. Belanghebbende heeft geen loonadministratie bijgehouden. Omdat belanghebbende niet heeft voldaan aan de verplichtingen van art. 52 AWR, heeft het hof de bewijslast omgekeerd. Het hof heeft geoordeeld dat belanghebbende er niet in is geslaagd te doen blijken dat een teveel aan loonheffingen is nageheven. Wel heeft het hof de naheffingsaanslag verminderd omdat deze niet berust op een redelijke schatting van de inspecteur. De opgelegde vergrijpboete van 50% is door het hof verminderd tot 25%; het hof achtte geen opzet aanwezig, maar wel grove schuld. De boete is nog gematigd wegens de omstandigheid dat de naheffingsaanslag is opgelegd met omkering van de bewijslast en wegens overschrijding van de redelijke termijn. Ook is wegens die overschrijding aan belanghebbende een immateriële schadevergoeding toegekend.

NTFR 2016/1446 - Vragen over rentemiddeling beantwoord

Aflevering 23, gepubliceerd op 09-06-2016
De minister van Financiën heeft, mede namens de minister voor Wonen en Rijksdienst, vragen beantwoord over rentemiddeling. In zijn antwoorden meldt hij onder meer dat ook naar het oordeel van de sector de fiscale belemmeringen om rentemiddeling aan te bieden zijn opgelost via een goedkeuring in een beleidsbesluit (NTFR 2015/3126). De minister verwacht dat rentemiddeling in de loop van 2016 voor het overgrote deel van de hypotheekmarkt wordt aangeboden. Individuele aanbieders zijn vanzelfsprekend niet verplicht rentemiddeling aan te bieden. In de regel is het voor de klant het goedkoopst om bij oversluiten de boeterente in één keer te betalen in plaats van deze uit te smeren via rentemiddeling. Of rentemiddeling ook daadwerkelijk gunstiger is, hangt af van de feitelijke situatie van de klant van de geldgever.

NTFR 2016/1447 - Brief over individuele stresstest hypotheekbezitters

Aflevering 23, gepubliceerd op 09-06-2016
De minister van Financiën heeft een brief aan de Tweede Kamer gestuurd over de individuele stresstest voor hypotheekbezitters. Als bijlage bij de brief is een brief gevoegd van De Nederlandsche Bank (DNB) over de risico’s die zij ziet en op welke wijze een individuele stresstest voor huizenbezitters kan bijdragen aan het verkleinen van deze risico’s. De minister gaat in zijn brief, mede namens de minister voor Wonen en Rijksdienst, in op de door DNB gesignaleerde risico’s. Verder licht hij toe hoe de huidige hypotheekregels bescherming bieden aan de consument en hoe de adviseur of hypotheekverstrekker kan bijdragen aan het minimaliseren van de risico’s van een toekomstige rentestijging bij bestaande (kwetsbare) klanten. De Autoriteit Financiële Markten (AFM) verwacht van de hypotheekverstrekkers dat zij een aanpak ontwikkelen om de risico’s goed in beeld te brengen en dat met (kwetsbare) klanten in gesprek wordt gegaan om toekomstige risico’s te identificeren en te beperken. Als de AFM concludeert dat er op dit punt onvoldoende voortgang wordt geboekt, bekijkt de minister samen met de minister voor Wonen en Rijksdienst en de toezichthouders of er vervolgstappen nodig zijn.

NTFR 2016/1448 - Onbegrijpelijk hofoordeel over bijtelling privégebruik auto

ECLI:NL:HR:2016:1030, datum uitspraak 03-06-2016, publicatiedatum 03-06-2016
Aflevering 23, gepubliceerd op 09-06-2016 met annotatie van mr. J. Rolleman
Belanghebbende, een bv, heeft een auto ter beschikking gesteld aan haar dga. Hof Den Haag (17 juni 2015, nrs. 14/01599 t/m 14/01602, NTFR 2015/2379) heeft geoordeeld dat voor een bijtelling privégebruik auto geen grond is. Daarbij heeft het hof in aanmerking genomen dat de inrichting van de auto zich niet goed leent voor privégebruik, dat de sleutels van de auto na sluitingstijd in de sleutelkast van het bedrijf werden opgeborgen, dat de auto ’s avonds voor het bedrijf stond geparkeerd, dat de dga ziek was en dat hij privé over een andere auto beschikte. De Hoge Raad acht dit oordeel onbegrijpelijk nu belanghebbende overtuigend moet aantonen dat de auto voor minder dan 500 kilometer voor privédoeleinden is gebruikt en dit niet volgt uit de door het hof genoemde feiten. Bovendien is daarbij niet alleen het privégebruik van de dga van belang. Verwijzing moet volgen.

NTFR 2016/1452 - Geen HIR voor boekwinst op leegstaand pand na inbreng in bv

Aflevering 23, gepubliceerd op 09-06-2016 met annotatie van mr. dr. C. Bruijsten
A hield apotheek in een eigen pand dat behoorde tot het ondernemingsvermogen van haar eenmanszaak. Per 8 januari 2007 hield A de apotheek in een huurpand. Sindsdien stond het eigen pand leeg en (sinds 9 maart 2007) te koop. Op 29 mei 2007 heeft A belanghebbende opgericht. Zij heeft haar apothekersonderneming fiscaal geruisloos per 1 januari 2007 in belanghebbende ingebracht. Eveneens op 29 mei 2007 heeft A B bv opgericht. Via een gefaciliteerde bedrijfsfusie is de apothekersonderneming, met uitzondering van het eigen pand, uitgezakt naar B. Per 1 januari 2009 is sprake van een fiscale eenheid tussen belanghebbende en B. Op 30 januari 2009 heeft belanghebbende het eigen pand met boekwinst verkocht. De vorming van een HIR voor die boekwinst is door de inspecteur, Rechtbank Gelderland (19 juni 2014, nr. 13/6300) en Hof Arnhem/Leeuwarden (12 mei 2015, nr. 14/00705, NTFR 2015/1796) niet toegestaan. De Hoge Raad onderschrijft die beslissing.

NTFR 2016/1453 - Geen aftrek fictieve personeelskosten omdat arbeid niet hoofdzakelijk door vrijwilligers wordt verricht

ECLI:NL:HR:2016:750, datum uitspraak 29-04-2016, publicatiedatum 29-04-2016
Aflevering 23, gepubliceerd op 09-06-2016 met annotatie van drs. N.E. Vis
Belanghebbende, een stichting, drijft een kringloopwinkel. Belanghebbende behartigt een sociaal belang als bedoeld in art. 9, lid 1, onderdeel h, Wet VPB 1969. In 2012 beschikte zij over 11 betaalde krachten en 34 vrijwilligers. De betaalde krachten hebben 13.896 uur gewerkt en de vrijwilligers 8.410 uur. Bij het bepalen van de winst heeft belanghebbende een bedrag van € 257.094 aan personeelskosten in aanmerking genomen. Daarin is begrepen een bedrag van € 79.300 aan fictieve personeelskosten als bedoeld in art. 9, lid 1, onderdeel h, Wet VPB 1969. Volgens Rechtbank Gelderland 27 oktober 2015, nr. 14/8149, (NTFR 2015/3058) moet het begrip ‘hoofdzakelijk’ in art. 9, lid 1, onderdeel h, Wet VPB 1969 zo worden gelezen dat dit begrip betrekking heeft op de woorden ‘met behulp van arbeid’ (door vrijwilligers). Dit betekent dat het bedrag van € 79.300 niet voor aftrek in aanmerking omdat het aantal door vrijwilligers gewerkte uren (8.410 uur) minder bedraagt dan 70% van het totaal in de onderneming gewerkte uren (22.306 uur). De Hoge Raad onderschrijft het oordeel van de rechtbank.

NTFR 2016/1455 - Voortgang wetsvoorstel Aanpassing fiscale eenheid

Aflevering 23, gepubliceerd op 09-06-2016
Staatssecretaris Wiebes van Financiën heeft de nota naar aanleiding van het nader verslag en een tweede nota van wijziging inzake het wetsvoorstel Aanpassing fiscale eenheid naar de Tweede Kamer gezonden. In de nota naar aanleiding van het nader verslag gaat de staatssecretaris – mede naar aanleiding van het tweede commentaar van de NOB – in op de nieuwe bezitseis, de antimisbruikmaatregelen en de gevolgen van een herstructurering. In de tweede nota van wijziging zijn aanpassingen van art. 15ac en art. 13l Wet VPB 1969 opgenomen.

NTFR 2016/1461 - OB-ondernemer dient digitaal aangifte omzetbelasting te doen

ECLI:NL:HR:2016:1037, datum uitspraak 03-06-2016, publicatiedatum 03-06-2016
Aflevering 23, gepubliceerd op 09-06-2016
Belanghebbende exploiteert een taxibedrijf. Bij brief van 11 augustus 2011 heeft de inspecteur belanghebbende meegedeeld dat hij vanaf 1 januari 2012 geen ontheffing meer krijgt voor het doen van digitale aangifte omzetbelasting. Belanghebbende doet toch een papieren aangifte. De inspecteur legt hem daarop een btw-naheffingsaanslag en een verzuimboete wegens het niet doen van aangifte op. Hof Amsterdam (25 augustus 2015, nr. 14/00503, NTFR 2015/2916) heeft geoordeeld dat belanghebbende niet op de wettelijk voorgeschreven wijze aangifte heeft gedaan. Belanghebbende heeft onvoldoende onderbouwd waarom bij hem het gerechtvaardigde vertrouwen zou zijn gewekt dat hij ook vanaf 1 januari 2012 nog op papier btw-aangifte kon doen. Ook als het hof ervan uit zou gaan dat bij belanghebbende in het verleden wel vertrouwen is gewekt dat hij in de toekomst op papier aangifte voor de omzetbelasting zou kunnen doen, dan is dat vertrouwen in ieder geval door de inspecteur tijdig opgezegd met de brief van 11 augustus 2011 en heeft belanghebbende onvoldoende feiten en omstandigheden gesteld om te kunnen concluderen dat de inspecteur daarbij niet adequaat rekening gehouden heeft met de gerechtvaardigde verwachtingen van belanghebbende. Het hof heeft de boete in stand gelaten.

NTFR 2016/1463 - Afschrijvingsmethodiek bij aanvankelijk vrijgestelde bestelauto's strijdig met Unierecht

ECLI:NL:HR:2016:832, datum uitspraak 13-05-2016, publicatiedatum 13-05-2016
Aflevering 23, gepubliceerd op 09-06-2016 met annotatie van mr. J. Rolleman
Belanghebbende, OB-ondernemer, heeft in 2011 vanuit Duitsland een gebruikte bestelauto (datum eerste toelating 18 juni 2007) naar Nederland overgebracht. Op 31 mei 2011 is de bestelauto geregistreerd in het Nederlandse kentekenregister. Op de voet van art. 13a, lid 1, Wet BPM is vrijstelling van BPM verleend. Belanghebbende heeft de bestelauto op 29 februari 2012 (binnen vijf jaar) verkocht aan een particulier. In verband hiermee heeft de inspecteur de onderhavige naheffingsaanslag (€ 5.240) opgelegd. Hof Arnhem-Leeuwarden (1 juli 2014, nr. 13/01191, NTFR 2014/2147) heeft de inspecteur in het gelijk gesteld. De hofuitspraak houdt in cassatie echter geen stand. De Hoge Raad zet onder meer uiteen dat:

NTFR 2016/1465 - Afschrijving ter zake van ingevoerde gebruikte kampeerauto is volgens A-G IJzerman juist bepaald door hof

ECLI:NL:PHR:2016:339, datum uitspraak 28-04-2016, publicatiedatum 13-05-2016
Aflevering 23, gepubliceerd op 09-06-2016 met annotatie van mr. M.H. Schoonhoven
Belanghebbende heeft ter zake van de registratie in Nederland van een gebruikte kampeerauto (Ford Transit) op 11 mei 2011 aangifte gedaan. De kampeerauto is afkomstig uit Duitsland, alwaar de datum van eerste toelating 7 september 2010 was. Belanghebbende heeft de verschuldigde BPM in zijn aangifte berekend met als uitgangspunt, ook voor de afschrijving wegens tijdsverloop, de waarde van een bestelauto Ford Transit 350L, zonder de recreatieve voorzieningen van een kampeerauto. De nieuwwaarde van zo’n bestelauto bedraagt € 28.350 en de bruto-BPM € 10.960. Uitgaande van die nieuwwaarde en een resterende handelswaarde per 11 mei 2011 van € 17.896, berekent belanghebbende de afschrijving op 36,87%. Zijn aangifte resulteert in een te betalen bedrag van € 7.853. De inspecteur heeft een naheffingsaanslag opgelegd op de grond dat de kampeerauto niet vergelijkbaar is met een gebruikte gesloten bestelauto Ford Transit 350L, zodat bij de berekening van de verschuldigde BPM niet mag worden uitgegaan van de waarden nieuw en gebruikt van zo’n bestelauto. Op basis van tabeltoepassing rekent de inspecteur met een afschrijving van 25%. De door belanghebbende verschuldigde BPM wordt aldus 75% van € 10.960 is € 8.220. Daarom heeft de inspecteur voor het verschil een naheffingsaanslag opgelegd van € 367.

NTFR 2016/1467 - Ook rechtspersoon kan houder van een hond zijn

ECLI:NL:HR:2016:1035, datum uitspraak 03-06-2016, publicatiedatum 03-06-2016
Aflevering 23, gepubliceerd op 09-06-2016 met annotatie van mr. B.S. Kats
Belanghebbende is bestuurder en enig aandeelhouder van A bv. Belanghebbende was bij aanvang van 2014 eigenaar van een hond. Op 16 januari 2014 heeft belanghebbende de hond verkocht aan de bv. De gemeente heeft belanghebbende op 30 april 2014 een aanslag hondenbelasting 2014 opgelegd ter zake van het houden van de hond. Hof Den Haag (7 september 2015, nr. 15/00324) heeft die aanslag vernietigd. Volgens het hof is belanghebbende na verkoop van de hond aan de bv niet meer de houder van de hond. In cassatie betoogt de gemeente dat het houden van een hond in de zin van art. 226, lid 1, Gem.w naar zijn aard enkel is voorbehouden aan natuurlijke personen, omdat alleen natuurlijke personen de macht kunnen uitoefenen over een hond. Volgens de Hoge Raad gaat die stelling echter uit van een onjuiste opvatting omtrent het begrip ‘houden’ in de zin van voormelde bepaling en is daarom onjuist. De Hoge Raad onderschrijft ook de beslissing van het hof om geen proceskostenvergoeding toe te kennen omdat geen sprake is van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand. In een geval waarin feitelijk de belastingplichtige zelf optreedt in zijn zaak is geen sprake van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand, ook al geschiedt dit namens een rechtspersoon.

NTFR 2016/1468 - Onder watersysteemheffing kunnen meerdere heffingen worden geheven

ECLI:NL:HR:2016:1041, datum uitspraak 03-06-2016, publicatiedatum 03-06-2016
Aflevering 23, gepubliceerd op 09-06-2016 met annotatie van mr. dr. G. Groenewegen
Belanghebbende is eigenaar en gebruiker van een woning. De heffingsambtenaar van het waterschap heeft aan belanghebbende separate aanslagen watersysteemheffing ingezetenen en watersysteemheffing eigenaren opgelegd. De aanslagen zijn elk op een afzonderlijk aanslagbiljet opgelegd, eerst de ingezetenenheffing en daarna de eigenarenheffing. Belanghebbende is tegen de aanslag watersysteemheffing eigenaren opgekomen. Daartoe heeft belanghebbende gesteld dat sprake is van een navorderingsaanslag die is opgelegd zonder dat daaraan een nieuw feit ten grondslag heeft gelegen. Hof Den Haag (1 juli 2015, nrs. 15/00147 en 15/00148, NTFR 2015/2706) heeft geoordeeld dat van navordering geen sprake is. Onder de naam ‘watersysteemheffing’ kan zowel de ingezetenenheffing als de eigenarenheffing worden geheven. Degene die zowel ingezetene als eigenaar is, is beide belastingen verschuldigd. Als de heffingsambtenaar ervoor kiest de beide aanslagen na elkaar op te leggen, maakt dat de laatste aanslag geen navorderingsaanslag, aldus het hof. De Hoge Raad onderschrijft het oordeel van het hof.

NTFR 2016/1472 - Geen naheffing parkeerbelasting bij invoeren verkeerd kenteken

ECLI:NL:HR:2016:1048, datum uitspraak 03-06-2016, publicatiedatum 03-06-2016
Aflevering 23, gepubliceerd op 09-06-2016
Belanghebbende parkeert zijn auto in de gemeente Amsterdam, waar parkeerbelasting verschuldigd is voor het parkeren. Vanaf 1 juli 2013 moet in Amsterdam bij parkeerautomaten het kenteken van de geparkeerde auto worden ingevoerd. Belanghebbende voldoet wel de verschuldigde parkeerbelasting, maar heeft een onjuist kenteken ingevoerd. De parkeercontroleur kan bij controle niet vaststellen of parkeerbelasting is betaald en legt een naheffingsaanslag parkeerbelasting op. Hof Amsterdam (5 november 2015, nr. 15/00274, NTFR 2015/3072) is van oordeel dat er, ondanks het invoeren van een verkeerd kenteken, toch sprake is van voldoening op aangifte van de parkeerbelasting. Hoewel parkeerders op basis van de voorschriften in de gemeente Amsterdam het juiste kenteken moeten invoeren, heeft de heffingsambtenaar ten onrechte een naheffingsaanslag parkeerbelasting opgelegd. Parkeerbelasting die is betaald kan immers niet worden nageheven. Belanghebbende heeft geen recht op een proceskostenvergoeding in de bezwaarfase, omdat hij bewust het verkeerde kenteken heeft ingevoerd.

NTFR 2016/1473 - Heffingsambtenaar is gebonden aan door B en W gewekt vertrouwen inzake verrekening leges

ECLI:NL:HR:2016:1042, datum uitspraak 03-06-2016, publicatiedatum 03-06-2016
Aflevering 23, gepubliceerd op 09-06-2016
Een eerste aanvraag van belanghebbende tot het verlenen van een omgevingsvergunning is bij besluit van B en W van 4 september 2012 niet in behandeling genomen door de gemeente. In het besluit is medegedeeld dat € 978 aan leges is verschuldigd door belanghebbende, een bedrag dat wordt verrekend bij een nieuwe aanvraag binnen een jaar voor hetzelfde bouwcomplex. Belanghebbende heeft op 24 september 2012 een tweede aanvraag voor een omgevingsvergunning digitaal ingediend. Daarvoor is belanghebbende € 7.955 aan leges in rekening gebracht, waarvan € 133 betrekking heeft op reprokosten in verband met de digitale aanlevering van stukken bij de aanvraag. Belanghebbende stelt dat ten onrechte geen verrekening heeft plaatsgevonden van de leges van € 978 inzake de eerste aanvraag. Hof Arnhem-Leeuwarden (14 april 2015, nr. 14/00929, NTFR 2015/1496) heeft belanghebbende in het gelijk gesteld. Het college van B en W heeft namelijk het vertrouwen gewekt dat genoemd bedrag zal worden verrekend en de heffingsambtenaar is daaraan, wegens de schijn van bevoegdheid die in het besluit van 4 september 2012 is gewekt, gebonden. Voorts heeft de rechtbank volgens het hof terecht geoordeeld dat de leges voor de reprokosten niet mogen worden geheven. De tarieventabel is op dit punt namelijk onverbindend, aangezien de tarieventabel de belastingplichtige niet in staat stelt de omvang van de verschuldigde leges te leren kennen voor het in behandeling nemen van de aanvraag.

NTFR 2016/1474 - Woondelenvrijstelling gebruikersbelasting OZB komt in mindering op WOZ-waarde

ECLI:NL:HR:2016:1040, datum uitspraak 03-06-2016, publicatiedatum 03-06-2016
Aflevering 23, gepubliceerd op 09-06-2016 met annotatie van mr. R. van den Berg MRE
Belanghebbende is eigenaar en gebruiker van een melkveehouderij, bestaande uit een woning, een stal en grond. Na bezwaar is de WOZ-waarde van deze onroerende zaak vastgesteld op € 780.000. Met betrekking tot de gebruikersbelasting OZB is de woondelenvrijstelling vastgesteld op € 310.642. Hof Den Bosch (21 augustus 2015, nr. 14/00748, NTFR 2015/2418) heeft de heffingsgrondslag voor de gebruikersbelasting OZB berekend door het bedrag van € 310.642 in mindering te brengen op € 871.058, zijnde de door de gemeentelijke taxateur getaxeerde waarde van de onroerende zaak. De Hoge Raad vernietigt de hofuitspraak. De heffingsmaatstaf voor de OZB is de WOZ-waarde. De woondelenvrijstelling had daarop in mindering moeten worden gebracht en dus niet op de getaxeerde waarde. De heffingsgrondslag is derhalve € 780.000 minus € 310.642, ofwel € 469.000 (afgerond).

NTFR 2016/1476 - Geen bijzondere omstandigheden voor vergoeding werkelijk gemaakte proceskosten

Aflevering 23, gepubliceerd op 09-06-2016 met annotatie van mr. J. van de Merwe
Belanghebbende heeft een uit Duitsland afkomstige auto laten registreren. Tegen het aan BPM verschuldigde bedrag heeft belanghebbende bezwaar en (hoger) beroep ingesteld. Hof Den Bosch (2 april 2015, nr. 11/00319bis, NTFR 2015/1654) heeft prejudiciële vragen gesteld aan het HvJ. Na beantwoording van deze vragen hebben belanghebbende en de inspecteur zich eenparig op het standpunt gesteld dat de BPM € 4.194 dient te bedragen. Het hof volgt dit standpunt en kent daarbij een integrale proceskostenvergoeding toe omdat sprake is van bijzondere omstandigheden als bedoeld in art. 2, lid 3, BPB. De Hoge Raad vernietigt het oordeel omtrent de proceskostenvergoeding. Anders dan het hof heeft geoordeeld, is het Unierechtelijke doeltreffendheidsbeginsel niet geschonden. Ook heeft de inspecteur niet tegen beter weten in geprocedeerd door voorzienbaar in strijd met het Unierecht art. 10b Wet BPM toe te passen. Met het stellen van prejudiciële vragen heeft het hof immers tot uitdrukking gebracht dat het naar zijn oordeel niet evident was dat de in geding zijnde wettelijke bepalingen in strijd waren met het Unierecht. Ook de wanverhouding tussen de hoogte van de teruggaaf van BPM van € 1.572 en de werkelijk gemaakte kosten van € 20.823, en tussen de forfaitaire proceskostenvergoeding en de werkelijk gemaakte proceskosten, vormen geen bijzondere omstandigheden als bedoeld in art. 2, lid 3, BPB. De Hoge Raad kent een forfaitaire proceskostenvergoeding toe.

NTFR 2016/1477 - Verzetrechter moet bij boete belanghebbende ambtshalve horen

Aflevering 23, gepubliceerd op 09-06-2016 met annotatie van mr. I.R.J. Thijssen
Belanghebbende heeft beroep tegen een naheffingsaanslag MRB met boete aangetekend. Bij uitspraak in het kader van art. 8:54 Awb heeft Rechtbank Noord-Holland 16 november 2015, nr. 15/1947, het beroep kennelijk niet-ontvankelijk verklaard. Daartegen heeft belanghebbende verzet aangetekend. Dat verzet is door de rechtbank ongegrond verklaard zonder belanghebbende te hebben gehoord. Hoewel belanghebbende niet heeft verzocht om te worden gehoord omtrent het verzet, kan deze aanpak volgens de Hoge Raad niet door de beugel. Nu een boete in het geding is, had de rechtbank namelijk dienen te onderzoeken of het vereiste van een behoorlijk proces ex art. 6 EVRM aanleiding gaf belanghebbende ambtshalve uit te nodigen om op een zitting te worden gehoord. De rechtbank heeft dat niet onderkend. Evenmin heeft de rechtbank in de uitspraak vastgesteld dat belanghebbende uitdrukkelijk of stilzwijgend afstand heeft gedaan van het recht om over het verzet te worden gehoord.

NTFR 2016/1484 - Informatieverzoek is procedure op grond van WIBB; uitzondering op geheimhoudingsplicht niet van toepassing

ECLI:NL:RVS:2016:1076, datum uitspraak 20-04-2016, publicatiedatum 20-04-2016
Aflevering 23, gepubliceerd op 09-06-2016 met annotatie van mr. L.E.C. Neve
De staatssecretaris van Financiën heeft bij besluit van 5 februari 2014 belanghebbende in kennis gesteld van zijn beslissing om aan de Japanse autoriteiten inlichtingen te verstrekken. Het beroep tegen de verstrekking is door de voorzieningenrechter afgewezen. Het besluit om inlichtingen te verstrekken is na de uitspraak van de rechtbank uitgevoerd. Het belang bij dit hoger beroep is gelegen in de afwijzing van het verzoek om vergoeding van proceskosten in bezwaar. De Afdeling oordeelt dat de beperking van de inzage geldt voor de gehele interstatelijke correspondentie. Het betoog dat niet aan het uitputtingsbeginsel zou zijn voldaan, wordt op grond van het vertrouwensbeginsel afgewezen. De stelling dat de aanwezigheid van een heffingsbelang van Japan niet voldoende is aangetoond, ketst ook af op het vertrouwensbeginsel. Naar het oordeel van de Afdeling heeft de interstatelijke correspondentie betrekking op de WIBB-procedure en geen betrekking op een procedure betreffende de aanslag. De uitzondering op de geheimhoudingsplicht onder het verdrag en de openbaarmaking daarvan in aanslagprocedures is daarom niet van toepassing. De staatssecretaris heeft in redelijkheid kunnen beslissen om tot verstrekking over te gaan.

NTFR 2016/1487 - Antwoord op Kamervragen over het onderzoek van de Belastingdienst naar strafbare feiten aan de hand van de Panama Papers

Aflevering 23, gepubliceerd op 09-06-2016
De Kamer informeert naar de beschikbaarheid van de gegevens die ten grondslag liggen aan de publicaties over de Panama Papers. Deze gegevens zijn in het bezit van het International Consortium of Investigative Journalists (ICIJ) en komen geleidelijk via de media naar buiten. De Belastingdienst beschikt daarom nog maar over een klein deel van de 11,5 miljoen documenten.

NTFR 2016/1488 - Ambtshalve vastgestelde VPB-aanslag berust op een redelijke schatting

ECLI:NL:HR:2016:1036, datum uitspraak 03-06-2016, publicatiedatum 03-06-2016
Aflevering 23, gepubliceerd op 09-06-2016
Belanghebbende exploiteert een modewinkel en heeft geen VPB-aangifte over 2007 gedaan, omdat haar kasadministratie verloren zou zijn gegaan. De inspecteur heeft bij ambtshalve aanslag het belastbaar bedrag vastgesteld op € 115.000. Dit bedrag heeft hij afgeleid uit de btw-aangiften van belanghebbende, waaruit een omzet volgt van € 382.461. Hof Amsterdam (13 augustus 2015, nr. 14/00195, NTFR 2015/2782) heeft geoordeeld dat het door het ontbreken van een (alsnog ingediende) aangifte en/of een jaarrekening 2007 niet mogelijk is om een controleerbaar inzicht te verkrijgen in het totaal en de volledigheid van de door belanghebbende gerealiseerde omzet. Ook de aan belanghebbende gelieerde bv’s hebben geen jaarstukken opgemaakt, zodat onduidelijk is welke kosten door belanghebbende zijn gedragen. Naar het oordeel van het hof heeft de inspecteur een redelijke schatting gemaakt. Weliswaar heeft de inspecteur verklaard dat van hogere loonkosten kan worden uitgegaan, maar daaruit volgt niet, althans niet zonder meer, dat van een lager belastbaar bedrag is gebleken.

NTFR 2016/1489 - De rechtbank moet zaak opnieuw behandelen omdat de inspecteur niet alle op de zaak betrekking hebbende stukken heeft overgelegd

ECLI:NL:HR:2016:1034, datum uitspraak 03-06-2016, publicatiedatum 03-06-2016
Aflevering 23, gepubliceerd op 09-06-2016
Belanghebbende was bestuursvoorzitter van een woningstichting. Aan hem is over het jaar 2007 een navorderingsaanslag IB/PVV opgelegd wegens verschillende correcties, waaronder in verband met het privégebruik van een Maserati (€ 34.377), van zakenrelaties verkregen gelden, met € 4.209 aan privébestedingen met de creditcards, een bate van € 54.000 in verband met een voordeel van een inruil van een Mercedes door een van zijn dochters, een bate van € 24.000 voor het gebruik van een villa in Spanje van een andere zakenrelatie van de woningstichting en € 9.160 voor het gebruik van mobiele telefoons. In geschil is onder meer of alle op de zaak betrekking hebbende stukken zijn overgelegd. Hof Amsterdam (22 september 2015, nrs. 14/00008 en 15/00701, NTFR 2015/3001) heeft vastgesteld dat beide partijen van mening zijn dat door de inspecteur niet alle op de zaak betrekking hebbende stukken waren ingediend. Het hof is van oordeel dat de door de inspecteur (deels) niet ingediende stukken die hem wél ter beschikking hebben gestaan en een rol hebben gespeeld bij zijn besluitvorming, in ieder geval behoren tot de op de zaak betrekking hebbende stukken. Hieraan doet niet af dat het voor de inspecteur een hele zoektocht is om de desbetreffende stukken te traceren. Het hof heeft de zaak teruggewezen naar Rechtbank Noord-Holland. De rechtbank moet de zaak opnieuw behandelen omdat (ook) de rechtbank niet beschikte over alle op de zaak betrekking hebbende stukken en daarom niet was toegekomen aan een volledige, inhoudelijke behandeling van het beroep.

NTFR 2016/1493 - Bij winstberekening waarvoor aftrek voorkoming dubbele belasting wordt verleend wordt geen rekening gehouden met interne royalty's

ECLI:NL:HR:2016:1031, datum uitspraak 03-06-2016, publicatiedatum 03-06-2016
Aflevering 23, gepubliceerd op 09-06-2016 met annotatie van dr. A.W. Hofman
Belanghebbende is onderdeel van een internationaal concern. De merknaam staat ook voor een complex van immateriële activa (het Format). In 1996 heeft belanghebbende voor $63,4 miljoen het recht verworven om voor vijftien jaar het Format commercieel te exploiteren. Zij heeft franchiseovereenkomsten gesloten met diverse (groeps)maatschappijen, waaronder haar Nederlandse werkmaatschappij C bv. Die mogen het Format gebruiken tegen betaling van een franchise fee, te betalen aan belanghebbende. C bv beweegt zich ook op de Spaanse markt via een lokale vaste inrichting. Ten behoeve van die vaste inrichting zijn afzonderlijke franchiseovereenkomsten gesloten. De vaste inrichting leed vanaf de start in 1999 verlies. Belanghebbende en C bv maken vanaf 1 januari 2002 onderdeel uit van een fiscale eenheid; belanghebbende als moeder, C bv als haar kleindochter. Belanghebbende heeft opgaaf gedaan van de ex art. 35 BVDB 2001 aan de vaste inrichting toe te rekenen ‘negatieve buitenlandse winst’ (in te halen verlies), zonder daarbij rekening te houden met de royalty’s die door de vaste inrichting zijn betaald. De inspecteur heeft de inhaalverliezen vanaf 2002 hoger vastgesteld omdat hij wel rekening hield met de door de vaste inrichting betaalde royalty’s. Rechtbank Zeeland-West-Brabant (22 mei 2013, nrs. 11/3340, 11/3898 en 11/3899, NTFR 2013/1687) heeft belanghebbende op dit punt in het gelijk gesteld.

NTFR 2016/1494 - Griekse erfbelastingvrijstelling in strijd met EU-recht

Aflevering 23, gepubliceerd op 09-06-2016 met annotatie van mr. M. de L. Monteiro
De erfrechtelijke verkrijging door een echtgenoot of een kind van de erflater, van een woning of een perceel land waarop een woning kan worden gebouwd, is onder voorwaarden vrijgesteld van Griekse erfbelasting. Deze groep van verkrijgers mag ten tijde van de verkrijging niet reeds gerechtigd zijn tot een woning die voldoet aan de woonbehoefte van het betreffende gezin. De achterliggende gedachte hierbij is dat het verkregene – eventueel nadat hierop een woning is gebouwd – door de desbetreffende verkrijger als hoofdwoning zal worden bewoond. Alleen personen met de Griekse nationaliteit, of de nationaliteit van een andere EU-Lidstaat komen voor deze vrijstelling in aanmerking. De verkrijger in casu dient daarnaast permanent in Griekenland te wonen.

NTFR 2016/1496 - Cassatieberoep tegen 'Invalidity Allowance' EOB ingetrokken

Aflevering 23, gepubliceerd op 09-06-2016 geschreven door mr. A.H.W. Steijn
Belanghebbende is vóór 1 januari 1995 in dienst getreden van het Europees Octrooibureau (EOB). Hij is in juli 2003 arbeidsongeschikt geraakt, waarna hij geen werkzaamheden meer voor het EOB heeft verricht. Vanaf juli 2003 tot 1 januari 2008 ontving belanghebbende een ‘invalidity pension’ (invaliditeitspensioen) van het EOB op grond van de toen geldende pensioenregeling voor invaliden van het EOB. Het invaliditeitspensioen was in Nederland met inkomstenbelasting belast. Met ingang van 1 januari 2008 heeft het EOB zijn interne regelgeving aangepast. Vanaf die datum ontving belanghebbende een ‘invalidity allowance’. Deze uitkering wordt onderworpen aan een interne heffing. In geschil is of de ‘invalidity allowance’ belast is voor de inkomstenbelasting. Zowel de rechtbank (Den Haag 3 februari 2015, nr. 14/1941, NTFR 2015/1875) als het hof (Hof Den Haag 23 september 2015, nr. 15/00280, NTFR 2015/2885) oordeelt dat de ‘invalidity allowance’ een emolument is in de zin van art. 16, lid 1, ‘Protocol on Privileges and Immunities’ bij het Europese Octrooiverdrag, waarmee de ‘invalidity allowance’ is vrijgesteld van nationale inkomstenbelasting.