Aflevering 27

Gepubliceerd op 7 juli 2016

NTFR 2016/1712 - Wicked dilemma's rondom belastingrente

Aflevering 27, gepubliceerd op 07-07-2016 geschreven door mr. dr. D.R. Post
Een ‘wicked problem’ kan worden omschreven als een probleem dat niet planmatig is, voorspelbaar, maakbaar of in een betrekkelijk isolement kan worden opgelost.De term is ontleend aan Horst W.J. Rittel / Melvin M. Webber, Dilemmas in a general theory of planning, Policy Sciences 4, Elsevier Science, 1969, p. 155-173. In werkelijkheid kunnen waarden, doelen en belangen verschillen en zelfs conflicteren. In die zin bestaat er geen eenduidige ‘oplossing’ van een wicked problem. Klassieke voorbeelden van wicked problems zijn economisch, sociaal of politiek van aard. Bij het plannen van oplossingsrichtingen van dergelijke problemen zijn door Rittel en WebbelH.W.J. Rittel/M.M. Webber t.a.p. tien karakteristieken geïdentificeerd die een wicked problem onderscheiden van een ‘tame problem’.Een ‘tame problem’ kan worden omschreven als een probleem waarop een eenduidig antwoord mogelijk is, zoals bijvoorbeeld een mathematisch vraagstuk. Deze kunnen – vrij vertaald – als volgt kunnen worden weergegeven:

NTFR 2016/1713 - Wet bescherming erfgenamen tegen schulden treedt in werking op 1 september 2016

Aflevering 27, gepubliceerd op 07-07-2016
Minister van der Steur van Veiligheid en Justitie heeft het besluit gepubliceerd waardoor de Wet bescherming erfgenamen tegen schulden in werking treedt per 1 september 2016. De inwerkingtreding van deze wet per 1 september 2016 betekent dat erfgenamen die op die datum nog geen keuze hebben gemaakt over de aanvaarding van een reeds opengevallen nalatenschap, deze zuiver aanvaarden door gedragingen als zij beschikkingshandelingen verrichten die benadeling van nalatenschapsschuldeisers tot gevolg kunnen hebben. Erfgenamen die een nalatenschap al zuiver hebben aanvaard en na de datum van inwerkingtreding van deze wet (1 september 2016) een onvoorziene schuld van de erflater ontdekken, kunnen een beroep doen op de uitzonderingsclausule die met deze wet wordt ingevoerd.

NTFR 2016/1715 - Oude landbouwvrijstelling ook van toepassing op de latere waardeverandering van nabetalingsrecht dat onder de oude landbouwvrijstelling is verkregen

ECLI:NL:GHARL:2016:3585, datum uitspraak 10-05-2016, publicatiedatum 13-05-2016
Aflevering 27, gepubliceerd op 07-07-2016 met annotatie van dr. W. Bruins Slot
Belanghebbende exploiteert een akkerbouwbedrijf. In 2000 heeft belanghebbende landbouwgrond verkocht aan een projectontwikkelaar. Bij de koopovereenkomst is overeengekomen dat de koopprijs zal worden verhoogd als de grond wordt gebruikt voor woningbouw. In 2003 sluit belanghebbende een zogenoemd 72-maandencontract met de inspecteur over de toepassing van de landbouwvrijstelling zoals deze tot 27 juni 2000 gold. Op grond van de overeenkomst is de bestemmingswijzigingswinst op de verkochte landbouwgrond niet belast, tenzij de grond binnen 72 maanden na het sluiten van de koopovereenkomst in 2000 niet meer gebruikt wordt in de landbouwonderneming van belanghebbende c.q. zijn bedrijfsopvolgers. De verkochte grond is in de bedoelde periode steeds gebruikt in de landbouwonderneming van belanghebbende. Belanghebbende heeft in 2000 de contante waarde van het maximaal op grond van het nabetalingsrecht te ontvangen bedrag tot de winst gerekend. Op deze winst is de landbouwvrijstelling toegepast. In de navolgende zes boekjaren is dit bedrag wegens oprenting verhoogd tot bijna € 2 miljoen. In de aangifte voor 2010 heeft belanghebbende het nabetalingsrecht afgewaardeerd. Belanghebbende wil in de komende tien boekjaren de vordering ten laste van de winst afwaarderen tot nihil. Belanghebbende voert hiervoor aan dat in 2010 als gevolg van de economische situatie (kredietcrisis en woningmarkt) niet meer de verwachting bestond dat op de betreffende grond de komende jaren zou worden gebouwd. De inspecteur gaat met de afwaardering niet akkoord. De rechtbank heeft het beroep gedeeltelijk gegrond verklaard (Rechtbank Noord-Nederland 19 februari 2015, nr. 14/00452, NTFR 2015/964). Op het hoger beroep overweegt het hof dat volgens het 72-maandencontract de bestemmingswijzigingswinst op de landbouwgrond niet zou worden belast. Dat geldt niet alleen voor de in het jaar 2000 tot die winst gerekende en daadwerkelijk genoten opbrengsten, maar ook voor de opbrengsten die uit het nabetalingsrecht zouden (kunnen) voortvloeien. Naar het oordeel van het hof mocht de inspecteur er bij het sluiten van het contract van uitgaan dat ook belanghebbende slechts vrijstelling beoogde te bewerkstelligen voor het door hem ter zake van het nabetalingsrecht uiteindelijk te ontvangen bedrag, zodat het vrij te stellen bedrag uiteindelijk lager dan het maximum zou kunnen uitkomen. De inspecteur heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat de 72-maandenovereenkomst zodanig moet worden uitgelegd dat daaruit voortvloeit dat de afwaardering van het nabetalingsrecht niet ten laste van de winst van belanghebbende kan worden gebracht.

NTFR 2016/1716 - Participant in fonds voor gemene rekening heeft volgens A-G Niessen recht op faciliteit geruisloze omzetting

ECLI:NL:PHR:2016:443, datum uitspraak 17-05-2016, publicatiedatum 03-06-2016
Aflevering 27, gepubliceerd op 07-07-2016 met annotatie van drs. N.M. Ligthart
Op 30 december 2010 is een besloten fonds voor gemene rekening (het Fonds) opgericht. Belanghebbende heeft daarin een participatie. Op 30 december 2010 is een aantal overeenkomsten gesloten, waaronder de Fondsvoorwaarden, een participation- and shareholdersagreement tussen participanten, een koopovereenkomst inzake de aanschaf en economische eigendom van een schip, een leningovereenkomst ter financiering van het schip en een aantal overeenkomsten waarbij ook derden partij waren.

NTFR 2016/1718 - Als vergelijkingsmethode kan worden toegepast bij gebruikelijkloonregeling geldt afroommethode niet

ECLI:NL:HR:2016:1269, datum uitspraak 24-06-2016, publicatiedatum 24-06-2016
Aflevering 27, gepubliceerd op 07-07-2016 met annotatie van mr. J.D. Schouten
Belanghebbende verleent diensten op het gebied van pensioencontracten van (middel)grote bedrijven en pensioenfondsen. Enig aandeelhouder van belanghebbende is A Ltd. Van 2007 t/m 2010 was F enig aandeelhouder, bestuurder en werknemer van A (de dga). De inspecteur heeft het door belanghebbende aan de dga uitgekeerde loon gecorrigeerd naar een bedrag berekend op basis van de afroommethode. Hof Den Haag (20 mei 2015, nrs. 14/00605 t/m 14/00608, NTFR 2015/1846) heeft die aanpak afgekeurd. Evenals A-G Niessen (19 januari 2016, nr. 15/02880, NTFR 2016/736) concludeert de Hoge Raad tot ongegrondverklaring van het cassatieberoep van de staatssecretaris van Financiën. Anders dan de staatssecretaris betoogt, volgt uit de tekst van de wet, de daarbij gegeven toelichting of uit de rechtspraak van de Hoge Raad namelijk niet dat het gebruikelijk loon in een geval als het onderhavige moet worden bepaald met behulp van de ‘afroommethode’. Uit art. 12a, lid 1, Wet LB 1964 volgt juist dat de wettelijke regeling op een vergelijkingssystematiek is gebaseerd. Indien derhalve, zoals hier, een loon beschikbaar is van een werknemer met soortgelijke werkzaamheden als die van de directeur-grootaandeelhouder, is toepassing van de ‘afroommethode’ niet aan de orde.

NTFR 2016/1721 - Tweede Kamervragen over de afschaffing van de VAR beantwoord

Aflevering 27, gepubliceerd op 07-07-2016
De staatssecretaris van Financiën heeft Tweede Kamervragen beantwoord over de afschaffing van de VAR. De vragen zijn gesteld naar aanleiding van een mediabericht waarin is gemeld dat opdrachtgevers afhaken door de afschaffing van de VAR en het inwerkingtreden van de Wet Deregulering beoordeling arbeidsrelaties (Wet DBA). In zijn antwoorden gaat de staatssecretaris in op de werking van de Wet DBA in het algemeen en op de wijze waarop de Belastingdienst met de Wet DBA omgaat.

NTFR 2016/1724 - Geen cassatie in zaak premies werknemersverzekeringen voor twee dga's met 40%-belang

Aflevering 27, gepubliceerd op 07-07-2016 geschreven door mr. D. Westerman
A en B houden, via persoonlijke bv’s, de aandelen in belanghebbende. Vanaf 11 september 2008 is er een derde aandeelhouder, namelijk C, eveneens via een bv. Vanaf dat moment is de aandelenverhouding 40% (A bv), 40% (B bv) en 20% (C bv). Naar aanleiding van een boekenonderzoek legt de inspecteur naheffingsaanslagen loonheffing op aan belanghebbende omdat A en B werknemers zouden zijn van belanghebbende. Het hof buigt zich eerst over de vraag of A en B werknemer zijn van belanghebbende. Het hof (Hof Amsterdam 1 maart 2016, nrs. 14/00883 en volgende, NTFR 2016/1012) oordeelt dat de inspecteur er niet in slaagt te bewijzen dat er sprake is van een dienstbetrekking tussen A en B en belanghebbende. Nu zij geen werknemers zijn, wordt volgens het hof niet toegekomen aan toepassing van de Regeling aanwijzing directeur-grootaandeelhouder, en de vraag of A en B ‘vrijgestelde dga’s’ zijn. In het geval er wel sprake is van een privaatrechtelijke dienstbetrekking tussen belanghebbende enerzijds en A en B anderzijds, kiest het hof alles afwegende uiteindelijk voor een uitleg van de regeling, volgens welke belanghebbende niet premieplichtig is omdat A en B vallen onder de vrijstelling voor dga’s die in de algemene vergadering van de vennootschap een gelijk aantal stemmen kunnen uitbrengen. Het hof acht daartoe van belang dat volgens een grammaticale uitleg van de regeling belanghebbende niet premieplichtig is en een teleologische interpretatie niet zonder meer tot de conclusie noopt dat belanghebbende premieplichtig is.

NTFR 2016/1730 - Internetconsultatie aanpassing art. 15ad en art. 10a Wet VPB 1969

Aflevering 27, gepubliceerd op 07-07-2016 geschreven door mr. M.H.C. Ruijschop
Op 21 juni 2016 is de ‘internetconsultatie’ inzake de aangekondigde aanpassing van art. 15ad Wet VPB 1969 geopend. De einddatum is 18 juli 2016. In het wetsontwerp zijn aanpassingen van art. 15ad Wet VPB 1969 opgenomen. Het wetsontwerp bevat een maatregel om ontwijking van art. 15ad Wet VPB 1969 via een zogenoemde debt push down tegen te gaan en een maatregel om misbruik van de eerbiedigende werking voor bestaande fiscale eenheden te voorkomen. Verder is een corresponderende aanpassing van de aan art. 15ad VPB 1969 flankerende bepalingen in art. 14a en art. 14b Wet VPB 1969 opgenomen. Ook bevat het wetsontwerp een aanpassing van art. 10a Wet VPB 1969. Hierin wordt, mede ten behoeve van art. 15ad VPB 1969, het begrip ‘samenwerkende groep’ geïntroduceerd. Het is de bedoeling dat de wijzigingen worden meegenomen in het pakket Belastingplan 2017 en op 1 januari 2017 in werking treden.

NTFR 2016/1733 - Geen bedrijfsopvolgingsfaciliteit en kindertarief voor van tante verkregen erfenis

ECLI:NL:GHARL:2016:4547, datum uitspraak 07-06-2016, publicatiedatum 17-06-2016
Aflevering 27, gepubliceerd op 07-07-2016 met annotatie van mr. E.I. Brouwer
Belanghebbende heeft in 2012 een erfenis verkregen van haar overleden tante. De verkrijging bedraagt € 220.619 (voornamelijk banktegoeden). Belanghebbende heeft het geld in haar vennootschappen geïnvesteerd. Belanghebbende maakt op grond van non-discriminatiebepalingen aanspraak op toepassing van de bedrijfsopvolgingsfaciliteit en op het tarief voor kinderen. Beide aanspraken worden echter niet gehonoreerd door het hof. Onder verwijzing naar jurisprudentie van de Hoge Raad oordeelt het hof dat het wettelijke onderscheid tussen verkrijging van, kort gezegd, ondernemingsvermogen en van niet-ondernemingsvermogen alsook het tariefonderscheid tussen verkrijgingen door kinderen en verkrijgingen door andere verwanten niet discriminatoir is. De wetgever is op deze punten binnen de ruime beoordelingsvrijheid die hem toekomt gebleven.

NTFR 2016/1738 - Wetswijziging oldtimerregeling niet in strijd met art. 1 EP (bij het EVRM)

ECLI:NL:PHR:2016:499, datum uitspraak 02-06-2016, publicatiedatum 17-06-2016
Aflevering 27, gepubliceerd op 07-07-2016 met annotatie van mr. M. Soltysik
Belanghebbende bezit een oldtimer. De vrijstelling van motorrijtuigenbelasting (MRB) voor dergelijke auto’s is per 1 januari 2014 gewijzigd. Belanghebbende heeft per genoemde datum alleen recht op toepassing van de vrijstelling als zijn oldtimer ten minste veertig jaar geleden voor het eerst in gebruik is genomen. Omdat de oldtimer van belanghebbende niet aan genoemde voorwaarde voldoet, kan belanghebbende per 1 januari 2014 geen aanspraak maken op de vrijstelling. Wel kan hij in het onderhavige tijdvak gebruikmaken (en dat doet belanghebbende ook) van de overgangsregeling, op grond waarvan hij op jaarbasis € 120 MRB is verschuldigd. De overgangsregeling brengt mee dat belanghebbende in de maanden januari, februari en december van een kalenderjaar met zijn oldtimer geen gebruik mag maken van de openbare weg. Het alternatief is een hogere heffing van MRB. In de onderhavige zaak houdt partijen verdeeld of

NTFR 2016/1740 - Minister Blok kondigt wetsvoorstel aan naar aanleiding van evaluatie verhuurderheffing

Aflevering 27, gepubliceerd op 07-07-2016
De verhuurderheffing is geëvalueerd. Uit het evaluatierapport komt volgens de minister naar voren dat de corporatiesector er nu gemiddeld beter voor staat dan bij de invoering van de verhuurderheffing in 2013 werd verwacht. Uit de evaluatie blijkt dat verhuurders de huren van hun scheefhuurders minder hebben verhoogd dan wettelijk toegestaan. Voor een fundamentele herziening van de heffing is volgens de minister geen aanleiding. Verhuurders hebben minder dan verwacht gebruikgemaakt van de heffingsvermindering.

NTFR 2016/1743 - Zeven aanslagen rioolheffing voor bedrijfsverzamelgebouw terecht vernietigd wegens schending gelijkheidsbeginsel

ECLI:NL:PHR:2016:500, datum uitspraak 30-05-2016, publicatiedatum 17-06-2016
Aflevering 27, gepubliceerd op 07-07-2016 met annotatie van mr. B.S. Kats
Belanghebbende was in 2013 eigenaar van een pand, een loods, te Z. De loods is onder te verdelen in maximaal tien separate units. Elke unit in de loods is voorzien van een (indirecte) aansluiting op de gemeentelijke riolering. De gemeente Steenwijkerland heeft aan belanghebbende zeven aanslagen rioolheffing voor eigenaren opgelegd. De heffingsambtenaar is in de aanslagoplegging uitgegaan van zeven percelen. Krachtens de gemeentelijke verordening rioolheffing 2013 wordt het eigenarendeel geheven naar een vast bedrag per perceel van € 37,36, verhoogd met een vast bedrag van € 105,68, tezamen € 143,04, indien het perceel direct of indirect is aangesloten op de gemeentelijke riolering. Aldus belopen de aan belanghebbende opgelegde zeven aanslagen in totaal € 1.001,28. In de verordening is voor de perceelsafbakening aangesloten bij de objectafbakening zoals die geldt voor de Wet WOZ. Vanwege deze perceelsafbakening in combinatie met de tariefstructuur van de verordening krijgen eigenaren van daarvoor in aanmerking komende recreatieterreinen een aanslag in de rioolheffing waarbij wordt uitgegaan van één perceel.